Psalm 106

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 106,1.2
Psalm 106,3-5
lezen/tekst Psalm 106
Psalm 106,16-20
Psalm 106,21-22
Psalm 136,1-3

Loenen-Abcoude 10/03/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Wie is wijs? Die drie woordjes aan het slot van Psalm 107 hebben ons vorige week aan het denken gezet. Wijsheid is wat we nodig hebben om de weg in ons leven te vinden, als we staan voor diepe vragen en beslissingen en ons afvragen: wat moet ik hier nu mee? hoe kom ik hier uit? hoe kom ik hier verder mee? Met Psalm 107 hebben we dat vorige week vooral toegepast op situaties in ons leven als we in nood zijn, klem zitten, geen uitkomst zien. En we mochten van die psalm leren dat we opgenomen zijn in die grote geschiedenis van God met zijn volk: onderweg door het leven is dezelfde God met ons als met al die broeders en zusters van ons in het verleden. En de geschiedenis van zijn goede daden voor zijn volk wijst ook ons in ons leven een weg van hoop: zij leert ons God aanroepen in nood, kijken naar wat Hij doet, en over zijn daden vertellen in verwondering.

Wie is wijs? Diezelfde woorden mogen ons ook vanmorgen aan het denken zetten. Want dat afsluitende vers van Psalm 107 sluit maar niet alleen Psalm 107 af, maar in ieder geval ook de Psalmen 105 en 106. Die drie psalmen horen bij elkaar. Driemaal wordt de geschiedenis van Israël verteld, driemaal wordt daar een bepaalde les uit getrokken, een les van wijsheid. Misschien hoort Psalm 104 ook nog wel bij deze drie, en gaat het daar over het leren van wijsheid uit Gods werk in de natuur. Hoe dat ook zij, in ieder geval horen de Psalmen 105 tot en met 107 bij elkaar.

We moeten ons wat dit betreft dan ook niets aantrekken van de indeling in boeken van de psalmen, zoals die in ons bijbeltje is aangegeven. Daarin ligt de overgang tussen het vierde en het vijfde boek net tussen de Psalmen 106 en 107. Maar net zoals de schuingedrukte kopjes boven de verschillende psalmen, waarin een soort samenvatting wordt gegeven, niet bij de tekst van de bijbel horen, maar er door de vertalers aan zijn toegevoegd, net zo staan ook die vijf in hoofdletters gedrukte kopjes van het eerste tot en met het vijfde boek niet in de oorspronkelijke tekst van de bijbel. Nog in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis was deze indeling in vijf boeken helemaal onbekend en werd het boek van de Psalmen als één boek gezien, waarbinnen dan vervolgens allerlei kleinere eenheden te vinden waren. Die kleinere eenheden zijn te herkennen aan de gewoon gedrukte opschriften, zoals bijvoorbeeld: van David, of: van de Korachieten.

Als we ons zo even niets aantrekken van allerlei toevoegsels aan de tekst van de bijbel zelf en kijken naar wat er in die tekst wel staat, dan mag opvallen dat Psalm 105 begint met de oproep: Looft de Here, roept zijn naam aan, maakt onder de volken zijn daden bekend! En dat de Psalmen 106 en 107 beide openen met de oproep als vervolg daarop: Looft de Here, want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid! Als we dan verder de inhoud van de psalmen erbij betrekken dan is helemaal duidelijk: deze drie horen bij elkaar, ze vormen een geheel, een triologie, die gaat over de les van de geschiedenis van Gods volk.

Daarom begin ik vanmorgen opnieuw met die woorden: Wie is wijs? Hij lette op deze dingen. Je kunt er de liefde van de Here in zien. Deze dingen - dat zijn in Psalm 106 andere dingen dan in Psalm 107. Wie bij God zelf wijsheid leren wil, die is niet snel uitgeleerd. Laat ik het vanmorgens eens zo voor u samenvatten:


De geschiedenis van Gods genade-daden voor zijn volk wijst ons in ons leven een weg van vergeving: zij leert ons een beroep doen op Gods ontferming, ons samen verbazen over Gods geduld, en zijn lof zingen voor altijd.


