Leviticus 5:1-6

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 8,6
Psalm 48,1.4
lezen Leviticus 4
Gezang 14
tekst Leviticus 5:1-6
Psalm 51,6.7
Gezang 15

Loenen-Abcoude 24/11/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Vorige week hebben we samen stil gestaan bij de brandoffers die de Here God voorgeschreven had aan zijn volk Israël. En gelijk hebben we toen een en ander gezegd over het boek Leviticus als geheel, en over de spijs- en vredeoffers, die in Leviticus 2 en 3 beschreven worden. We vinden in het hele boek Leviticus, zo zagen we, de huisregels voor het samenleven van de Here met zijn volk. Hij heeft een verbond met Israël gesloten. De Here God is, om zo te zeggen, met Israël getrouwd. En nu gaan ze ook samen wonen: de Here trekt bij Israël in. Hij heeft een eigen kamer in het huis: eerst de tabernakel, later de tempel in Jeruzalem. Het eerste wat de Here nu verder regelt zijn een drietal offers die uitdrukken hoe blij de Israëlieten ermee zijn, dat de Here God zelf bij hen wonen wil.

In de brandoffers, de spijs- en de vredeoffers, behandelen de Israëlieten de Here God precies als een hooggeëerde gast, die bij hen zijn intrek komt nemen. En dan zijn er twee modellen: Aan de ene kant: zoals Abraham zijn gasten een maaltijd voorzette, maar er zelf niet van at, zo zetten de Israëlieten de Here in het brandoffer een maaltijd voor, maar eten er niet van: alles gaat in rook op voor de Here. Het is een geurige gave voor Hem, die Hem vriendelijk stemt over de offeraar. Aan de andere kant: zoals Samuël Saul aan de maaltijd nodigt bij zijn zalving tot koning, en hij Saul de beste stukken voorzet, zo eten de Israëlieten in het vredeoffer een grote offermaaltijd voor de Here, en staan de beste stukken aan Hem af. Dáár is de Here blij mee, dat Hij merkt dat zijn volk blij is met Hem. Dat is dan ook het eerste dat Hij regelt, bij alle regelingen die Hij geeft over de offers.

In die regelingen geeft de Here vorm aan die dank en die blijdschap: als je nu wilt laten zien hoe blij je met me bent, doe dat dan zo... Daarom eindigde ik vorige week de preek met de vraag op ons eigen bordje te leggen, de vraag van: hoe geven wij onze dank en vreugde nu vorm in ons eigen leven. Want dat is het verschil tussen oud- en nieuw testament, dat de Here God ons nu niet meer allerlei vormen voorschrijft, maar dat Hij de vormgeving van ons leven voor het grootste deel aan ons zelf overlaat. Ik wil vanmorgen eens beginnen met die laatste vraag van vorige week, die vraag van: hoe geven wij nu vorm, nu gestalte aan ons leven met God? Die vraag is nu vanmorgen speciaal gericht op de zondoffers, of, zoals we misschien beter kunnen zeggen: op de reinigingsoffers (het gaat er in die offers tenslotte om dat je van zonde en onreinheid gereinigd wordt, dat je ’ontzondigd’ wordt).


Je zou kunnen zeggen dat in de reinigingsoffers van Leviticus 4 en 5, en in de schuldoffers of herstel-offers van Leviticus 5 de Here God het vragen om vergeving voor zonde en onreinheid een bepaalde vorm gegeven heeft. En, we zullen nog zien, dat dat niet maar een simpele, een ongenuanceerde vorm was, maar een heel uitvoerige, helemaal uitgewerkte, preciese vorm. Laten we zeggen: Leviticus 4 en 5 geven het vragen om vergeving een heel zorgvuldige gestalte: als je gezondigd hebt of je op de een of andere manier verontreinigd hebt, en je wilt dat weer in orde maken, wel, doe dat dan zó... en dan volgen uitgebreide en preciese voorschriften. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar al lang vóór ik precies heb gekeken naar hoe al die voorschriften dan in elkaar zitten, ligt dan voor mij zelf al de vraag op tafel: vergeving vragen, en een weg naar God zoeken met alles wat mij vies maakt, hoe doe ík dat, hoe geef ík dat dan vorm? Ben ik daar zorgvuldig in? Of is vergeving gauw gevraagd? En is vergeving en herstel eigenlijk vanzelfsprekend? Een fluitje van een cent? Iets wat je even tussen tandenborstel en kussen kunt afraffelen? Nee, natuurlijk allemaal niet.

