Genesis 15:18-21

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 65,1
Psalm 65,2
lezen Genesis 15
Hebreeën 6,9-20
Psalm 105,1.4-6
tekst Genesis 15:18-21
Gezang 8,2.4
Gezang 31,1

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 65,1
lezen Genesis 15
Hebreeën 6,9-20
Gezang 31,1
tekst Genesis 15:18-21
Gezang 8,2.4
Gezang 9,2
Psalm 105,1.4-6

Loenen-Abcoude 18/06/95
Weesp-Nigtevecht 18/06/95
Beverwijk 18/06/95
IJmuiden ?
Krommenie?
Almere 03/08/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


U hebt vast ook wel eens zo’n envelopje gehad. Allerlei lettertypen, uitroeptekens, plaatjes, zegels en certificaten verzekeren je dat jij toch echt tot die selecte groep van uitverkorenen behoort, die nu een fiks geldbedrag gaat winnen. 25.000 gulden is niets. Als je snel reageert staat er ook nog een auto voor je klaar. En een weledelgestrenge heer of vrouwe notaris getuigt met zijn handtekening dat dit nu toch wel heel echt, heel serieus en heel eerlijk voor u is. Op een geraffineerde manier wordt je lekker gemaakt met grote woorden en vage beloftes. Tot je in de gaten krijgt dat talloze mensen in je omgeving net zo’n envelopje gekregen hebben, met dezelfde verzekering dat zij, mevrouw, meneer, zijn doorgedrongen tot de vierde, één na laatste ronde in het grote prijzenfestival van deze of gene firma. Illusie, fata morgana, alle grote woorden en dierbare verzekeringen ten spijt.

Ik geef u direct toe dat de vergelijking iets oneerbiedigs heeft, maar - het komt mij voor dat op gezette tijden de beloften van God die Hij in de bijbel aan ons doet, op ons net zo over kunnen komen als zo’n envelopje vol met glitter en glans: op papier neergeslagen illusie, fata morgana. Het staat vol van mooie dingen in de bijbel. God geeft ons uiteindelijk uitzicht op een nieuwe wereld van vrede en gerechtigheid. Maar wat we zien is zovaal vooral oorlog en ruzie, afbraak en sloop. Die vraag van Abram: Heer Jahwe, waaraan zal ik weten dat ik het bezitten zal? - het is een vraag die ons bekend voorkomen kan.

Het mag ons dan trouwens meteen opvallen, dat de Here niet boos wordt op Abram, of zo. Nee, Hij geeft antwoord op Abrams vraag. En het lijkt me dat als Abrams vraag ons bekend voorkomen kan, dat we er dan voor moeten zorgen dat het antwoord van de Here ons ook bekend voorkomt. Want zo als God hier op Abram reageert, zo is Hij ten voeten uit. Zo mogen we Hem kennen als de God die ook met ons om wil gaan, in ons leven. Nee, wij zijn Abram niet. God spreekt ook niet op dezelfde manier tot ons als tot hem. Maar het zijn wel woorden van dezelfde strekking, die we de hele bijbel door ook tot ons gesproken vinden. Wat we hier leren van Jahwe’s omgang met Abram, mogen we dan ook gerust wat algemener formuleren. Ik vat het zo voor u samen: God geeft ons zijn beloften zwart op wit, want Hij kent onze zwakheid, en Hij kent ons ongeduld.


God geeft ons zijn beloften zwart op wit. Dat is wat God hier met Abram doet: hem zijn belofte zwart op wit geven. Laten we, om dat te zien, eens even naar Genesis 15 kijken. Nadat Abram en zijn knechten, samen met een aantal lokale vorsten, vier koningen uit het Oosten verslagen hadden en Lot en de burgers van Sodom en omliggende plaatsen bevrijd, verschijnt de Here aan Abram in een gezicht: Abram, Ik ben uw schild, uw loon zal zeer groot zijn. Abram reageert heel direct: Heer Jahwe, wat zult U mij geven - dat betekent: wat heb ik er aan dat U mij zoveel wilt geven, want ik ga kinderloos heen, en mijn knecht zal alles erven. Laten we over dat heel direct van Abrams reactie niet heenlezen: zo open en eerlijk, zonder van je hart een moordkuil te maken, zo mag je met God omgaan. God vraagt niet op zo’n manier eerbiedigheid van ons dat we niet meer tegen Hem zouden durven zeggen wat we op ons hart hebben. De Here wil niet met ons omgaan als met jaknikkers en slaafse volgelingen, maar als met kinderen, mensen met een eigen mening en een eigen gevoel, die het zeggen als ze er geen gat in zien, die het zeggen als het leven pijn doet, die het zeggen als ze iets heel graag willen. - Maar dan ook luisteren naar wat God te zeggen heeft in reactie daarop... net als Abram.

