Jeremia 1

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 111,1-3
Psalm 111,4-6
lezen + tekst Jeremia 1
Psalm 139,1.6-11
Gezang 31
Psalm 118,8.9

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 111,1-3
lezen + tekst Jeremia 1
Psalm 139,6-8
Gezang 4
Psalm 118,8.9

Loenen-Abcoude 13/07/97
Zaandam 13/07/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Voor een christen, die zich niet als de heidenen laat opdrijven door zijn werk, maar die leeft vanuit de rust die God geeft, wordt de betrekkelijke rust van de zomervakantie zomaar tot de vruchtbare stilte van de bezinning. ’s Avonds in de tuin, of overdag buiten, is er dan zomaar, onwillekeurig dat moment dat we ons gaat afvragen: wat was dit afgelopen seizoen nu helemaal waard, en: wat wil ik met het nieuwe seizoen, dat straks, als iedereen weer terug is, weer thuis is, weer aan het werk gaat, vanzelf weer beginnen zal? Wat is dan voor God ónze - roeping?

Ik stel de vraag expres eens zo, en heb ook expres dit eerste hoofdstuk van Jeremia voor de preek van vanmorgen gekozen, dit hoofdstuk dat zo indrukwekkend over Jeremia’s roeping tot profeet spreekt. Expres, om eens met u na te denken over die diepe, oude zaak van onze roeping, onze levens-roeping door God. Want daar is iets mee, nietwaar? Ik verwacht dat dat woord ’roeping’ bij ons, zoals we hier in de kerk zitten, heel verschillende gedachten oproept. Er zullen mensen zijn die hun levens-werk, hun be-roep, heel bewust als een roeping van God beleven, of altijd beleefd hebben. En daar zijn ze blij mee. Want, misschien was dat werk best wel eens saai, of moeilijk, of stelde het allemaal niet zo veel voor, of misschien had het nu niet zo bijzonder veel betekenis in de ogen van mensen, toch: al ben je maar een klein radertje in de grote maatschappij, omdat God je roept tot je eigen werk heeft dat werken zin, betekenis, voor Hem.

Maar er zullen ook andere mensen zijn, gewoon hier in de kerk. Mensen die het niet voor elkaar krijgen zo naar hun leven en werken te kijken. Ze weten zo veel over de onderhuidse krachten van economie, politiek, en maatschappelijke ontwikkelingen. Ze hebben niet meer dat oude optimisme, dat wij als mensen bezig zijn in de lijn - toch - van de oude opdrachten uit het paradijs. Ze zien niet zoveel van ontwikkeling van Gods schepping, maar zien heel veel van verkrachting en uitbuiting van de aarde. De samenleving vormt inderdaad een groot en machtig systeem, maar is het niet veeleer het systeem van een groot beest, met een enorme grote bek, een beest dat vreet en vermaalt, dat het milieu vernielt en de derde wereld uitbuit? Deze mensen zijn blij met hun eigen werk, op zich, blij met hun levensmogelijkheden, maar ze of dat nu een roeping van God is? Ze weten het nog zo net niet, en beleven het in ieder geval nooit zo. Je moet gewoon je werk doen, anders heb je niks te eten, en te drinken, en verder ook niks te makken. Zin? Betekenis? Roeping?

Ik teken nu maar even twee uitersten. Misschien herkennen sommigen van u zich wel het ene moment in het ene plaatje en het andere moment in het andere. Maar het lijkt me niet te ontkennen, dat het besef van te leven onder een roeping van God, onder ons aan het wegslijten is, al heel lang. En dat het steeds moeilijker wordt om elkaar daarin nog aan te voelen en te begrijpen. Daarom zal het goed zijn vanmorgen eens samen te luisteren naar wat Jeremia vertelt over zijn roeping tot profeet. Luisteren, niet om gemakkelijke gladde antwoorden te vinden die toch niets helpen. En ook niet om ons eigen gelijk of ons eigen gevoel bevestigd te krijgen uit de bijbel, want we kunnen er op rekenen dat de Here God zelf nog veel eigenwijzer is dan wij. Maar wel luisteren om de God te ontmoeten bij wie ook wij rust kunnen vinden voor ons leven en werken.

Wie goed luistert, zal zien dat God ook hem, ook haar roept tot zijn profeet, tot zijn boodschappenjongen, en tot zijn kind.