Wie is wijs? Als we ergens wijsheid nodig hebben in ons leven, dan wel in verband met zonde, en de gevolgen, de effecten van zonde. Hoe kom ik hier uit? Hoe kom ik hier verder mee? Het zijn typisch ook de vragen van iemand die zijn of haar eigen verkeerdheden onder ogen is gaan zien. Stel, je hebt lange tijd eigenlijk alleen maar voor jezelf geleefd, voor je werk, je eigen eer en carrière, je hebt je vrouw en kinderen verwaarloosd en er is afstand gegroeid tussen jullie. Dat zijn van die dingen die zomaar ineens tot je door kunnen dringen, je overvallen kunnen. En je beseft net zo snel: dit moet anders. Maar hoe? Hoe doe je dat praktisch?

En net zo sterk geldt dat in ons samen-leven, met alle zaken die daarin gebeuren, alle slechte dingen, zondige dingen ook. Hoe vinden we samen de weg, als we in elkaar te maken hebben met mensen die hun eigen zwakheden hebben, hun eigen typische zonden ook, van onzorgvuldigheid, grofheid soms, drift, mensen die zichzelf dingen horen zeggen of zien doen, waarvan ze zich tegelijk afvragen: wat gemeen eigenlijk, waarom doe ik dit? Wij hebben een geschiedenis met elkaar waarin het niet allemaal koek en ei was, en dat speelt telkens weer mee. Hoe moet je verder, wat moet je ermee, als die zuster weer eens zo irritant doet, of die broeder weer eens zo’n grote mond heeft? Hoe komen we daarin samen verder?


Wie is wijs? Hij lette op deze dingen. Laten we dan ook eens kijken naar de geschiedenis hier in Psalm 106. We hebben die net gelezen. Ik ga er van uit dat, ondanks de hinderlijk ouderwetse vertaling, de hoofdlijn bij de meesten van u wel is overgekomen, en dat u iets geproefd hebt van dat enorm trieste verhaal, ruim 35 verzen lang, vanaf vers 7 tot en met vers 42: één lang verhaal van zonde en afval van de Here: vanaf de uittocht tot in de ballingschap. En ik weet wel, wij waren niet in Egypte, of in de woestijn, wij offeren niet aan Baäl-Peor, en dienen geen kanaänitische goden - zoals ik vorige week al zei: het gaat er niet zozeer om dat wij ons in de voorbeelden herkennen, maar dat wij ons realiseren dat wij in ons leven te maken hebben met dezelfde God, dat wij opgenomen zijn in dezelfde éne geschiedenis van God met zijn volk.

Zo geldt dat trouwens voor de dichter van Psalm 106 zelf ook al. Ook hij was niet in Egypte, of in de woestijn, hij offerde niet aan Baäl-Peor, en diende geen kanaänitische goden. Net als Psalm 107 hoort Psalm 106 thuis in de eredienst in de tweede tempel na de ballingschap, in de zesde eeuw voor Christus. Ook de psalmdichter zelf kijkt al terug. Maar hij kijkt niet van een afstandje terug. Hij beseft inderdaad dat hij te maken heeft met dezelfde God en opgenomen is in die éne geschiedenis.

Dat zie je meteen aan de opening van de psalm, na de lofzegging van vers 1-3. De dichter bidt tot God, dat Hij hem wil gedenken en het goede geven. En dat wel ondanks wat hij in vers 6 bekent: wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld. Zó wordt heel die trieste geschiedenis geïntroduceerd. Niet van afstand, maar juist van dichtbij. De dichter voelt zich betrokken. Ook in zijn leven zullen de voorbeelden anders zijn geweest, toch zegt hij het zo: wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen. Juist wie zichzelf kent, en zijn of haar eigen zonden en tekortschieten, die kan niet van een afstandje uit de hoogte over de zonden van anderen spreken. We herkennen elkaar als zondaars, over een weer, in de kerk om ons heen, maar ook in de geschiedenis van de kerk vóór ons.


