Genesis 17:10

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 135,1.2
Psalm 135,11.12
lezen Genesis 17
Romeinen 4
Psalm 16 (collecte)
tekst Genesis 17:10
Psalm 25,6.7
Psalm 115,5.6

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 135,1.2
lezen Genesis 17
lezen Romeinen 4
Psalm 115,5.6
tekst Genesis 17:10
Psalm 25,6.7
Gezang 12,3.4
Psalm 16

Loenen-Abcoude 09/07/95
Weesp-Nigtevecht 09/07/95
Zaandam 08/09/96
De Bilt-Bilthoven 15/09/96
Amsterdam-C 16/07/95
Almere 03/08/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is alweer een paar weken geleden dat we samen stilstonden bij Genesis 15. Uit de manier waarop God daar met Abram omgaat leerden we: God geeft ons zijn beloften zwart op wit, want Hij kent onze zwakheid en Hij kent ons ongeduld. Met alle beschikbare menselijke middelen verzekert God Abram van zijn belofte, en geeft hem zo kracht om op Hem te vertrouwen. En we hebben gezien: zo doet God dat ook met ons: de grote schenkingsacte van het land Kanaän vindt zijn vervulling in de grote schenkingsacte van het evangelie: eeuwig leven wordt ons gegeven, plechtig getekend met het bloed van Christus, en op allerlei manieren vastgelegd in de bijbel. Zo wil God ons als mensen de kracht geven om op Hem te vertrouwen, om alles van Hem te verwachten.

Ja, en dan gaat het leven weer verder. Na zondagen volgen maandagen. God geeft ons zijn beloften zo sterk mogelijk, en Hij geeft ze ons mee in ons leven. En dat leven leven wij. Wij mogen zelf met Gods beloften aan het werk. Wij mogen leven uit de vergeving van onze schuld, wij mogen ons leven inrichten als vrije christenen. En daar mag dan wel van alles op aan te merken zijn, door de bank genomen kunnen we ons daar toch wel redelijk in vinden. We worden opgenomen in het ritme van de dagen, en van het jaar, met zijn vakanties - en echt ontevreden zijn we er niet over. En toch hebben we ook zo maar het gevoel dat er iets ontbreekt. We zijn wel tevreden, maar er ontbreekt glans aan ons leven met God, en diepte.


Ik beschrijf dat even zo, om wat begrip te kweken voor onze vader Abram. Na de plechtige beloften van Genesis 15 is ook voor Abram het leven verder gegaan. En hij is zelf met Gods beloften aan het werk gegaan. In dat kader moeten we ook Genesis 16 begrijpen: dat verhaal van Abram, Sarai en Hagar. Als we dat nemen in de zin van: Abram geloofde eigenlijk niet meer zo aan de belofte van God dat hij een eigen kind zou krijgen, en daarom ging hij maar op eigen houtje aan het werk, dan doen we Abram onrecht. Laten we niet vergeten: nergens had God gezegd dat de beloofde zoon een kind van Sarai zou zijn, Ismaël was Abrams lijfelijke zoon, en heel de constructie die Sarai met Abram en Hagar regelt was in die tijd volkomen legaal. Ismaël was de wettige zoon van Abram. Hij is niet uit ongeloof geboren, of zo. Nergens spreekt de bijbel één negatief woord over de geboorte van Ismaël. Abram heeft vast en zeker gedacht, dat dit nu de weg was waarin God zijn belofte aan hem vervullen wilde. Daarom noemt hij hem ook ’Ismaël’, dat betekent: God heeft gehoord. En Abram was er ook wel tevreden mee. ’Och, mocht Ismaël voor uw aangezicht leven!’, zegt hij tegen God in 17:18. Abram hield van Ismaël. Hij was zijn zoon.