Het was in het jaar 627 vóór Christus, zo ongeveer bij het 12½-jarig regeringsjubileum van koning Josia van Juda. Een kilometer of zes buiten Jeruzalem, in het stadje Anatot (zover ongeveer als Baambrugge van Loenen ligt), woont een priesterzoon, Jeremia. Een jongen nog, is hij; waarschijnlijk was het ook zo om en nabij zijn eigen 13e levensjaar. Hoe dan ook, tot deze jongen sprak God zelf: Vóór ik je vormde in de moederschoot, was Ik al met je bezig, vóór je geboren werd, heb Ik je al aan Mij gewijd: hierbij stel Ik je aan tot een profeet voor de volken.

Dat is niet niks. Een profeet voor de volken. Een profeet is niet zomaar iemand. Een profeet is, om zo te zeggen, de advocaat van God. En laten we dan maar even denken aan onze advocaten. Dat zijn geen kleine jongens, dat zijn ook geen domme jongens. Ze hebben een aantal jaren rechten gestudeerd, ze hebben zich gespecialiseerd en vaak nog een interne opleiding gevolgd bij hun advocatenkantoor, want spreken namens iemand anders bij een rechtszaak, dat is niet eenvoudig; er hoort een eigen techniek bij, die je leren moet. Advocaten moeten léren spreken, léren pleiten, de regels van de rechtskunst zich eigen maken. En dan roept de Here God hier toch - een kleine jongen, die niet gestudeerd heeft, die geen geoefend spreker is. Wat ligt er meer voor de hand dan Jeremia’s tegenwerping: O nee, mijn Heer Jahwe, U weet immers zelf dat ik geen geoefend spreker ben, want ik ben een onmondige jongen (vers 6)?


Laten we eens even stilhouden. Hierbij benoem Ik je tot profeet voor de volken, zegt de Here tegen Jeremia. Hij maakt hem tot zijn advocaat in de grote rechtszaak die de Here met de volken van de bewoonde wereld heeft. En de rest van het boek Jeremia vertelt daarvan, geeft zijn profetieën door, profetieën over Juda, en over de volken. Maar wat raakt dat ons, ruim 2600 jaar later?

Nou, als het over roeping gaat, dan heeft het Nieuwe Testament ook wat te zeggen. Het zegt dat nu de tijd is aangebroken dat niet maar een enkeling, zoals Jeremia, maar dat in het algemeen zonen en dochters zullen profeteren en jongelingen gezichten zien. Het zegt dat het nu net Gods welbehagen is dat Hij zijn goede evangelie niet aan wijzen en verstandigen, maar aan kinderen, aan jongelingen openbaart. En het zegt dat wij als hele gemeente door God zijn uitgekozen als zijn eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. En de Here Jezus zelf heeft van ons allemaal afscheid genomen met de opdracht, die ons allemaal raakt: Ga heen, maak al de volken tot mijn discipelen en doopt hen en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. Advocaat van God zelf, profeet voor de volken - ga heen, maak al de volken tot mijn discipelen. Als het om onze roeping gaat, onze roeping door God zelf, dan ligt er hier een enorme roeping, die ons allemaal raakt, van groot tot klein, van jong tot oud, de roeping om, zoals de Catechismus dat zegt: als profeet zijn naam te belijden.

Het zal goed zijn wanneer wij daar deze rustige maanden goed over na denken. Dat zal goed zijn als u uw eigen dagelijkse werk vrijmoedig als roeping van God beleeft. Laten wij ons realiseren dat de Here God zelf hier prioriteiten stelt, en dat al ons werken van alle dag niet onze eerste roeping is. Het komt op de tweede plaats en is dienstbaar aan onze eerste roeping. Nergens spreekt het Nieuwe Testament op hoge en verheven toon over ons dagelijks werk. God roept ons vandaag niet tot meer dan tot met onze eigen handen ons eigen brood te verdienen. Dan kunnen we ongehinderd onze eerste roeping uitvoeren: advocaat van God, van de Here Jezus zijn, spreken, vertellen van Gods grote daden, van de redding die Hij gegeven heeft en geven zal.