Maar dat is wel de vraag die Leviticus 4 (en 5) ons opdringt: hoe, en hoe zorgvuldig, geven wij ons vragen om vergeving en herstel aan God vorm? Bij die vraag is bijvoorbaat duidelijk, dat Leviticus ons op het hart bindt, dat heel zorgvuldig te doen, en te beseffen wat we doen, als we vragen om vergeving en herstel. Het lijkt me de moeite waard eens te bezien wat we in dezen van Leviticus leren kunnen. Ik vat samen: de Here God wil dat wij ons vragen om vergeving en herstel zorgvuldig doen en vormgeven; willen we dat goed doen, dan moeten we letten op God, letten op onszelf en letten op de zonde/onreinheid.


Letten op God, daar moeten we mee beginnen. Want, wat is nu eigenlijk de rol die God speelt in de voorschriften van Leviticus 4 en 5? Heel algemeen kun je zeggen - en dan zeg je meteen het belangrijkste - God is degene die deze voorschriften geeft. En dat niet alleen maar aan de buitenkant: dat Hij deze regels voorschrijft; maar ook heel inhoudelijk: verderop in Leviticus wordt zegt de Here met nadruk: Ik heb u het bloed van dieren op het altaar gegeven om verzoening over u te doen (17,11) Dat is meteen al wel iets om over na te denken. Het is duidelijk dat het bij deze reinigingsoffers om verzoening met God gaat. Er zijn zonden gebeurd of iemand is onrein geworden, en dat staat tussen God en hem in. Het moet weggenomen worden, verzoend. Maar God stelt zich niet hard op, zoals wij vaak. Zo van: hoe ze het weer goed maken moeten ze zelf maar uitzoeken, ik werk niet mee. Nee, Hij geeft zelf de mogelijkheid tot verzoening aan, in detail. Dat is eigenlijk heel wonderlijk, en onvanzelfsprekend. Het is tegelijk de kern van het evangelie: God geeft zelf de mogelijkheid van verzoening in de Here Jezus. Maar laat dat alsjeblieft nooit een logische zaak voor ons zijn. Als dat gebeurt dan ben je zeker niet meer in staat om te beseffen wat je doet en zorgvuldig te zijn bij je vragen om vergeving en herstel. Het is niet vanzelfsprekend, en toch gebeurt het, en gebeurde het hier al: God geeft zelf de mogelijkheid van verzoening.


Maar als we van dat algemene nu naar het bijzondere van déze offers gaan, wat voor rol speelt God nu bij deze reinigingsoffers? Laat ik het eens anders vragen. Wat krijgt de Here God eigenlijk van die zond- of reinigingsoffers? Als je dat vergelijkt met de brandoffers, krijgt God hier eigenlijk heel weinig: alleen het vet van de dieren wordt op het altaar verbrand. En dat vet was eigenlijk niet zozeer een gave, als wel een teken: het lijkt erop dat mensen toen dachten dat de kracht van dieren in het ’vet’ zat, zoals het leven in het ’bloed’ zat. Het vet wordt op het altaar verbrand als een teken, net als het vet-en-het-bloed bij het brandoffer, dat een dier offeren niet zomaar ging. Het dier was eigenlijk al van God, met heel zijn leven en levenskracht. Zo’n dier mag je niet zomaar doodmaken. Om aan te geven dat de Israëlieten dat beseften werd het vet op het altaar verbrand: gewijd aan God.