En toch ontbrak er iets aan. Fijnzinnig geeft de bijbel dit aan door telkens in hoofdstuk 16 Sarai ’de vrouw van Abram’ te noemen, en Hagar ’slavin van Sarai’. Niets is hier slecht, verboden, of ongelovig, toch was het niet de stijl van God en ontbrak de glans en de diepte van het handelen van God zelf er aan. Ondertussen, laten we daar niet overheenlezen, laat God dat zo voor ongeveer dertien jaar. Dat is de tijdssprong die tussen hoofdstuk 16 en hoofdstuk 17 ligt. Daar mag je alvast aan denken, als je zelf ook dat gevoel hebt van: mijn leven voor God gaat zo wel zijn gangetje, maar ik zou er zo graag wat meer diepgang en léven in willen zien. Maak je dan niet op een verkeerde manier zorgen. Denk maar aan die dertien jaar van Abram. En probeer je niet zelf tot een hoger niveau op te werken, want dat levert niets op, maar let op God zelf, op wat Hij zegt en doet, want Hij is zelf de enige die echt enthousiasme in ons geloof kan brengen, doordat Hij ons laat zien wie Hij is.

Dat wil Hij onder andere doen in wat we lezen in Genesis 17. Laten we daar dan ook goed naar luisteren. Ik vat wat volgt zo voor u samen: God schrijft ons zijn onuitputtelijke beloften op het lijf: zo wil Hij ons enthousiast maken en zo wil Hij met ons omgaan.


Als we tegen de achtergrond van wat ik net gezegd heb Genesis 17 gaan lezen, dan mag ons meteen opvallen hoe uitvoerig de Here is in zijn spreken. Hij had Abram al een paar keer zijn beloften gedaan, maar nergens is Hij zo uitbundig als hier. De Here komt hier werkelijk als God almachtig in Abrams leven staan, om Abram maar niet tot een groot volk te maken, maar tot een menigte volken: veel maal veel, een nageslacht in het kwadraat, en een nageslacht dat maar niet een grauwe massa is, nee: koningen in macht en majesteit zullen er bij zijn. En er is nog iets nieuws: de Here wil van dat immense nageslacht de God zijn, Hij wil ook met hen meegaan als hun God. Hij verbindt zich Zelf aan hen voor altijd: een eeuwig verbond, en dat met God almachtig. Dat zal Abram merken, in alle uitbundigheid, daarom mag Abram Abraham gaan heten: omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb (vers 5). En alsof dat nog niet genoeg is: dat zal de Here allemaal doen via een zoon van Sarai. Noem haar maar Sara: vorstin, want koningen van volken zullen uit haar voortkomen.

Dertien jaar lang had Abram zich gewend aan de gedachte dat Gods beloften via Ismaël vervuld zouden worden. Hij had zich ermee verzoend dat zijn vrouw Sarai onvruchtbaar zou blijven. Dit was kennelijk Gods weg. En nu komt daar de Here zo zijn leven binnen, als een wervelwind vol gaven, Abraham krijgt de kans niet eens om te reageren met meer dan knielen voor God, tot bij vers 17. Hij is volledig verbluft en verbijsterd. Deze omschakeling is te groot. Het is die stomme verbazing die we treffen in vers 17: Abraham lachte en zei bij zichzelf: zal dan aan een honderjarige een zoon geboren worden, en zal Sara, een negentigjarige baren? Maar Ismaël dan? Ismaël, zijn zoon? Maar de Here is hier niet te stuiten. Hij heeft aan alles gedacht: ook Ismaël zal de nieuwe naam van zijn vader eer aandoen: twaalf vorsten zal hij verwekken, en hij zal tot een groot volk worden. Maar de grote belofte, de wonderlijke weg die God zelf volgen zal, die loopt via Sara’s zoon: Isaak.

Als God almachtig, als de God van altijd meer dan je denkt, zo staat de Here hier in Abrahams leven. Overstelpend in mogelijkheden, die voor mensen absoluut onmogelijk zijn. Zo is God, en zo wil Hij bij Abrahams leven betrokken zijn, en bij het leven van zijn nageslacht in hun geslachten. Hij is de grote Gever, die mensen tot ontvangers maakt. En laten we dat maar meteen doortrekken: dat mag de glans en de diepte van ons leven zijn, dat deze God onze God is: de God die onmogelijke dingen doet, die overal een uitweg weet, die wij al niet meer durfden hopen. Van Hem zijn we helemaal afhankelijk, en dat is geen last, maar een rijkdom, want Hij is de God die geeft.


