Jeremia 1:7

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Gezang 27,1.2.5
lezen 1Timoteüs 4
Psalm 119,37.40
lezen Jeremia 1
tekst Jeremia 1:7
Liedboek gezang 460,1-3
Psalm 52,6
Psalm 144,4-6

Loenen-Abcoude 13/02/00

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Belofte maakt schuld, dus vanmiddag gaan we verder op de preek van twee weken geleden. Toen ging het over hoe we in de gemeente tegen elkaar aankijken en met elkaar omgaan, als ouderen en jongeren. Het ging over hoe God leert ouderen naar zichzelf te kijken, en jongeren naar ouderen. Ouderen hebben een eigen taak, een eigen plaats en een eigen verhaal, ze hebben iets te vertellen in de gemeente. Wie iets weten wil over beleefd geloof, over ervaring in het leven met God, die kan in de gemeente bij ouderen terecht. En dat houdt niet op: God kent geen pensioen, en bij Hem is geen oud-gediende uit-gediend.

Nu is het vanmiddag tijd om het blaadje eens om te keren: God leert ook jongeren op een bepaalde manier naar zichzelf kijken, en ouderen naar jongeren. Dat laatste hoort er net zo goed bij als vorige week: als de Here God ons een bepaalde plaats in de gemeente geeft, verwacht Hij, dat de anderen die plaats ook respecteren. Zoals jongeren niet van ouderen mogen zeggen (of denken): die zijn oud, die hebben mij niets meer te vertellen, zo mogen ouderen niet van jongeren zeggen (of denken): die zijn jong, die moeten alles nog leren, die hoeven we niet serieus te nemen. Wanneer God tegen jongeren zegt: Zeg niet, ik ben jong, ik ben daar nog niet aan toe, ik durf niet, zegt Hij meteen tegen ouderen: Zeg niet, zij zijn jong. In de gemeente mag niemand gering geschat worden om z’n jeugdige leeftijd. Ook niet stilzwijgend, in de praktijk.


Dat haal ik nu maar eens meteen naar voren, omdat ik sterk de indruk heb dat dit in de praktijk, en stilzwijgend, in onze kerken en in onze traditie gemakkelijk gebeurt. Wat we met elkaar doen, dat wordt niet alleen beslist door de ouderen, het wordt ook door hen ingevuld. Hoe we onze diensten houden, wat we daarin zingen, dat bepaalt voor het overgrote deel de traditie, het deel van de kerk dat al lang gestorven is. Zelfs als daar vernieuwingen in aangebracht worden, zijn dat in feite vernieuwingen van ouderen. Terecht is her en der opgemerkt dat die leuke Liedboekgezangen voor de meeste jongeren even ver van hun leven afstaan als de rest van de liturgie. En dan heb ik het nog maar niet over liturgische fopneuzen als een gezongen amen hier en daar. Het gaat me nu trouwens niet om de voorbeelden zelf, maar om wat je daar aan kunt zien: in de praktijk zeggen we tegen onze jongeren gewoon iets als: jo, jullie zijn nog jong, je moet nog veel leren, wacht maar tot je groot bent.

Laten we eens zien of we vanmiddag van onze God wat anders kunnen leren. Hoe leert God jongeren naar zichzelf kijken, en ouderen naar jongeren? Ik heb Jeremia 1:7 maar de tekst voor de preek genoemd, maar ik zal proberen eens wat gedachten in elkaar te vlechten die de Here ons in de combinatie van Jeremia 1 en 1 Timoteüs 4 in handen geeft. We keren het blaadje om, dus de boodschap van de preek vanmiddag is deze: jongeren hebben ouderen iets te vertellen in de gemeente. God geeft hun een eigen taak, een eigen plaats en een eigen verhaal.


