Matteüs 2:13-23

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Liedboek gezang 310,1.2.3
Psalm 117
lezen Jeremia 31:15-20
Psalm 86,5
tekst Matteüs 2:13-23
Gezang 28,3.4
Psalm 103,9
Gezang 7,1.6

Loenen-Abcoude 11/01/98
uitgezonden via Radio 5 door ZvK
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Januari is de maandagmorgen van het jaar, vol van de tegenstrijdige gedachten en gevoelens die we van elke maandagmorgen wel kennen. Voor veel mensen is het na de gezelligheid en de romantiek van december de tijd van ontnuchtering en ontkateren. Het prachtige vuurwerk van december blijkt in januari zomaar veranderd te zijn in een vieze roodbruine massa papier, stokjes, doosjes en touwtjes. De overgang is fors. We moeten er weer tegenaan. En net als zo vaak op maandagmorgen hebben we moeite om op gang te komen. We laten de kerstboom nog maar even staan. Hebben we tenminste nog wat gezelligheid.

Anderen zijn blij dat het voorbij is, en dat alles weer zijn gewone gang gaat. Eindelijk voorbij, die eenzame dagen van feest voor anderen, maar niet voor jou; eindelijk voorbij, die dagen vol herinneringen, verdriet en gemis; eindelijk voorbij, die lange dagen van doen alsof er niets aan de hand is, van de schijn van gezelligheid ophouden, van conflicten sussen, van op je tenen lopen. Gelukkig nieuwjaar zeiden ze. Ja, ja. Maar de realiteit is anders.


De realiteit. Januari is de maand van de nuchtere realiteit. Ontnuchterend soms, hard soms, menselijk ál te menselijk soms. Weer met beide benen op de grond ontdekken dat er niets veranderd is behalve een jaartal. De kerst- en nieuwjaarsbestanden zijn weer voorbij, er wordt weer gewoon gevochten in de wereld, en in ons leven. Wat wij daar allemaal van vinden en bij voelen? Het wordt ons meestal niet gevraagd. We moeten verder. Het is weer maandagmorgen geworden in het jaar.


Wie met dit soort maandagmorgen-gedachten en -gevoelens in de bijbel gaat lezen, die kan in het verhaal van Matteüs over de vlucht naar Egypte veel herkennen. Het is het eerste kerstfeest geweest. Over de stal, de herders en de engelen heeft Matteüs niet verteld, maar wel over de wijzen uit het Oosten. Voor velen van ons wel het meest sprookjesachtige kerstverhaal. Geroepen door een ster komen oosterse magiërs de pasgeboren Koning hun geschenken aanbieden: goud, wierook en mirre. Het is prachtig, een story met een sterretje. Maar tegelijk ook sprookjesachtig, zeker in de vorm waarin het verhaal zo vaak verteld wordt: de drie koningen op hun kamelen.

Dan is daar de ontnuchtering: de Oosterlingen zijn nog niet weg, of daar krijgt Jozef in een droom de boodschap: Sta op, vlucht naar Egypte. Het sprookje wordt een nachtmerrie. Het eerste kerstfeest eindigt in een vlucht. De pasgeboren Koning wordt een vluchteling, asielzoeker in het verre Egypte. De werkelijkheid waarin Jezus geboren wordt blijkt een harde, een ontnuchterende werkelijkheid, waarin kleine kinderen worden gedood en andere kleine kinderen vluchteling worden. Een kleine bladzij uit een rapport van Amnesty International over de schendingen van de mensenrechten onder koning Herodes van Judea.


Wie denkt dat de bijbel een sprookjesboek is kan hier beter leren. Het gaat over ónze werkelijkheid, inderdaad hier bijna tweeduizend jaar geleden, maar toch: heel herkenbaar, misschien wel huiveringwekkend herkenbaar. Het is daarom meer dan de moeite waard vanmiddag dit bijbelgedeelte eens tot ons door te laten dringen. Juist wie met de verwarrende maandagmorgen-gevoelens van januari dit leest, ontdekt, dat de God die we hier ontmoeten inspeelt op onze gedachten en levenservaringen, en er iets over te zeggen heeft. Het is inderdaad een oud verhaal. Inderdaad. God is ons vóór, midden in onze realiteit. Hij is al lang reëel. De meest realistische God die er bestaat. Ja, God is al reëel - en wij?

Daar zal het verder in deze preek over gaan: God is al reëel - en wij?


