Marcus 16:1-8

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 118,9.10
Psalm 118,1.5
lezen Marcus 16:9-20
Liedboek Gezang 203,1.6
tekst Marcus 16:1-8
Gezang 20,1.6
Liedboek Gezang 215

Loenen-Abcoude 23/04/00
Haarlem 15/04/01

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is een merkwaardige gang van zaken, waar Marcus ons van vertelt. In de kerk zijn we gewend op paasmorgen met feestelijke liederen te beginnen. Zoals vanmorgen met Psalm 118 en straks Gezang 215: Christus, onze Heer, verrees, halleluja! Als we lezen over Maria en Maria en Salome die op weg gaan naar het graf, toen de zon opging, dan vinden we die zonsopgang eigenlijk nog het meest bij paasmorgen passen. In glans en majesteit is Jezus opgestaan, en: Hij is onze zon, ons licht, op Hem is ons bestaan gericht, - ’t is dag voor ons geworden. Halleluja! Maar Marcus schetst ons drie vrouwen die in shocktoestand bij het graf weggaan, wegvluchten zelfs, schuw, zwijgend, bevend en helemaal in de war.


Past dat eigenlijk wel bij elkaar? Ik denk voor ons besef niet. In ieder geval in eerste instantie niet. Stel je eens voor dat iemand vanmorgen na het horen van de boodschap de Jezus is opgestaan diep geschokt en helemaal verward de kerk uit zou komen. We zouden hem of haar vreemd aankijken: wat is er met jou aan de hand? Misschien is het maar het beste als we eerst eens kijken wat er met die drie vrouwen hier gebeurd is. Wellicht kunnen we ons dan ook wat meer voorstellen bij hun reactie en - kunnen we er zelfs nog wat van leren.


Laten we eens even iets eerder beginnen. De kinderen hebben een mooi vel gehad met drie tekeningen aan de binnenkant. Wat staat er ook al weer op, jongens? Aan de binnenkant, het eerste plaatje, wat staat daar op? Ja, dat de Here Jezus van het kruis af getild wordt. Dat hadden die vrouwen ook gezien. Ze hadden staan kijken naar alles wat er gebeurde op Golgota. En toen de Here Jezus van dat kruis af getild was, wat hadden ze toen met Hem gedaan? Ze hadden Hem in een graf gelegd, hè. Net zo’n graf als wij kennen? Zo’n kuil in de grond? Nee, hè. Het was een in de rotsen uitgehakte kamer geweest, met een grote rolsteen ervoor. Precies, de tweede tekening. Dat hadden die vrouwen ook gezien, toen ze vrijdags, aan het einde van de middag bij dat graf weg gegaan waren. En toen was het zaterdag geworden, de sabbat. Ze hadden thuis gezeten, of bij elkaar; verdrietig. En ze hadden plannen gemaakt: morgen, morgen heel vroeg gaan we naar dat graf terug, en dan gaan we het lichaam van de Here Jezus nog eens zalven, dat je niet zo ruikt dat Hij dood is.

Heel vroeg, bij het eerste morgenlicht, gingen ze die zondag op weg naar het graf, een uur of vijf, zes was het. Toen ze in de buurt van de grafkamer kwamen hadden ze het er met elkaar over: wie zullen we eens vragen om ons te helpen met die grote steen weg te rollen? En wat gebeurde er toen? Ja, toen zagen ze het graf, en toen wás die steen al weg. En hij was nog wel zo groot. Dat is de derde tekening, nietwaar? Reken er maar op dat die vrouwen dat niet fijn vonden. Waren ze zó vroeg weg gegaan en nog was iemand hen voor geweest. En wie zou dat wel zijn? Snel gingen ze naar binnen. En wat zagen ze toen?


Ja, een jongeman, een engel. Maar niet de Here Jezus. En die zochten ze. Wat ze ook verwacht hadden, niet dit. Het was nog tot daar aan toe geweest als er toch al, zeg, knechten van Jozef van Arimatea geweest waren, die hen voor geweest waren, en bezig met waar zij voor kwamen. Maar nu zat daar een vreemde jongeman, met verbijsterend witte kleren aan. En Jezus was weg. En die jongeman was echt heel vreemd. Er was iets met hem. Iets dat de vrouwen helemaal in de war maakte: verbaasd, bang, een vreemde combinatie van boeiend en eng. Hij zei iets. Hij zei: Wees niet bang, en nog het een en ander meer wat later pas tot ze doordrong. Eerst maakten ze dat ze weg kwamen, helemaal overstuur. Geschokt kwamen ze bij de discipelen. Ieder had haar eigen verhaal. Johannes vertelt dat Maria van Magdala iets zei als: Ze hebben de Heer weggenomen uit het graf en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.