Als dat in Genesis 17 ergens allemaal in samenkomt, dan is het in de belofte van Isaak, de zoon van Sara. Hem gaat God geven, hoe oud Abraham en Sara ook zijn. En om die belofte, die onmogelijke mogelijkheid die God werkelijk gaat maken, daarom gaat het in de besnijdenis. Een stukje van de voorhuid van het mannelijk geslachtsdeel wordt weggesneden, om iedere keer als Abraham en Sara gemeenschap met elkaar hebben eraan te herinneren wat God heeft beloofd: ze zullen een zoon krijgen! Daarop mogen ze vertrouwen, want het is God almachtig die het heeft gezegd, en die God is er bij om te doen wat Hij beloofd heeft. En dan mogen Abraham en Sara ook verder denken en vertrouwen op heel de uitbundigheid van Gods spreken: een menigte volken en koningen komen in het verschiet, iedere keer als Abraham naar zichzelf kijkt en Sara naar haar man. Als de besnijdenis iets zegt, dan is het: God doet alles, Hij geeft het onmogelijke. Jarenlang hebben Abraham en Sara gemeenschap met elkaar gehad, om telkens weer te ontdekken dat Sara onvruchtbaar was. Als het aan hen zelf zou liggen kwam er nooit een kind. Nu mogen ze het voelen: Gods belofte in Abrahams lichaam, hem op het lijf geschreven: God gaat onmogelijke dingen toch doen.

Dat mag de glans en de diepte in Abrahams en Sara’s leven met God terugbrengen. Ze hoeven niet tevreden te zijn met Ismaël: bij God is meer mogelijk. Nee, de Here zegt niet: dat was allemaal fout met Ismaël, Hij zegt ook niet Isaak heb Ik verkoren, Ismaël heb ik gehaat, of zo. Nee, de Here leert Abraham dat zijn wegen nóg wonderlijker zijn dan Abraham al dacht, dat Ismaël een groot volk zal worden, maar Isaak, de wonderzoon, helemaal. Zo laat God Abraham zien: als Ik je wat beloof, hoef je niet tevreden te zijn met minder dan het volmaakte, want dat wil Ik geven, en Ik ben God almachtig. Laten we dat bedenken als we zelf terechtgekomen zijn in een cirkelgang van wel-tevreden zijn met ons leven met God, maar glans en diepte meestal ontbreken. Hoevaak komt dat niet doordat we met een soort nuchtere berusting onze schouders ophalen en zeggen: nu ja, meer valt er hier toch ook niet van te verwachten. Wij blijven zondaars, de wereld slecht en vervloekt, onvolkomen in alles. En dan letten we op onszelf, meer op onszelf en op onze eigen onmogelijkheden, dan op God. Maar als je enthousiast wilt worden, moet je letten op God, op deze God, God almachtig. Dat is toch geloven ten voeten uit: geloof richt zich niet op zichzelf, maar richt zich helemaal op God als de bron van leven en enthousiasme.


Zo wil de Here dan ook Abraham en Sara weer enthousiast maken, leren niet tevreden met minder te zijn dan bij God almachtig past, en dat wil Hij zo houden want zo wil Hij met hen omgaan; en niet alleen met hen: ook met hun nageslacht in hun geslachten. Hij wil met hen allen en met hen samen een verbond aangaan, zichzelf aan hen verbinden als hun God, en samen met hen de toekomst ingaan, onafzienbaar ver: eeuwig, voor altijd. Dat wil God en daardoor worden Abraham, Sara, Isaak en al hun kinderen en kleinkinderen getypeerd: zij zijn het volk van deze God. En wat van hen nu wordt verwacht is dat zij zich daardoor ook laten typeren. Wie mag zeggen dat Jahwe zijn God is en de God van zijn volk, die mag het weten: God geeft alles en wij zijn ontvangers, wij zijn wat wij zijn niet dankzij onszelf, maar helemaal en alleen dankzij God. En daar zit veel meer in dan wij vermoeden kunnen. Wij weten nog niet wat wij zijn zullen. Maar als de God die onmogelijkheden werkelijk maakt met ons meegaat, dan hebben we nog wat te verwachten.