Maar netto betekent dat dus, dat God van het reinigingsoffer eigenlijk niks krijgt. En als we het dus hebben over de rol die God speelt bij deze offers, dan is dat in ieder geval niet de rol van: ontvanger. Dat is nog iets om over na te denken. Het gaat bij deze offers om verzoening met God. Maar bij die verzoening krijgt God niets. Er wordt aan Hem niets ’betaald’. Ik noem dat iets om over na te denken, omdat wij wel gewend zijn om over verzoening na te denken als ’betaling’: verzoening door voldoening betekent voor ons vaak zoiets als: verzoening door betaling. Waar het in die uitdrukking om gaat, is heel belangrijk, en ik wil er alsjeblieft niks van af doen. Maar: het lijkt in de bijbel, zoals zovaak, ingewikkelder te liggen dan in onze korte formules. Ik kom hier zo nog wel op terug.


Wat voor rol speelt God dan wel bij de reinigingsoffers? Om die te ontdekken moeten we kijken naar wat er met dat bloed gebeurt. Ik heb vorige week al gezegd, dat in wat er met het bloed van het offerdier gebeurt het speciale van deze offers uitkomt, het verschil ook met de brandoffers. Laten we eens kijken. In hoofdstuk 4 vinden we twee vormen van omgang met het bloed van het offerdier. Je zou kunnen zeggen een uitgebreide en een minder uitgebreide vorm van het ritueel. In de uitgebreide vorm (4,5v, 4,16v) wordt er van het bloed van de stier of de jonge stier gebracht naar de tabernakel (of later natuurlijk naar het heilige van de tempel) en wordt er daar zevenmaal van gesprenkeld vóór het voorhangsel, wordt een gedeelte aan de hoornen, de hoekpunten, van het reukofferaltaar gestreken - dat was het altaar dat in het heilige stond - en wordt vervolgens de rest uitgegoten aan de voet van het brandofferaltaar - dat was het altaar in de voorhof, buiten. In de minder uitgebreide vorm (4,25. 30.34) wordt het bloed alleen aan de hoornen, de hoekpunten, van het brandofferaltaar gestreken, en wordt de rest aan de voet ervan uitgegoten.

Wat gebeurt er dan eigenlijk met het bloed? Wat is de zin van dat strijken van het bloed aan de hoornen, de hoekpunten, van het altaar? - want dat is toch het centrale, wat, als een teken voor al het bloed, ermee gebeurt, de rest wordt eenvoudig uitgegoten. Die zin zie je het makkelijkst als je je het voorstelt. Het altaar was een soort tafel (van hout of steen, dat doet er nu niet toe) met naar boven uitstekende punten op de hoeken: dat waren de hoornen van het altaar. Als je daar nu iets op streek, dan kwam dat neer op: dat je het zichtbaar maakte. Niet verstopt tussen hout, vuur en stukken dier op die tafel zelf, maar, opvallend, op de hoekpunten: zichtbaar. Het ging er om dat de Here God dit bloed kon zien. Bij het uitgebreide ritueel was dat nog duidelijker: dan werd het als het ware meteen voor zijn voeten gesprengd (voor het voorhangsel), en op de hoekpunten van het reukofferaltaar, dichtbij zijn troon, gestreken. Telkens staat er dan ook bij (4,6.7 enz.): voor het aangezicht van de Here. Dat was het waar het om ging: de Here God moet dit bloed zien. Zijn rol bij deze offers is niet die van ontvanger, maar van kijker.