De Here reageert: nee Abram, je eigen zoon zal je erfgenaam zijn, en Hij leidt Abram naar buiten (kennelijk is het nacht) en laat hem de hele sterrenhemel zien: zo zal je nageslacht zijn. En aan die woorden van God klampt Abram zich vast. Hij geloofde in Jahwe, staat er dan. Want hier wordt maar niet een ’gewoon’ geloven bedoeld, zoals Abram dagelijks in de Here geloofde. Als het om dat dagelijkse geloven gaat wordt in het oude testament altijd gesproken van ’de Here vrezen’, niet van ’geloven’. Nee, het gaat er hier echt om dat Abram zich vastklampte aan wat de Here zei. Tegenover alles wat hij dacht, waar hij bang voor was, wat hij eigenlijk niet meer durfde hopen, grijpt Abram zich vast aan wat God zegt. En dát rekende de Here hem toe als gerechtigheid. Dat betekent: dát vond de Here de goede reactie, zó wilde Hij met Abram omgaan.


Het gesprek tussen de Here en Abram gaat dan - al dan niet na een onderbreking - verder. De Here neemt de draad weer op. Abrams loon zou zeer groot zijn. Daar gaat God nu op door: Ik heb u uit Ur geleid om u dit land in bezit te geven. Weer is Abrams reactie direct en eerlijk, en voor ons ergens wel wat ontnuchterend: Heer Jahwe, waaraan zal ik weten, dat ik het bezitten zal? Ontnuchterend, zei ik. Want het kan op ons overkomen als een grote terugval van Abram in zijn geloof. Waarom klampt Abram zich nu niet meer aan de woorden van God vast, zoals hij dat net nog gedaan had? Net was hij op de top van zijn geloofsbeleving, nu lijkt hij wel in een dal te zitten.

Toch vraag ik me af of we dat dan goed inschatten. Er kon wel eens achter zitten dat wij een bepaald beeld hebben van sterk in je geloof zijn. Wij kunnen ons zomaar sterk in ons geloof voelen als we onszelf sterk voelen, als we het idee hebben dat het ons wel lukken zal om bij de Here te blijven, als we het gevoel hebben dat wij nu toch wel helemaal op de Here vertrouwen, als we zien dat het leven naar Gods geboden ons goed afgaat. Leven op de toppen van je geloof krijgt dan zomaar iets van een roes. En na de roes volgt vroeg of laat de ontnuchtering. Ik moet hier steeds maar denken aan wat Paulus zegt, dat hij machtig is als hij zwak is. Is dát ook niet precies wat we Abram hier horen zeggen: Here, ik ben zwak, helpt U mij. Ik houd dat niet vol, alleen maar te vertrouwen op wat U zegt, als U mij niet helpt: Heer, Jahwe, waaraan zal ik weten, dat ik het bezitten zal? Abram schat zichzelf niet hoog in, maar laag. Hij schat God hoog in: Abram verwacht dat de Here hem ook hierin helpen zal.


En dat doet de Here ook. Hij reageert meteen met de opdracht om een heel aantal dieren te halen. Abram begreep kennelijk meteen wat de Here wilde, want hij handelt verder op eigen initiatief: hij slacht de dieren, deelt ze middendoor (behalve de vogels) en wacht af. Dat valt te begrijpen want met deze opdracht sluit de Here aan bij een in Abrams wereld bestaand gebruik. Met dat de Here zegt: haal mij een driejarig jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif, begrijpt Abram dat de Here met hem een verbond wil sluiten.