Ja, die laatste vraag hoort er bij: en wij? Zijn wij zulke realistische mensen? Misschien vinden we onszelf wel heel realistisch. Nuchtere Hollanders. En misschien hebben we daarom ook heel wat op dit verhaal aan te merken. Al die dromen, waarin Jozef boodschappen van God krijgt, is dat realistisch? Al die keren dat Matteüs zegt dat dit en dat gebeurd is omdat iets uit het eerste testament vervuld moest worden, is dat realistisch? Zitten ook in dit verhaal niet nog allerlei elementen uit sprookjes, verzonnen verhalen, mooi gemaakt en opgesmukt?

Maar als we onszelf op die manier realistisch vinden, zijn we dan ook werkelijk realistisch? Ik heb de indruk dat we dan eerder cynisch zijn geworden. Wie alleen maar bereid is reëel te vinden wat controleerbaar, herhaalbaar en wetenschappelijk aantoonbaar is, die leeft in een behoorlijk platte wereld. Zijn cirkels zijn ongetwijfeld allemaal rond, maar ze zijn zo klein. Alles wat ons leven kleur geeft, de moeite waard maakt, ja wat ons de kracht geeft om het vol te houden, dat is méér dan controleerbaar, herhaalbaar en wetenschappelijk aantoonbaar.

In ieder geval is Matteüs niet zó cynisch, en alleen al door zijn verhaal stelt hij ons de vraag of wij niet pas werkelijk realistisch worden als we erkennen dat ook God een rol speelt in onze werkelijkheid. Daarom hoort die vraag erbij: God is al reëel - en wij?


God is reëel, dat is op de keper beschouwd een van de meest opvallende dingen in dit bijbelgedeelte. Want reëel ben je als je je houdt aan de werkelijkheid, als je daarbij aansluit en je daarbij tot op zekere hoogte aanpast. En dat is precies wat we Matteüs hier over God horen vertellen. Sinds koning Herodes heeft begrepen dat er ergens in zijn gebied een jodenkoning is geboren is hij uit op moord en doodslag. En wat doet God? Laat Hij Herodes doodvallen, ter plekke? Nee, Hij past zich aan: Jozef moet met het kind en zijn moeder maar naar Egypte vluchten. Pas als Herodes zijn eigen dood gestorven is komt de boodschap: Jozef, tijd om naar huis te gaan. Maar dan blijkt Herodes’ zoon Archelaüs koning van Judea, ook geen lievertje. En opnieuw sluit God aan bij de werkelijkheid: ga maar naar Galilea, trek je maar terug in de provincie, aan de rand van de samenleving.

Dat is opvallend. Wij zouden zo zeggen: als er iemand is die niet reëel hoeft te zijn, dan is dat God. Als er iemand is die iedere situatie naar zijn hand kan zetten, is Hij het toch? Waarom doet Hij dat dan niet? En als we zo nog eens het verhaal lezen, dan valt dat nog meer op. Want als er één ding duidelijk is, dan is het dat God wel de hele situatie beheerst. Hij weet wat er komt, Hij coacht Jozef, Hij stuurt en regelt. Ja, nog sterker, Matteüs wijst ons er op dat in heel dit verhaal telkens gebeurt wat God al lang van te voren gezegd had dat zou gaan gebeuren. God beheerst kennelijk zo de gang van zaken dat oude woorden van toepassing blijken op de realiteit van toen. Toch is God reëel. Hij tovert niet. Hij houdt de gang van zaken in de hand, maar zet ze niet met machtsmiddelen naar zijn hand.

Dat is heel typerend voor de ware God. En het is heel opvallend voor ons. Het is typerend, want zo zien we God de hele bijbel door opereren. En het is opvallend, want wij zouden dat heel anders doen. En we vinden zomaar ook dat God het heel anders zou moeten doen. Als er iemand is die niet reëel hoeft te zijn, dan is het God, zei ik net. En daar zit zomaar de gedachte bij ingesloten: als er iemand is die niet reëel mag zijn, dan is het God. Want als God zich nu ook al gaat aansluiten bij de werkelijkheid, dan wordt het toch helemaal een bende op aarde? En zie je dat niet meteen al hier in dit verhaal? Wat God maar wat minder reëel geweest! Had Hij Herodes maar beter afgestopt! Dat had een boel kinderlevens gescheeld. Nu haalt Hij wel zijn eigen Zoon uit Bethlehem weg, maar de zoontjes van die mensen daar, die laat Hij mooi stikken.


En pats! daar explodeert binnen de kortste keren heel ons volgestouwde gemoed. Want dan is er nog meer te noemen, en ook wel van dichterbij. Keihard: oorlog, moord, verkrachting, op grote schaal, ook van kinderen, honger, ziektes, rampen, noem maar op. Keihard, in ons eigen leven. Ons kind, nu dood. Ons lichaam, nu verwoest. Onze relaties, nu kapot. En God, nou, waar was God? Hij was zeker weer reëel. Nou, mooi niet voor mij, mooi niet voor hen.