Ik vat dit eerste punt even samen. Als wij ons vragen om vergeving en herstel inderdaad zorgvuldig willen doen en vormgeven, dan moeten we letten op God, dat Hij het is die ons de mogelijkheid van verzoening geeft, en, dat Hij het is die het bloed van het offer wil zien. Bij alles wat veranderd is in het nieuwe testament geldt dat nog steeds. God heeft ons in de Here Jezus een oneindige mogelijkheid van verzoening gegeven: zijn bloed reinigt ons van álle zonden. En Hij wil dat bloed ook zien. Daarom, zo leren we van de brief aan de Hebreeën, is de Here Jezus met zijn eigen bloed naar het heiligdom in de hemel gegaan, om het daar, voor Gods eigen ogen zichtbaar te maken. Willen wij dus, op onze eigen manier, zorgvuldig en vol besef van waar het om gaat, vragen om vergeving en herstel, dan zullen daar altijd die twee dingen bij moeten zitten: dat wij ons verwonderen erover dat God ons de mogelijkheid van verzoening geeft, en dat wij God vragen te kijken naar het bloed van de Here Jezus, zoals Hij dat in de hemel voor zich heeft.


Dat was het eerste, letten op God. Maar dan ook letten op onszelf. Want, zo zou je kunnen vragen: wat ziet God dan, als Hij dat bloed ziet? en wat heeft dat met ons te maken? Dat zijn twee vragen. Ik begin met de eerste: wat ziet God dan, als Hij dat bloed ziet, voor het voorhangsel of op de hoekpunten van het altaar? Nou, bloed natuurlijk. Maar wat betekent dat? Daarvoor moeten we bedenken dat bloed staat voor het leven van zo’n dier, en dat leven is, ja, weggegoten, zoals dat bloed aan de voet van het altaar. Dat bloed betekent dus: er is een dier doodgegaan.

En wat heeft dat dan met ons te maken? Of, in eerste instantie, wat heeft dat te maken met zo’n Israëliet die een reinigingsoffer bracht? Nou, alles. Want, die Israëliet had zijn hand op de kop van dat dier gelegd en het vervolgens geslacht. En die handoplegging had de betekenis van: zoals het dit dier vergaat, zo zou het mij moeten vergaan. De betekenis dus van: zoals het leven van dit dier weggegoten wordt, zo heb ik mijn leven verbeurd en zou mijn leven dus weggegoten moeten worden in de dood. Maar laat in mijn plaats het leven van dit dier gelden. Als God dus dat bloed zag, dan zag Hij maar niet bloed, en ook maar niet: er is een dier doodgegaan, maar dan zag Hij: er is een mens doodgegaan, dood aan zijn zonde, aan zijn onreinheid. Hij had zijn leven verspeeld met zijn zonde en onreinheid. En als God dat gezien heeft, dan is het weer in orde: dan is er verzoening gedaan en zal zijn zonde of onreinheid hem vergeven worden. Dan is zijn zonde, onreinheid en dood overgedragen op dat dier, en is hij er zelf vrij van.


Als we dat even tot ons door laten dringen, dan zien we dat Leviticus hier eigenlijk heel radicaal denkt en spreekt. Zonde en onreinheid is niet zomaar iets. Het is niet iets dat wij zelf wel even goed kunnen maken, wat wij kunnen afkopen, of waar wij wel het een en ander voor ’betalen’ kunnen. Nee, zonde en onreinheid hebben betekent dat je dood moet, dat je je leven verbeurd hebt. Als je nog van betalen wilt spreken, dan moet je hier zeggen dat je voor zonde en onreinheid met je leven moet betalen. En nee, dat hoef je niet aan God te betalen. Zondigen betekent immers dat je, ook al is het zonder opzet, kiest voor Gods tegenstander, kiest voor kwaad. En daar kom je zomaar niet vanaf. Zonde moet je met de dood bekopen. En onrein worden betekent in de sfeer van het kwaad getrokken worden. En ook dat moet je met de dood bekopen. Dat is de diepe lading van de reinigings- of ontzondigingoffers in Leviticus 4. Verzoening is geen kwestie van betaling, van afkopen - wat je nog zelf zou kunnen doen. Nee, verzoening begint daar waar geen betaling, geen goedmaken meer mogelijk is. De enige redding is dan nog iemand te vinden die in jouw plaats zijn leven wil geven. En precies dat gaf God in de reinigingsoffers.