Eerst even een soort voor-opmerking. Want je zou je kunnen afvragen: kan dat zomaar, woorden gesproken tot de profeet Jeremia, tot de voorganger Timoteüs, toepassen op christelijke jongeren in het algemeen? En het antwoord is natuurlijk: nee, dat kan niet zomaar. Toch hebben deze woorden wel degelijk algemenere betekenis. Het is één van de rijkdommen van het nieuwe testament, dat daar geen sprake meer is van een aparte stand in de kerk, geen aparte priesters en ook geen aparte profeten meer. Ook ambtsdragers zijn geen aparte stand. Het nieuwe testament staat onder het teken van de profetie van Joël, dat zonen en dochters zullen profeteren, jongelingen gezichten zien en ouderen dromen dromen. De kerk is een volk van priesters en profeten, van jong tot oud, sinds de Heilige Geest is uitgestort op iedereen. Daarin zijn ambtsdragers voorgangers, maar ze staan niet naast of tegenover, maar middenin de gemeente. Ze hebben de eigen opdracht leiding te geven en te onderwijzen met precies dezelfde gaven die iedereen in de gemeente ontvangt. De ambtsdrager ís niet een nieuwtestamentische profeet of priester, laat staan een koning. Ieder gemeentelid, van jong tot oud, is nieuwtestamentisch profeet, of priester, of leviet, of dienaar, of koning. En vanwege die diepe verbondenheid krijgen deze woorden tot Jeremia en Timoteüs een algemenere zin.


Zeg niet, ik ben jong, ik ben er nog niet aan toe, ik kan niet, ik durf niet. Jongeren hebben een eigen taak bij God, bijpassend bij hun eigen persoon en levensfase. En zoals voor ouderen die taak niet voorbijgaat op een bepaald moment, zoals ouderen niet met pensioen gaan in de kerk, zo komt er voor jongeren niet een moment dat die taak begint. Dan zou je kunnen zeggen: sorry hoor, maar ik ben nu nog in opleiding, ik ben er nog niet aan toe. In de samenleving kun je zo iets zeggen. Dan is er eerst de school, eerst de opleiding, en dan de verantwoordelijkheid, de taak, het werk. Maar in de kerk gelden andere verhoudingen.

Dat heeft uiteraard alles met het evangelie zelf te maken. Dat is een glasheldere boodschap, die ieder kind verstaan kan en iedereen zich op zijn eigen leeftijd eigen kan maken: God houdt van mij, en Hij wil dat ik ook van Hem en van de mensen om mij heen houd. Dat kun je op je eigen manier begrijpen al vóór je naar school gaat. En God wil nu dat jij het op je eigen manier ook vertelt en in praktijk brengt. Niemand kan zeggen: dat kan ik niet. Dat zou je kunnen zeggen als God wilde dat jij op je twaalfde een keurig verzorgde preek kon houden. Maar zulke onzin hoor je van God niet. Iedereen kan in zijn eigen woorden vertellen over God, op zijn eigen manier anderen helpen, vertrouwen op God en op zijn eigen manier een zuiver leven leiden. Probeer het maar en ontdek het maar. De God die je je eigen lichaam gegeven heeft en die over jou nagedacht heeft toen je nog niet geboren was en je toen al wijdde tot zijn kind, Hij overvraagt je niet. Hij vraagt je je eigen gaven op jouw manier voor Hem te gebruiken.


En Hij is daar zelf nog bij ook. Zeg niet, ik ben jong, ik ben er nog niet aan toe. Maar zeg ook niet, ik ben jong, ik ben bang, ik durf niet, ik durf niet juist als gelovige mezelf te zijn. Vrees niet, want Ik ben met je. Wees niet bang voor kritiek, voor tegenstand, wees niet bang voor afwijzing. Denk niet, laat ik m’n mond maar houden, want anders maak ik weer fouten en krijg ik kritiek, of anders lig ik er uit en hoor ik er niet meer bij. Juist in de kerk hoef je daar niet bang voor te zijn. De kerk is een plaats waar je fouten mag maken. Die hele opgeschroefde wereld, waar alles gelikt en perfect moet zijn, en waar je afgerekend wordt op wat je fout doet, die hoort in de kerk niet thuis. Daar mogen we samen, als ouderen en jongeren, wel op letten. Als we samen bij elkaar zijn, geroepen door de God die ons niet laat vallen, hoe vaak we ook onderuit gegaan zijn, en onder zijn ogen, dan is daar recht op ruimte om fouten te maken zonder afgewezen te worden. Waar die ruimte ontbreekt, daar is niet de kerk, maar de sekte.