Precies daarom gaat het in de besnijdenis: God geeft alles en wij, wij zijn ontvangers. Dat is ook wat Paulus bedoelt als hij zegt dat de besnijdenis het zegel was van de gerechtigheid van het geloof. De gerechtigheid van het geloof is, dat je je ervan bewust bent dat God alles geeft en dat jij ontvanger bent, dat jij niet werkt en presteert, maar krijgt. En daar gaat het maar om in de besnijdenis: iedere besneden Israëliet die naar zichzelf keek werd daardoor herinnerd aan het wonderlijke begin van zijn volk, toen wat onmogelijk was bij mensen, mogelijk bleek bij God. Uit eigen mensenkracht was Isaak nooit geboren. Blijf dan ook alles van God verwachten. Want ook als na Isaaks geboorte Abrahams leven verdergaat, en na Isaaks dood het leven van Jakob, en zo de geslachten door, blijft deze God de God van zijn volk. En in de geschiedenis die dan volgt blijken Gods beloften steeds weer meer te bevatten. En langzaam maar zeker wordt duidelijk dat die besnijdenis nog van een andere Zoon spreekt dan van Isaak: de Here Jezus, in wie al Gods geven samengetrokken wordt.

Wat dus van Gods volk verwacht wordt, dat is dat zij zich dat alles laten geven, dat zij zich laten typeren niet door hun eigen prestaties, maar door wat God geeft. Het mag ons opvallen dat als God Abraham aanspreekt met een ’wat u aangaat’, dat er dan niet allerlei verplichtingen volgen die Abraham uit dankbaarheid of als tegenprestatie zou moeten doen. Er volgt maar één verplichting, die eigenlijk geen verplichting is: dat bij u al wat mannelijk is besneden wordt. Dat wil dus precies zeggen: laat je typeren door wat God doet, laat je tekenen, niet met eigen prestaties, maar met je verwachting van God en zijn prestaties. Ets je geloof in je lichaam, zodat je iedere keer als je jezelf ziet, jezelf in je mannelijkheid, jezelf in je kracht, tegelijk herinnerd wordt aan Gods kracht, waar je uiteindelijk alles van te verwachten hebt.


En wat er ook in de tussentijd veranderd is, dat niet. Wij worden niet meer besneden, sinds die besnijdenis zijn vervulling gevonden heeft in de grote Zoon, dé Wonderzoon: Christus. In de Here Jezus zijn al Gods beslissingen gevallen, al zijn beloften ja en amen. En daarom worden nu de christenen door Hém getypeerd: daarom heten we zo: christenen, en daarom worden we gedoopt op Christus’ bevel. Nog veel omvattender dan de besnijdenis zegt ons de doop: wij zijn helemaal afhankelijk van God, in leven en sterven. Nog veel omvattender dan de besnijdenis wijst de doop ons op de onuitputtelijkheid van Gods beloften. Want doet de besnijdenis meteen denken aan de wondergeboorte van Isaak, aan God almachtig, die onmogelijke mogelijkheden werkelijk maakt, de doop doet denken aan God drieënig, die onmogelijkheden werkelijk gemaakt heeft, die in al zijn goddelijke inventiviteit in ons leven binnengekomen is als Vader, Zoon en Geest.

Zo wil God met ons omgaan. Dat heeft Hij gezegd, toen Hij zijn naam ons op het lijf zette. Daarom: wees niet te snel tevreden met je eigen middelmatigheid, staar je niet blind op je eigen onmogelijkheden, maar verwacht alles van deze God. Richt je niet op jezelf, maar hang aan God. Dan zal blijken dat Hij telkens weer meer voor ons in petto heeft dan wij al dachten. Laat je leven typeren niet door jezelf, door je eigen geschiedenis, je eigen frustraties, maar door de verwachting die je van deze God mag hebben. Als er iets is dat glans en diepte aan je leven geeft, dan is het dat. Want we mogen leven als mensen bij wie God zijn onuitputtelijke beloften op het lijf geschreven heeft: zo wil Hij ons enthousiast maken, zo wil Hij met ons omgaan. En dat niet maar voor eventjes, alsof we op God uitgekeken zouden kunnen raken, maar voor altijd. Amen.


<<<