En precies dat gebeurt ook in het evangelie, nietwaar. Want ook dit is in het nieuwe testament nog steeds van kracht. Ook voor ons is zondigen een kiezen voor een kwaad waar we uit onszelf niet meer vanaf komen, dat wij met de dood moeten bekopen. En ook voor ons is onrein worden (laten we zeggen: alles waar je ’vies’, mislukt en gebrekkig van wordt) een terecht komen in de maalstroom van kwaad en ondergang, die de dood meebrengt. Wie zorgvuldig om vergeving en herstel wil vragen, die moet dat beseffen. Zonde is niet niks. Goed maken kun je vergeten. Zelf betalen kun je vergeten.

Ook voor ons is de enige redding iemand te vinden die in onze plaats zijn leven wil geven. En precies die Iemand geeft God ons in het evangelie: zijn Zoon, die Hij voor ons tot zonde, tot een ontzondigingsoffer, gemaakt heeft. Willen wij dus zorgvuldig en bewust om vergeving en herstel vragen aan God, dan zullen wij net zo bewust als die Israëliet zijn hand op de kop van dat offerdier legde, onze hand op Christus moeten leggen, en daarmee zeggen: Here God, als u in de hemel dat bloed van de Here Jezus ziet, laat dat dan voor mijn leven gelden: ik heb mijn leven verbeurd door mijn kwaad, mijn onreinheid, maar Hij heeft zijn leven voor het mijne willen geven. En, me dunkt, zoiets kun je niet terloops even vragen, zo tussen tandenborstel en kussen. Ook als we er weinig woorden aan wijden (en dat mag, want bidden zit niet in veel woorden - de Here Jezus zelf leerde ons een heel korte, eenvoudige vijfde bede: en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn), ook als we er weinig woorden aan wijden, zullen het toch geláden woorden moeten zijn: geláden met dit besef van dood te gaan aan onze zonden en alleen redding te vinden bij de Here Jezus.


Dat was het tweede: letten op onszelf. Dan nog het derde: Als wij ons vragen om vergeving en herstel inderdaad zorgvuldig willen doen en vormgeven, dan moeten we ook letten op de zonde/onreinheid zelf. Om daar aandacht voor te vragen heb ik expres Leviticus 5:1-6 als tekst gelezen. Want dat zijn niet zomaar vier voorbeelden van redenen waarvoor een ontzondigings- of reinigingsoffer gebracht moet worden. Het zijn voorbeelden waarin Leviticus laat zien hoe precies de Here God bepaalde zonden of verontreinigingen weegt en serieus neemt als wat ze zijn.

Daar moet ik even iets meer van zeggen. Het zondoffer, of beter het reinigings- of ontzondigingsoffer, is in het algemeen bedoeld voor alle zonden van overtreding van een gebod, die niet heel expres zijn gedaan. Dat kunnen best bewuste zonden zijn, zonden waarvan je weet dat je ze doet, maar waar je toch geen weerstand aan kunt bieden. Het ’zonder opzet’ van 4,2 en andere verzen staat tegenover het ’zondigen met opgeheven hand’ van Numeri 15, dat wil zeggen: demonstatieve zonden, bewuste overtredingen van een gebod, waarmee je je minachting voor God en zijn geboden wilt uitdrukken. Het reinigingsoffer gaat dus over zeg maar alle ’normale’ zonden.

De vier voorbeelden van 5:1-4 vallen daar eigenlijk niet precies onder. Het zijn speciale zonden, die allemaal iets te maken hebben met ’het heilige’, met dat wat bij God hoort. Gód hoort bij de vervloeking van vers 1. Want daarbij gaat het niet om een ’vloek’ in onze zin van het woord, maar om bijvoorbeeld een ’vliegende bezwering’, die je uitspreekt als iemand je bestolen heeft en je weet niet wie. Dan kon je in die tijd de Here aanroepen, en zeggen: laat de Here God diegene straffen, wie het ook is, die mij bestolen heeft. Als je die vervloeking nu had gehoord, en wist wie de dief was, hoe dan ook, dan moest je dat aanbrengen, en zolang je dat niet had gedaan werd je geteld als medeplichtig. Er had dan een vloek ook op jou gerust.