Ja, wat zullen we daar van zeggen? Ik durf niet meer dan opnieuw dat ene te vragen: en wij? zijn wij werkelijk reëel? Eerlijk? Als het ons uit de hand loopt, dan moet God ingrijpen. Als het ons gaat ráken, dan moet Hij er zijn. Maar als het ons niet uit de hand loopt? Over het algemeen stellen wij het wél zeer op prijs om in ons leven onze eigen gang te kunnen gaan. Wij zouden het niet leuk vinden als ons roddelverhaal ons in de keel bleef steken, als de pen uit onze handen zou vallen bij het creatief invullen van formulieren, als ons gaspedaal door God begrensd zou zijn. Pas als er ongelukken gebeuren is het Gods schuld. Is dat reëel? Is dat eerlijk?

Als er iets is waar de bijbel glashelder over is, dan is het dat wij in een verschrikkelijk verkankerde wereld leven. Een wereld waarin het kwaad goede mensen treft. Een wereld waarin bloedstollende misdaden plaatsvinden en afgrijselijke rampen. Een wereld die volstrekt total loss is, waar geen repareren meer aan is. Is dat Gods schuld? Heeft Hij dat gedaan? Hij heeft een goede kosmos gemaakt, waarin geen kwaad huisde. Maar waar komt al dat absurdistische kwaad dan vandaan? Ja, niemand die het weet. Het begon op aarde bij Adam en Eva in het paradijs. Maar laten we hen de schuld niet geven, want wat huist er in ons? Zijn wij zó reëel, dat we dát onder ogen durven zien: die werkelijkheid, en ons aandeel daarin?


God is al reëel, al lang, een hele bijbel door. En zo vinden we Hem ook hier aan het werk, nuchter, realistisch. Waar is Hij dan mee bezig? Nou, hier is Hij bezig om de eerste stapjes van zijn Zoon te begeleiden. Zo intens en betrokken als iedere ouder zijn kindje begeleidt. En waar leiden die eerste stapjes heen? Nou, naar Egypte, en dan naar een verachtelijk half-heidens gebied. God is al reëel, werkelijk verbluffend reëel. Zijn Zoon begint als asielzoeker in Egypte en eindigt voorlopig als een verachtelijke plattelander, een gemarginaliseerde in de samenleving. Dat kind, waarvan God straks met zoveel woorden zegt: dit is mijn Zoon, de man naar mijn hart, het begint zijn leven zoals het een einde zal vinden: veracht, verlaten, gekruisigd.


Wat is dat voor een realisme? God, die zich aansluit bij onze gore werkelijkheid, die er op ingaat, die er aan het werk gaat. De ontroerde God, die het niet over zijn hart verkrijgen kan om er niets aan te doen - en noem mij één andere God die zó ontroerd kan zijn! De eerlijke God, die het ook niet in zijn hart haalt om te doen of er niets gebeurd is. God die het kwaad zó serieus neemt dat Hij zijn Zoon geeft om het weg te dragen, weg te doen, mee te nemen de dood in - en noem mij één andere God die zó eerlijk is! God die ons, mensen opzoekt midden in de harde realiteit en verzoening geeft, en kracht en uitzicht.


Nee, God is geen tovenaar. Hij wil het ook niet zijn. Daarvoor neemt Hij ons als mensen veel te serieus. Hij wil met ons als mensen omgaan, niet als marionetten. Hij wil ons hart winnen, niet alleen maar ons respect. Hij wil ons niet fascineren met fantastische kunststukjes, maar Hij spreekt ons aan, midden in onze nuchtere werkelijkheid met de boodschap van zijn even werkelijke liefde voor ons in Christus, zijn Zoon, onze Heer.


Ja, en dan is het weer januari. Maandagmorgen in het jaar 1998 ná Christus. We komen weer tot onszelf. Het is de tijd van de ontnuchtering, van het weer met twee benen op de grond staan. Het is de tijd van weer verder gaan, weer verder moeten zomaar in een moeilijk leven. En dan mogen we zomaar in de bijbel lezen over déze God, en over déze Jezus, die liever vluchteling was dan vorst, liever veracht, dan in hemelse heerlijkheid, voor ons. En we ontdekken: God was al reëel. Hij staat zomaar naast ons, midden in ons leven, veracht, verlaten, gekruisigd, een Lam van God, voor ons geslacht. Wij hebben Hem niet geroepen. Zulke realistische mensen zijn wij niet, dat wij uit onszelf zo de werkelijkheid onder ogen zouden zien. God wel. Hij is al reëel. En - oog in oog met déze realiteit, van Jezus - en wij? Amen.


<<<