Het zal ook goed zijn als u uw eigen dagelijkse werk helemaal niet als roeping van God kunt beleven. Je gewone werk, binnen dat kader van ’met je eigen handen je eigen brood verdienen’, daartoe roept de Here God je wel degelijk. Nee, inderdaad Hij roept ons niet tot steeds meer en steeds verder. En inderdaad is lang niet alle werk in zichzelf zinvol. Maar je mag het gebruiken voor iets anders, iets dat heel zinvol is: voor al die mensen, die net als wij, een onbetekenend radertje in een machtig systeem zijn hebben we een goede boodschap van bevrijding. Voor al die mensen die het slachtoffer zijn en worden van onze economie, van onze politiek, van onze maatschappij, hebben wij iets te zeggen, en hebben wij iets te doen. Wanneer wij onderhoud en onderdak hebben moet ons dat genoeg zijn. Wie daarnaar leeft, die is een levende boodschap van God, een profeet met de daad midden in onze wereld. Die heeft ook heel wat uit te leggen. Dát is nu net onze roeping.


En, me dunkt, dan kunnen ook wij ons heel wat voorstellen bij Jeremia’s tegenwerping: O nee, mijn Heer Jahwe, U weet immers zelf dat ik geen geoefend spreker ben... Ja, en leer dan ook maar van Jeremia dat God niet boos wordt als we dat ook tegen Hem zeggen. Onze hemelse Vader is geen Heer die geen tegenwerpingen duldt, maar een Vader die ingaat op de vragen van zijn kinderen. Laten we maar verder luisteren naar Jeremia.

Want de Here gaat heel gevoelig op Jeremia’s woorden in. Onze vertaling kun je nog misverstaan als een verbod: zeg dat niet, je mag dat niet zeggen. Maar het is hier heel zacht gezegd en bedoeld: zeg dat nu niet, je hoeft dat niet te zeggen, want Ik stuur je niet als een grote zelfstandige, meester-advocaat, maar gewoon als mijn boodschappenjongen, en je hoeft niet bang te zijn, want Ik ga met je mee. Boodschappenjongen, zeggen wat de Here je te zeggen geeft tegen iedereen naar wie de Here je stuurt, dat is wat Jeremia te doen heeft. Ziet u, op zijn tegenwerping komt de Here Jeremia in zijn antwoord tegemoet: dat je jong bent is niet het probleem, want Ik stuur je, je bent ook maar mijn boodschappenjongen. Daar hoef je niet groot en sterk en wijs en gebekt voor te zijn. Het is mijn boodschap en Ik zorg daar verder zelf wel voor.

En de Here onderstreept juist dat met een extra woord. Hoe dan ook - het hoeft helemaal geen visioen te zijn, maar het kan ook gewoon in Jeremia’s omgeving te zien geweest zijn - Hij laat Jeremia een amandeltwijg zien. En de amandelboom heette in die tijd ook wel ’de wachter’, omdat hij als eerste bloesem kreeg, ruim voor de rest uit. Daar sluit de Here bij aan: Kijk maar goed, Ik waak over mijn woord, om het te doen. Jij hoeft daar niet voor te zorgen, jij hoeft mijn woord niet met sterke mensenwoorden te verdedigen. Dat doe Ik zelf wel. En, zo gaat de Here verder, ik pas ook wel op jou, ook als ik je een heel moeilijke boodschap geef. Dan laat Hij Jeremia opnieuw iets zien, nu een kokende pot die aan één kant, aan de zuidkant, overkookt. En de Here vertelt Jeremia dat Hij een immens leger uit het Noorden zal halen om Juda en Jeruzalem te straffen. Maar, zo voegt Hij er aan toe, Hij zal Jeremia maken tot een versterkte stad, een ijzeren zuil, een koperen muur, onneembaar uitstekend boven het hele land, boven de koningen, de vorsten, de priesters en het volk. De Here zorgt zelf voor zijn woord, èn Hij zorgt zelf voor zijn boodschappenjongen, Jeremia.


Laten we maar weer even stilhouden, en het tot ons door laten dringen in onze, heel andere situatie. De Here heeft ook onze tegenwerpingen wel gehoord. We kunnen niet spreken, wij zijn niet van die praters als het over ons geloof gaat, wij durven niet vertellen van onze Heer, we zijn bang dat de mensen ons uitlachen, laat ons maar koffie zetten, laat ons maar gewoon ons werk doen. Stel je voor dat ze ons vragen beginnen te stellen, al die vragen waar wij ook geen antwoord op weten. Stel je voor dat wij ons zouden moeten verdedigen. Ja, maar de Here maakt hier Jeremia gewoon tot zijn boodschappenjongen, en Hij herinnert ons daarmee direct aan onze eigen situatie. Kom op, het evangelie is toch niet onze eigen boodschap, het grote verhaal dat wij zelf verzonnen hebben? De Here zorgt zelf voor zijn boodschap, wij hoeven echt niet in de kramp te schieten omdat wij God zelf zouden moeten verdedigen. Dat doet Hij zelf wel. Hij vraagt van ons heel eenvoudig, maar o zo direct, dat wij zijn boodschap doorgeven, zijn boodschappenjongens zijn.