Gód hoort ook bij de onbezonnen eed uit vers 4. Want daarbij was de Here aangeroepen: laat de Here mij straffen als ik niet dit of dat doe. Ja, en als nu bleek, dat je dit of dat toch niet kón doen, dan was de Here er in gemengd, en was zijn eer tekort gedaan. Tenslotte: Gód hoort ook bij de verontreinigingen in vers 2 en 3. Het lijkt er op dat die verzen niet zomaar over een willekeurig iemand gaan, maar over mensen die zich aan de Here gewijd hadden of aan Hem gewijd waren, zoals de priesters. In ieder geval gaat het over mensen die rein zouden moeten zijn, geschikt voor de dienst aan God, en dat nu, per ongeluk of niet, niet zijn. Ook hier komt God tekort.

Alle vier zijn het eigenlijk zonden die thuis horen bij een ander offer, namelijk het schuldoffer, of boete-offer uit hoofdstuk 5:14-6,7. Bij dat offer ging het om zaken waarin God tekort was gedaan. Daarbij moest dan ook een boete worden betaald, extra, als vergoeding. Maar, bij al deze voorbeelden zit geen kwade opzet. En daar houdt de Here rekening mee: hij zegt, in 5:6, dat iemand die daaraan schuldig is ’als boete’ - en dat is hetzelfde woord als verderop voor boete-offer gebruikt wordt - een reinigingsoffer moet brengen, dus zonder vergoeding, en ook met een iets goedkoper offerdier (een mannelijk dier was meer waard dan een vrouwelijk).


Ik vind het niet zo belangrijk dat u precies hebt kunnen volgen hoe het bij die voorbeelden van 5:1-4 zat, maar waar het me om gaat is dit: de Here houdt heel precies rekening met omstandigheden en opzet bij zonde en onreinheid. En zó zegt Hij dan dat die zonden beleden moeten worden (5:5), precies naar wat ze zijn, met alles rekening houdende. En dat is nu precies een belangrijke les voor ons. Willen wij inderdaad zorgvuldig en bewust met ons vragen om vergeving en herstel omgaan, dan moeten we ook precies kijken naar onze zonden en mislukkingen. Aan de ene kant: niet alles is even zwaar, niet alles is één pot nat voor de Here. Aan de andere kant: als wij vergeving vragen, laten we dat dan ook werkelijk vragen voor de zonden die we gedaan hebben, met naam en toenaam, met achtergronden en bedoelingen, ook als we met goede bedoelingen toch elkaar beschadigd en God tekort gedaan hebben. ’Per ongeluk’ is geen reden om te doen alsof we geen vergeving nodig hebben, en ’met de beste bedoelingen’ ook niet. Nee, we mogen het erbij zeggen, en het mee laten wegen, dat doet God ook. Maar daarmee is niet het kwaad niet niks geworden. Het hoort bij de zorgvuldigheid die de Here van ons verwachten mag als we om vergeving en herstel vragen, dat we ook zo eerlijk mogelijk uitspreken hoe de zaken liggen.


Ja, en geef het dan maar vorm, voor u zelf. Ik schrijf daar niets aan voor. Dat hoort niet in het nieuwe testament. Alleen deze drie dingen geef ik u mee, omdat Leviticus ze ons op het hart bindt: let op God, de gever en de kijker, let op uzelf, als mensen die dood gaan aan de zonde en alleen leven vinden bij Christus, die Ander, en let op uw zonde en onreinheid, eerlijk, zo als ze is. En herinner u dan maar: wie zijn leven verliest bij de Here Jezus, die zal het winnen. Amen.


<<<