In de kerk hebben jongeren ook een eigen plaats, daarmee ga ik verder. Paulus schrijft aan Timoteüs dat hij een voorbeeld moet zijn voor de gelovigen. Dat kun je gemakkelijk bij je vandaan houden, alsof het alleen zou gaan om zijn voorganger-zijn: als voorganger moet hij een voorbeeld zijn. Maar het lijkt me niet terecht om het daartoe te beperken. Timoteüs moet op zijn eigen manier leven in zijn geloof en integer zijn taak doen, opdat aan allen blijke dat hij vooruit gaat. Daar zit iets speciaals in voor Timoteüs, maar ook iets algemeners. Zijn voorbeeld-zijn zit hem kennelijk mede in zijn leren, zijn groei, zijn verandering, in de beweging naar God en mensen toe, die er in zijn leven zit. En juist daarin krijgt iedere jongere die zijn taak van God op zich neemt en in praktijk brengt een eigen voorbeeld-functie. Als je jezelf bent als gelovige, spreekt over God, dient in liefde, je best doet om goed en ontspannen te leven, in vertrouwen en zuiverheid, dan heb je een voorbeeld-functie, ook al is dat allemaal niet perfect en is dat misschien wel heel anders dan de ouderen het deden, ja, juist als het anders is.


Ik kan me voorstellen dat dit vreemd klinkt. We zijn gewend juist de ouderen als voorbeeld te stellen aan de jongeren. Toch is het wel heel sterk mijn eigen ervaring, dat het inderdaad zo werkt. In de ontmoeting met christenjongeren valt me steeds weer op hoe ze mij uitdagen om te blijven leren, te blijven groeien, nieuwe dingen te ontdekken. Juist doordat ze zelf bezig zijn te leren, te ontdekken, zelf, met eigen frisse ogen, leren ze je nog eens opnieuw naar je eigen leven te kijken, naar hoe jij de dingen bent gaan zien en bent gaan doen. Is dat alles, dat wat wij hebben bereikt? Zijn onze formuleringen àf? Alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt. Hebben we dat altijd recht gedaan? Zijn onze gewoontes en ideeën het einde van alle tegenspraak? Natuurlijk niet. Dat eenvoudige, glasheldere evangelie heb je als je volwassen bent echt niet te pakken, en ook die twintig eeuwen kerkgeschiedenis hebben het niet uitgeput. Als je als oudere zelfgenoegzaam tevreden wordt, en denkt dat je het wel gezien hebt, dan heb je juist dat voorbeeld van jongeren nodig om je te leren schamen over zoveel nonsens bij jezelf.

Juist als jongeren zelf bezig gaan om zich hun geloof bewust eigen te maken, zien ze scherp. Hun vragen raken bijna altijd iets, en hun kritiek kan onbarmhartig eerlijk zijn. Maar daarin hebben ze in de kerk precies hun eigen voorbeeld-functie. En als ze daarin niet serieus genomen worden wordt het vanzelf een dooie boel. Natuurlijk is dat geen vrijbrief om maar kritiek te leveren, negatief en afbrekend. Net zo min als onheilige oude vrouwenpraat goed is bij ouderen. Als niets meer goed is, is het in ieder geval fout. Dan doe je ook niet je eigen taak. Maar wie integer christen is, juist als jongere, wie zo laat blijken dat hij vooruitgaat in woord, in wandel, in liefde, in geloof en reinheid, die heeft een centrale voorbeeld-functie in de kerk.

Dat is tenslotte, omdat het eigen verhaal van christenjongeren het verhaal van het evangelie is, maar dan op hun manier. Ouderen kunnen je het verhaal vertellen van een geleefd geloof, ze brengen hun ervaring mee, en wat is dat belangrijk. Jongeren kunnen je het verhaal vertellen van een ontdekt geloof, nieuw, al is het zo oud als de kerk. We kunnen in de gemeente niet zonder het een, maar ook niet zonder het ander. Wanneer ons geloof in God niet ervaren wordt blijft het leeg, en zomaar ontglipt het ons. Maar wanneer we ons geloof in God niet steeds weer opnieuw blijven ontdekken en het nieuwe vorm geven, dan sterft het af. Wat niet meer verandert is dood.


Goed, daarom was het dus, dat ik voor twee weken begon met te zeggen dat ik het jammer vind dat er zo weinig echt contact is tussen ouderen en jongeren in onze gemeente. Daarom is het ook, dat ik denk dat de Here God dat jammer vindt. Hij heeft ons bij elkaar geplaatst in onze gemeente om samen zijn kinderen te zijn en over en weer elkaar te stimuleren. Het Woord van God, het evangelie, moet rijk wonen in een levende gemeente. Dat kan, denk ik, alleen, als we het van elkaar ontvangen, steeds weer, als een geleefd evangelie, en als een ontdekt evangelie. Laten we daar elkaar maar eens op aankijken, en onszelf. God geeft ons wat te doen, niet op onszelf, maar met elkaar. Amen.


<<<