Om goed te begrijpen wat dat betekent moeten we, denk ik, eerst maar eens proberen alles te vergeten wat wij zo in de kerk gewend zijn te denken bij het woord ’verbond’ (twee partijen die over en weer afspraken maken met beloftes en eisen en zo), maar ons proberen te verplaatsen in Abrams wereld. Abram was een zwervend herdersvorst in de voor ons zo onbekende wereld van de late bronstijd. Een geordende samenleving bestond nog niet. Er was geen centraal gezag, er was geen centraal recht, geen politie, geen geregeld leger. Groepen mensen, dat was waar je mee te maken had. Een groep van een beetje omvang (laten we zeggen een paar honderd tot duizend man) bouwde een muur om hun dorp, en noemde het stad, en benoemde hun dorpsoudste tot hun koning. In die omstandigheden moesten de mensen zich beschermen en sterk maken door persoonlijke afspraken. Mensen verbonden zich met elkaar om de gevaren die hen bedreigden beter het hoofd te kunnen bieden. Zij maakten daar plechtige afspraken over, door persoonlijke rituele eedzwering met een beroep op de goden voor de handhaving van hun beloften. Als zij die zouden breken, dan mochten de goden hen straffen. Dat heette dan een verbond. Een verbond was de sterkste manier van afspraken maken die in die tijd bestond. Alles wat wij nu door middel van de rechterlijke macht of notarissen regelen kon toen persoonlijk door middel van een verbond afgesproken worden. Verbonden had je dan ook in soorten. Er zijn er een heleboel bekend, niet alleen uit de bijbel zelf, maar ook uit andere, buitenbijbelse bronnen.


kaartjeKijken we nu naar het verbond dat God met Abram sluit, dan zien we dat de Here met Abram een bepaald verbond sluit. De levendigheid van de taal is in onze vertaling helaas weggevallen, maar er staat iets als: Hierbij geef Ik aan uw nageslacht dit land, van de rivier van Egypte af tot de grote rivier, de Eufraat, en dan volgt een zeer gedetailleerde beschrijving van het grondgebied aan de hand van de volken die er woonden. Zo gedetailleerd vinden we deze opsomming in de bijbel verder niet. Het is, na een slordige drieduizend jaar, ook niet meer duidelijk waar al die volken precies woonden. De aanduidingen op het kaartje dat u gekregen hebt zijn ook niet allemaal zeker. Maar wat duidelijk is, is dat het heel precies gaat om het hele gebied dat u op het kaartje ziet. De rivier van Egypte valt er net af aan de linkerkant, ter hoogte van Kades Barnea, de Eufraat ligt een stuk oostelijk van Damascus, maar het tussenliggende gebied is voornamelijk woestijn en telt niet wezenlijk mee. Dit gebied schenkt de Here hierbij aan Abrams nageslacht.

In onze samenleving zou het hier gaan om een schenkingsacte, notarieel precies opgetekend, voorzien van alle nodige stempels en handtekeningen, rechtsgeldig tot en met. Hierbij schenkt de Here, plechtig. Hij doet dat zelf, en Hij doet dat alleen. Abram hoeft tussen de dieren niet door te gaan. Hij hoeft zich niet vast te leggen. De Here doet dat. Hij is de gever, de schenker. Plechtig legt Hij zich vast, voor altijd. Zo komt de Here Abram tegemoet op zijn vraag om hulp: Heer Jahwe, waaraan zal ik weten dat ik het bezitten zal? De Here zet zijn beloften zwart op wit voor Abram. Zo geeft Hij Abram houvast en steunt Hij hem in zijn vertrouwen op de Here. Hij mag het weten: de Here heeft zich vastgelegd, plechtig, met de sterkst voorstelbare afspraak: zo zal Hij het ook doen.


En dat is nu typisch onze God. Hij helpt ons in onze zwakheid, en Hij doet dat op een menselijke manier. Hij geeft Abram niet als bij toverslag de zekerheid en het vertrouwen die hij nodig heeft, nee, Hij komt naast Abram staan als was Hij een menselijke grootgrondbezitter, en schenkt hem plechtig, in een rituele verbondssluiting, het land dat Hij hem beloofd had, en stimuleert Abram zo tot werkelijk, menselijk vertrouwen. God manipuleert Abram niet, Hij gaat werkelijk met hem om. Zo is Hij. Zo is Hij ook voor ons. Kijk maar in de bijbel. Eeuwenlang is God steeds weer met beloften gekomen. Hij heeft zich voor ons vastgelegd in die bijbel. Aan dat woord mogen we Hem houden. Het is zijn meest plechtige verzekering. Daarmee wil Hij ons overtuigen om op Hem te vertrouwen.

En meer nog: want God heeft het niet bij woorden gelaten: dit verbond, deze schenkingsacte van God aan Abram heeft één grote vervulling gevonden: in het grote, eeuwige testament en genadeverbond in Christus’ bloed. Want dat is toch het evangelie: hierbij geef ik u eeuwig leven, en dat leven is in Christus, de Zoon. Hier waren niet maar de tekens van God zelf, rook en vuur, maar hier was God zelf. De handtekening onder deze acte is met Gods eigen bloed gezet. Hij alleen ging tussen de dieren door bij Abram. Hij alleen ging de dood in aan het kruis. Broeders en zusters, waaraan zullen wij merken, ervaren, dat wij dat eeuwige leven bezitten zullen? Kijk naar Gods grote schenkingsacte in Christus. Hierbij geeft Hij het ons. Als we dat vasthouden zullen we werkelijk navolgers zijn van hen, die, zoals Abram, door geloof en geduld de belofte mochten krijgen.