Wie is wijs? Wat leren we daar nu van voor de manier waarop we de weg in ons leven kunnen vinden? Als wij met de vraag zitten: hoe nu verder, na alles wat er gebeurd is? In ieder geval twee dingen, denk ik. In de eerste plaats: wie wijs is verootmoedigt zich, buigt zich voor God in het besef: wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen. Ook als we te maken hebben met zonde en schuld bij mensen direct om ons heen, geldt dat: wie wijs is verootmoedigt zich: ik heb gezondigd, net zo goed als hij, of als jij. Nee, meestal niet dezelfde zonde. Wij hebben allemaal zo ons eigen liefste kwaad, we hebben ons eigen leven, en onze eigen unieke geschiedenis. Toch ontmoeten we elkaar als zondaars, de een net zo goed als de ander. Niemand doet er wijs aan zich te verheffen boven een ander. Laten we dat ook bedenken nu we deze dagen zo pijnlijk geconfronteerd worden met heel die geschiedenis van zonde en vuiligheid rond de school in Amersfoort. Bij alle terechte verontwaardiging over wat er is gebeurd - wat nooit had mogen gebeuren, en waarover God zeker zo boos is als wij - laten we ons niet verheffen. Voor God staan onze eigen zonden van kleingeloof, van slechte praat over elkaar, van - noem maar op uit uw eigen leven, net zo goed als zonde te boek. Wie wijs is verootmoedigt zich.

En er is nog een tweede dat ons hier opvallen mag. De wijze spreekt zijn zonden uit. Heel dit uitvoerige verhaal staat niet voor niets in de bijbel. Er is geen sprake van verzwijgen of verbloemen hier. Feit na feit wordt genoemd, alsof er niets is om je voor te schamen, terwijl er toch zoveel is. Dat wij ons herkennen kunnen, op onze eigen manier, in het verhaal van zoveel kwaad, wil dus niet zeggen, dat we wel de mantel der zogenaamde liefde kunnen halen over wat er gebeurd is. Wat kwaad is wordt door de bijbel consequent ook kwaad genoemd.

Die beide dingen horen heel centraal bij een beroep doen op Gods ontferming. Want dat is uiteindelijk wat in deze psalm gebeurt. In vers 44v komt de dichter daarover te spreken. Heel dit lange trieste verhaal komt tenslotte uit bij Gods goedertierenheid, zijn goede trouw, zijn liefde, en eindigt met een roep om verlossing, in vers 47, juist vanuit Gods ontferming. Wie is wijs? Wijs is wie met heel zijn leven, inclusief alle zonden en mislukkingen, nederig schuilt bij God. Daar horen die twee dingen onlosmakelijk bij: nederigheid, besef van schuld: wij hebben gezondigd, maar ook die openheid: je laat je zonden niet achter en rent dan naar God toe, nee, je komt mèt je zonden, je eigen slechte geschiedenis bij God, en Hij, Hij alleen verlost je ervan, door Jezus Christus, onze Heer.


We komen bij het tweede: deze geschiedenis van Gods genadegaven leert ons ook ons samen verbazen over Gods geduld. Want ik wil graag nog even met u stilstaan bij de indrukwekkende lengte van deze Psalm. Ik heb er over gedacht om hem u hier nog eens helemaal voor te lezen in een werkelijk nederlandse vertaling, om u te laten proeven hoe indrukwekkend en dreigend lang deze psalm is. Maar ik denk dat het toch verstandiger is als u dat zelf thuis doet, en er in alle rust ook eens de verhalen uit Exodus tot en met Koningen bij naleest.

Er zindert een enorme spanning in die verzen 7 tot en met 42. Het is een triest verhaal van zonde en afval, maar het is ook een dreigend verhaal van opkomende woede van God. Kijk maar in vers 18, vers 23, vers 29v en vers 40v. In heel deze geschiedenis van zonde en afval balanceerde Israël voortdurend op het randje van de dood. Laten we dat wel beseffen. Juist voor ons, die voor het grootste deel in de kerk geboren en getogen zijn, dreigt het gevaar dat we wennen aan Gods genade, dat die vanzelfsprekend voor ons wordt. Maar dan wordt alles goedkoop en slap. Dan is de diepte uit het evangelie, en het hart weg: dan kunnen we niet meer begrijpen en vooral beseffen, waarom de Here Jezus zo’n ellendige dood voor ons moest sterven. Dan wordt God zomaar eigenlijk toch een slappeling, die de zaken maar door de vingers ziet.

Maar zijn genade is niet goedkoop en vanzelfsprekend. Met zondigen balanceer je op het randje van de dood. Dat geldt voor ons nog zeker zo goed. En deze geschiedenis herinnert ons eraan. Telkens weer zie je God boos worden, telkens begint Hij al met harde maatregelen. En terecht. Want zonde is grof, brutaal, beledigend, kwetsend, vernietigend, roept de dood over zich af.