Dát is onze roeping. En daar is koffiezetten of gewoon je werk doen geen vervanging voor. Het is, ongetwijfeld, allemaal heel belangrijk. Er zijn praters en doeners, en iedereen moet gewoon z’n werk doen. God vraagt niet van ons om dingen te doen die wij niet kunnen. Hij kent ons allemaal al van vóór onze geboorte af. Maar alles wat je doet, op je eigen manier, het wordt pas voldoen aan je góddelijke roeping, als je er ook bij praat, bij vertelt waaróm je het doet. Een goede, trouwe collega zijn is niet alles wat de Here van je verwacht, het is het begin. Een goede vader of moeder zijn is niet alles, het is het begin. En ga zo maar door.


En dat is iets om over na te denken, juist in deze tijd. We zitten vaak zo vast in onze patronen van omgang met elkaar en met de mensen om ons heen. Maar na de vakantie maken we allemaal weer een nieuw begin, thuis, op school en op ons werk. Kijk dan eens naar je werk, naar je opstelling daarin als je roeping, inderdaad, maar als het begin waar God je toe roept, en niet als alles. En denk eens rustig na over hoe je dat begin een vervolg kunt geven, een vervolg dat je eerste, je primaire roeping van God raakt, een vervolg van spreken, van getuigen, van woorden bij daden, - een vervolg dat past bij boodschappenjongens van God. Wij hebben Gods evangelie niet voor onszelf, maar om door te geven als benoemde profeten, als aangestelde boodschappenjongens.


Ja, en dan nog één ding, want de Here komt Jeremia nog verder tegemoet. Hij strekt zijn hand uit, raakt Jeremia’s mond aan en zegt: Voel maar, Ik leg mijn woorden in je mond, en zó stel Ik je aan over volken en koninkrijken. Zie, dat is hier veel concreter dan zien, het is iets als ’voel je wel?’. Het beeld is dat van een kind dat gevoerd wordt. Dát is het laatste, het intiemste beeld van Jeremia’s roeping. De profeet-advocaat mag zijn functie van boodschappenjongen uitvoeren als een kind dat gevoerd wordt met de woorden van God. Zo wil de Here God ook Jeremia’s laatste weerstand wegnemen. Zo zal het gaan. Zo zal het ook werkelijk kunnen.

En laten ook wij dat maar bedenken, bij onze roeping. Wij leven in het Nieuwe Testament, de tijd van de vervulling van dat andere woord aan Jesaja, dat zegt: Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, van nu aan tot in eeuwigheid. Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, het woord van het geloof, van het evangelie, van de Here Jezus. Zo staan wij allemaal in het leven voor God, als kinderen die gevoerd worden met zijn goede boodschap. En dan niet om er in ons eigen hoekje van de wereld jaar en dag als kauwgom op te kauwen en te herkauwen, maar om het te spreken. Heel direct, onze allereerste roeping van God.


Ja, onze roeping. Als we nu even terugkijken, helemaal naar het begin, hoe zit het dan met ons dagelijks werk, ons schoolwerk, ons werk thuis? Is dat onze roeping? Geeft God daar zin aan? Of is dat toch alleen maar een tenslotte zinloze bijdrage aan de grote maatschappelijke constellatie waarin wij leven? Wie luistert naar Jeremia, en wie achter Jeremia aan heel het Nieuwe Testament hoort meeklinken in zijn bijbel, die ziet dat dit een vals dilemma is. Ons werken is geen zelfstandige roeping van God. Het is geen doel in zichzelf. Maar het is, op zijn eigen plaats, wèl een echte roeping van God. Het is het begin, de noodzakelijke voorwaarde voor onze eerste taak. Nee, het hoeft in zichzelf niet zinvol en belangrijk te zijn. Misschien stelt het wel niets voor. Maar het geeft ons een basis in ons leven om op te bouwen, het geeft ons tal van contacten en openingen voor het evangelie. Het is het begin, een begin dat om een vervolg vraagt. God vraagt dat vervolgt. Hij heeft ons benoemd, van oudsher, tot profeet-advocaat, tot boodschappenjongen van zijn evangelie, die goede boodschap die Hij in onze mond legt. Amen.


<<<