Wat is het nu, dat die vrouwen zo overstuur maakte? Het lijkt me de combinatie van dat Jezus weg was en dat er die jongeman was, die vreemde jongeman, die ergens beangstigende jongeman. Het is de combinatie van Jezus die er niet is en een kennelijk bode van God die er wèl is. Alle woorden voor ontsteltenis, siddering en ontzetting hier wijzen er op dat die vrouwen iets van God zelf geproefd hebben. Telkens wanneer God zelf verschijnt of één van zijn boden, met de glans van de hemel nog over zich, schrikken mensen. Een dergelijke verbijstering treffen we in Marcus eerder aan bij wonderen, of verbluffende uitspraken van Jezus, als iets van God zelf doordringt tot de mensen. Een zuiverheid, een volheid van leven, een immens groter dan wij ons kunnen voorstellen, een diepte die wij niet kennen. Licht dat te fel is voor mensenogen. Zuiverheid die ons bang maakt omdat ze de laatste onzuiverheden in ons leven zichtbaar maakt. En dan is het hier, bij die jongeman nog getemperd ook. Als Johannes later op Patmos de Here Jezus zelf ziet in zijn heerlijkheid, valt hij als dood neer voor zijn voeten. En trouwens, Matteüs vertelt dat de grafbewakers die door de Joodse leiders bij dit graf gepost waren net zo als doden werden bij het zien van deze engel. Hier zet Marcus het direct naast elkaar: ze zien deze jongeman, de glans van de hemel nog over zich, en de vrouwen raken compleet van hun stuk.


Laten we eens even stil houden, en nadenken. Kunnen we ons hier iets bij voorstellen. Ik denk het wel. Wij zijn allemaal mensen met een eigen geweten, met onze eigen herinneringen. Niemand hoeft ons te vertellen hoe het in ons eigen leven uiteindelijk zit. Er hoeven ons echt niet, zoals bij Maria van Magdala, zeven boze geesten zijn uitgedreven, om toch te leven met een besef van tekort, van verkeerd, en van gemis. Werkelijke zuiverheid, ècht wit verblindt ons en verschrikt ons, omdat we er dan niet aan ontkomen onder ogen te zien hoe het er in ons eigen leven voorstaat. We willen best graag open zijn, en eerlijk. Maar als het ons echt dicht op de huid komt, wordt het toch wat griezelig.

En stel je dan eens voor dat je op weg gaat om de laatste eer te bewijzen aan iemand van wie je echt hield. Iemand ook die van jou hield en die je veel goeds heeft gedaan. En dan stuit je op volstrekt zuiverheid, eerlijkheid en openheid. Hij is er niet, maar Hij heeft een boodschapper achter gelaten van wie je op het eerste zien al merkt dat-ie alles van je weet. Ja, dat-ie weet wat alleen tussen jou en die ander gezegd is. En dat je iets proeft van die heel andere, veel grotere wereld van God. Wat zou je dán denken? Zou dan niet je hele wereld van z’n plaats gerukt worden?

Toch is zoiets hier aan de hand. Deze vrouwen kwamen voor Jezus. En ze vinden niet zomaar iemand, maar een jongeman met de glans van Gods heiligheid over zich. Zuivere liefde, blanke eerlijkheid, helderheid, doorzicht. Open en bloot ligt voor jouw gevoel alles, heel je leven. Jezus is er niet. Maar wat hij alleen tegen zijn leerlingen gezegd heeft, zegt deze boodschapper hen: Hij gaat u voor naar Galilea, naar huis. En zeg dat ook maar speciaal tegen Petrus, jullie weten wel, die gebroken man, die zijn meester verloochend heeft. Dan is er echt iets gebeurd, en dan gaat heel je leven ondersteboven.


Nee, ik kan me levendig voorstellen dat deze vrouwen volstrekt in shocktoestand dit graf uit vluchtten. Dit is veel meer dan onwerkelijk, dit is beangstigend. Onwerkelijk zou het zijn als ze binnen waren gekomen en daar Jezus hadden zien zitten, levend en wel. Dat was een groot wonder geweest, verbluffend genoeg, maar toch ook weer geruststellend. Hier is meer. Hier is Jezus niet maar weer levend geworden. Hij is opgewekt in onvergankelijkheid, in de zuiverheid en openheid van het goddelijk leven zelf. Hier blijkt Hij te leven in de sfeer, in de wereld van God, waar alles open en bloot ligt, je hele leven bekend is, je laatste gedachten op straat te liggen, al zijn het de gouden straten van het koninkrijk zelf. Je blijkt opgenomen in een nog veel omvattender wereld dan je dacht, waar geen geheimen meer zijn, en geen eigen gedachten kunnen blijven.


Hebt u, heb jij zo wel eens over Pasen gedacht? Ja, we weten ergens wel dat Jezus niet maar weer levend is geworden. We weten wel dat Hij niet maar een wijs man was, een groot leider, een indrukwekkend figuur die hield van mensen. Maar is het tot ons wel eens doorgedrongen dat Hij leeft in die open en eerlijke wereld van God? En hebben wij wel eens bedacht wat er gebeuren zou als Hij ons eens voorging naar ons eigen huis, naar de plaats waar wij groot geworden zijn en ons leven leiden, terwijl Hij alles van ons weet? Pasen betekent dat Jezus leeft, maar niet zo maar, als de eerste de beste ander, die ergens anders is. Hij leeft, zo dat Hij tegelijk weet hoe het er werkelijk met ons voorstaat, hoe ons leven in het allerechtst in elkaar zit. Wat wij hebben meegemaakt heeft Hij meegemaakt. Hoe wij hebben gereageerd, weet Hij.