En toch, toch blijft de vernietiging uit, heel deze lange psalm. Toch eindigt dit verhaal met vers 43: Vele malen redde Hij hen, en gedacht Hij hen. Toch. Dat geduld van God moet ons verbazen, en blijven verbazen. Toch redde hij hen, niets is minder vanzelfsprekend. Wie dat al een klein beetje tot zich laat doordringen, begrijpt waarom de Psalm aan het begin al (vers 2) zegt: wie kan de machtige daden van de Here uit-spreken, al zijn lof verkondigen? Daar zit die verbazing al bijvoorbaat in. Hoe is het mogelijk.


Nee, hier is geen enkele vanzelfsprekendheid. Laten we dat bedenken. Want we wennen zo gauw aan Gods genade. En verliezen zo snel onze verbazing. Er is hier echt geen vanzelfsprekendheid, ook niet vanuit het verbond of zo. Want in vers 45 wordt dat wel zo gezegd: dan gedacht de Here aan zijn verbond, maar dat verbond was geen garantie dat het met al de Israëlieten wel goed af zou lopen. God kan ook andere wegen vinden om zijn verbond met Abraham gestand te doen. Denk maar aan die affaire met Mozes, waar de Psalm in vers 23 naar verwijst. Na de zonde met het gouden kalf had God tegen Mozes gezegd: Ik vernietig heel dit volk, en ga met jou verder. Ook dat was trouw aan het verbond met Abraham geweest. Toch heeft God dat niet willen doen. Gods verbond is geen verklaring voor Gods genade, het is een uiting van zijn zelfde genade. En van die genade moeten we het hebben, nederig en met uitgesproken schuldbesef, en met verbazing over Gods grote geduld.

Die verbazing mag ook ons leven tekenen. Want wij staan in deze zelfde geschiedenis, voor dezelfde God, met onze eigen levensgeschiedenis vol zonde en kwaad. En telkens weer, dag in dag uit, zondag in zondag uit, mogen we voor God opnieuw beginnen, pleiten op zijn genade in Christus, schuilen bij zijn ontferming. Hoe verbazend, hoe eindeloos verbazend. Wie wijs is, verbaast zich, verwondert zich over Gods geduld.


En wie wijs is, laat die verbazing ook zijn eigen leven tekenen. Juist hier knoop de Here Jezus zelf aan met zijn oproep aan ons om ook zelf onze naaste met eindeloos geduld telkens weer te vergeven. Gods geduld leert ons ook geduld. Gods genade leert ook ons genade. Ja, ik weet wel, ook hier geldt: dat moet mogelijk zijn, werkelijk vergeven is pas mogelijk als zonden ook worden uitgesproken en uitgepraat. Als de ander zijn kwaad stug volhoudt en zich niet ter discussie wil stellen, dan houdt het voor ons op een gegeven moment op. Maar zelfs dan mogen we van God leren die bereidheid, die openheid om te vergeven, waar de catechismus over spreekt. In alles wil hier de verbazing over Gods grote geduld, en zijn eindeloze genade in ons leven staan en vrucht dragen. Wie daarnaar leeft, hij heeft verstand, die is wijs.


Ja, wie is wijs? Daar hoort in deze psalm nog één ding bij: wie wijs is, zingt Gods lof voor altijd. De verbazing over Gods geduld en genade roept de lof op God op. Kijk maar naar de versen 1-2 en 47-48. Niet voor niets is dat het kader van deze psalm. Het is het enige kader dat recht doet aan wat er binnen dat kader geschreven staat. Dit schilderij van menselijke zonde en goddelijke ontferming past alleen maar in de lijst van de lof op God.

Wie wijs is, leert van deze psalm, dat precies dit dan ook het kader wil zijn van zijn eigen leven: de lof op God. Wie zijn eigen levensverhaal gereinigd ziet door het bloed van Christus, wie onze gezamenlijke geschiedenis, met alles wat daarin voorvalt, ons verleden van tekort, van zonde, van mislukking van noem maar op, opgenomen ziet in Gods ontferming, die kan slechts instemmen met vers 48: Geloofd zij de Here, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen: Halleluja. Laten we zo dan instemmen, zometeen door te zingen, maar ook verder in ons leven, ons eigen leven, gevat in de lijst van Gods lof. Amen.


<<<