Geloof en geduld. Geduld. De Here weet wel, hoe moeilijk geduld voor ons vaak is op te brengen. Wij willen iets merken, iets in handen hebben, al is het maar een begin. En wij willen begrijpen waarom het zo lang duurt. We willen de zin van ons wachten inzien. De Here weet dat wel. Daarom is Genesis 15 vol van die dingen. Het begint al met Abrams vraag: Heer Jahwe, waaraan zal ik weten? Weten is hier maar niet ons zeker weten, iets dat je in de eerste plaats met je verstand doet. Het is ook: merken, ervaren. Er klinkt in deze vraag ongeduld mee: de Here zegt wel, dat Hij het land geven zal, maar Abram bezit er nog niets. Ook om Abram in dit ongeduld te helpen geeft de Here Abram dit verbond. De Here laat Abram merken, ervaren, dat Hij zich bindt: zie een rokende oven en een vurige fakkel. Rook en vuur, de tekens van de aanwezigheid van God zelf. God zelf geeft Abram iets in handen, merkbaar: wij zouden zeggen: de schenkingsacte heeft hij al, en Gods hoogsteigen handtekening staat er onder.


En de Here doet nog meer. Hij geeft Abram maar niet alleen plechtig het land, nee, Hij vertelt Abram in de verzen 13-16 ook over hoe het zal gaan: Hij laat Abram begrijpen waarom hij moet wachten, waar zijn geduld voor nodig is. De Here is een God die uitlegt, die ons tegemoetkomt op onze vragen. Niet een God van: zo is het, basta! En ook niet een God die geheimzinnig doet over wat Hij van plan is en ons maar laat wachten. Nee, Hij vertelt, hier aan Abram, voor ons een bijbel lang, over wat er gebeuren gaat - en Hij legt uit, hier aan Abram, dat de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten nog niet vol is. En ook ons legt God uit, waarom Hij er nog niet is en zijn koninkrijk nog uitblijft: omdat het getal van de mensen die gered worden nog niet vol is.

Dat is nu typisch God. Hij gaat met ons als mensen om. Hij breekt ons ongeduld niet met barse woorden, Hij lost ook ons ongeduld niet eenvoudig op, door ons met een druk op de knop geduldig te maken, nee, Hij vertelt, Hij legt uit, en Hij legt zich vast, in woorden en in zijn Zoon. Hij heeft niet alleen deze plechtige schenkingsacte aan Abram gestand gedaan, maar ook heel zijn beloftewoord vlees en bloed gegeven in zijn Zoon. En die Zoon is ons voorgegaan, naar de hemel. Niet voor niets eindigt Hebreeën 6 met een verwijzing naar Christus in de hemel, als een tastbare verzekering dat God zijn belofte aan ons gestand zal doen: geduld, Christus is er al. Waaraan zal ik weten dat ik het koninkrijk van God beërven zal? Wel, niet alleen aan Gods plechtige belofte, waaraan Hij zich houden laat, maar ook daaraan, dat Christus in dat koninkrijk al is, en ons er brengen zal. Zo geeft Hij ons werkelijk een anker voor onze ziel, onze eigen menselijk ziel: wat wij hopen dat komt!


Daarom, als ons die vraag van Abram bekend voorkomt, die vraag van: Heer Jahwe, waaraan zal ik weten, dat ik het bezitten zal? als het gevoel ons bekruipt: dit is een droom, een illusie, een fata morgana - laten we dan ook luisteren naar het antwoord van de Here. In alle toonaarden staat het in de bijbel, zwart op wit. En alsof dat nog niet genoeg was: in de persoon van Christus zijn al God beloften ’ja’ geworden en ’amen’, vast en zeker, zo zeker als Hij geleefd heeft, gestorven is en opgestaan en nu al in de hemel is, als onze voorganger en hogepriester. Zo komt God ons tegemoet, verzekert ons met alle middelen: Ik doe wat Ik beloof: kijk maar, lees maar: zwart op wit, kijk maar, tast maar, goddelijk bloedrood op wit. Amen.


<<<