Ik weet niet hoe u, hoe jij daarop reageren zou, maar een klein beetje van dit besef op zichzelf zou al genoeg zijn om mij straks stilletjes naar huis te laten gaan. Zonder veel halleluja-geroep, verward, vol tegenstrijdige gedachten. Vanzelf begin ik me af te vragen of ik niet vooral blij was met Pasen omdat Jezus mijn gezicht zou redden, omdat zijn vergeving me weer overeind zou zetten, en nieuwe energie zou geven om met m’n eigen leven door te gaan. Maar als ik nu straks thuis kom, en Jezus is daar al, omdat Hij ook mij is voorgegaan naar mijn Galilea, en Hij ziet niet maar wat ik doe, maar ook wat ik denk, hoe is het dan?


Tja, dan is het waarschijnlijk toch goed als ik, als wij ons realiseren dat hier in deze verzen geen enkel verwijt valt. Marcus geeft zelfs niet door wat Lucas wel geeft: wat zoeken jullie de levende bij de doden? De boodschapper stelt Jezus uitvoerig voor: ik weet wie jullie zoeken; jullie hebben dat allemaal gezien: Jezus de Nazarener, die jullie gevolgd zijn, die gekruisigd is, waar jullie bij hebben staan kijken, en die hier is neergelegd onder jullie ogen. Hij geeft door wat niemand wist: de afspraak uit 14:28, dat Jezus hen voor zou gaan naar Galilea. De boodschapper vraagt speciaal aandacht voor Petrus. Maar hij verwijt niet. Hij zegt: wees niet ontsteld.


Dat mogen wij ook bedenken, als tot ons doordringt dat Jezus maar niet leeft als zomaar iemand, die we nog eens tegen kunnen komen. Hij leeft als diegene die altijd bij ons is, die alles weet, die alles gezien heeft, en die alles opneemt in zijn eigen werk. Hij laat zich niet door ons gebruiken in ons leven. Juist andersom schakelt Hij ons in bij zijn activiteiten. Maar met dat alles is Hij precies de Heer die van ons houdt, en die met ons verder wil inclusief alles wat Hij van ons weet. En wij mogen het net zo bedenken als tot ons doordringt dat Jezus maar niet leeft als zomaar een mens, zwak en vergankelijk. Hij leeft als diegene aan wie alle macht gegeven is, en die ontelbare dienaren als deze jongeman tot zijn beschikking heeft. Hij is niet van ons formaat, en laat zich niet door ons commanderen. Maar met dat al, als wij ons heel klein beginnen te voelen tegenover Hem, laat Hij ons zeggen: wees niet ontsteld, Ik ben de Gekruisigde ook voor jou, Ik leef ook voor jou.


Laten we eens terugkijken. Is het nu nog zo’n vreemde combinatie, Marcus en ons feest van vandaag? Ik denk het niet. Vreemd is het als wij een heel oppervlakkige kijk op Pasen zouden hebben, iets als dat Jezus eigenlijk gewoon wakker geworden zou zijn uit de dood en dat alles weer zou zijn geworden als eerst. Dan was er een wonder gebeurd als bij Lazarus, en onze verbazing zou groot moeten zijn. Maar meer ook niet. Nu leeft Jezus in onvergankelijkheid en heerlijkheid, in grotere dimensies dan die wij overzien. En dat betékent inderdaad dat Hij heel dicht bij ons komt, dat Pasen iets ontmaskerends heeft, dat je met Jezus als de lévende Heer ook jezelf leert kennen als met heel je leven open en bloot liggend voor Hem, voor God; dat betékent inderdaad dat wij als kleine mensen staan voor een immens gebeuren, dat onze kleine leefwereld openlegt.


Dat soort dingen dringt niet zomaar tot mensen door. En als het doordringt kan het gaan als met Elia op de berg Horeb: eerst de stormwind van de verbijstering, dan de aardbeving van de ontzetting en de angst, en dan pas het geluid van de zachte koelte van liefde en levenskracht. Juist in die dingen samen ontdek je de diepte van het feest van Pasen. Want Jezus leeft, en niet maar eenvoudigweg. Hij leeft in heerlijkheid en Hij leeft in alles omvattend weten van ons. En Hij leeft vóór ons, verdraaid nog aan toe, voor ons. En Hij wil met ons leven, alle dagen. Door Hem spreekt die engel ook ons aan: wees niet ontsteld, ga in vrede naar huis, besef het maar: Hij is u al voor gegaan, in heel uw leven uw Heer, sterker dan de zonde, sterker dan de dood. En als u straks in uw eigen stoel, of aan uw eigen tafel bidt, ontmoet u Hem, Jezus zelf, die dood geweest is, en zie, Hij leeft tot in alle eeuwigheid, vlakbij. Amen.


<<<