Lucas 2:7.12.16

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Gezang 12,1-3
NGB art. 17-18
Gezang 12,4
lezen Lucas 2:1-20
Liedboek Gezang 152,1.2
tekst Lucas 2:7.12.16
Liedboek Gezang 152,5-7
Psalm 89,8.11.18

Loenen-Abcoude 25/12/98

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Na honderden en honderden jaren van wat eens vooral christelijke symboliek was en later meer en meer christelijke mythologie werd, hangt er een dikke mist van fantasie over wat Lucas vertelt over de geboorte van onze Heer. Die mist maakt alles heel bijzonder wat hier verteld wordt. Niet alleen het bijzondere, maar ook het heel gewone wordt bijzonder. Niets past beter bij hoe de meeste mensen Lucas’ kerstverhaal ervaren dan de verstilde wens van een witte kerst en een stille nacht. De modder en de troep van ons leven bedekt met de zachte watten van de sneeuw. Even een paar dagen rust en warmte.

Het spijt me, dat ik daartegenover Lucas vanmorgen niet anders met u kan lezen dan in al zijn ontnuchterende gewoonheid. En tegelijk spijt het me ook helemaal niet. Als de sneeuw gesmolten is zien we tenminste hoe het er werkelijk uit ziet in ons leven. Als de kerstdagen voorbij zijn komen de stille dagen tot oud en nieuw. En met de jaarwisseling is het weekend van het jaar weer voorbij. Vervolgens is daar weer de maandagmorgen van januari, vol van het wekelijkse maandagmorgen-gevoel. Dan moeten we ook nog iets aan kerst hebben. Anders is ons feestvieren uiteindelijk niets meer waard dan de korte roes van de alcohol of van de wiet.


Nee, ik ben altijd wel blij met die nuchtere kerst-morgen-diensten. Bij het klare licht van de dag zie je tenminste wat je echt te vieren hebt en wat alleen maar de opgeklopte lucht van het feestgevoel is. Als je ’s ochtends, als de kerstboom nog voor schut in de kamer staat, kerst kunt vieren, dan alleen kun je het ook ’s avonds goed. En als alle ongastvrije herbergen, tere doekjes en bedjes van stro, alle herdertjes met hun schaapjes en alle zingende engeltjes opgeruimd zijn waar de os en de ezel ook al lang opgeruimd horen te zijn, in de grote schoenendoos op de zolder van de fantasie, dan kunnen we weer eens rustig kijken naar Jezus, onze Heer. Om Hem gaat het op kerstfeest, om zijn komst tot ons.

En wat Lucas daarvan beschrijft, heeft Paulus, zijn reisgenoot op vele reizen, heel precies samengevat: Hij, die de majesteit had van God, heeft zijn grootheid opgegeven door de gestalte van een slaaf te aanvaarden en aan mensen gelijk te worden (Filippenzen 2). Nog iets korter, als samenvatting van de preek: de geboorte van Jezus voor ons is buitengewoon gewoon. Ik leg verder in de preek eerst de nadruk op het laatste: buitengewoon gewoon, dan nog op het tweede: buitengewoon gewoon.


Buitengewoon gewoon gaat het hier in Lucas 2 toe. Vrijwel van het begin tot het eind. Het enige wat de gewoonheid hier doorbreekt is de verschijning van de engelen midden in het gelezen gedeelte. Afgezien daarvan is echt alles gewoon. De inschrijving, de registratie onder keizer Augustus, daar was niets bijzonders mee. Zoals niemand van ons meer opkijkt als het centraal bureau voor de statistiek weer eens onderzoeken doet en er verslag van doet, zo keek in het romeinse rijk niemand op van een normale volkstelling en registratie. Dat hoorde zo bij de regelmaat van de jaren. Alleen als er om bijzondere redenen tellingen en registraties werden gehouden keken de mensen er van op. Het lijkt er op dat Lucas ook daarom hier de naam van Quirinius noemt. Onder diens bewind (6-7 ná Christus) is in het zuidelijk deel van Palestina een telling gehouden die de annexatie van het gebied tot een romeinse provincie begeleidde. Dat gaf me daar een hoop stennis. Er is zwaar om gevochten. Maar de telling waar het hier om gaat vond eerder plaats. Die was iedereen al lang weer vergeten. Het lijkt me waarschijnlijk dat mensen gelijk hebben die zeggen dat Lucas hier eigenlijk zegt: deze registratie vond plaats vóór Quirinius gouverneur was in Syrië. Wie zich voor de ins en outs van deze vraag interesseert leze de commentaar van Van Bruggen op Lucas. In ieder geval, en daar gaat het nu maar om, was hier niets bijzonders aan de hand. Iedereen ging dan ook gewoon op weg om zich te laten inschrijven in z’n geboorteplaats. En met Jozef en Maria is hier al helemaal niets bijzonders aan de hand. Ze zijn gewoon twee van die iedereen.

En dat gewone blijft ook in de volgende verzen. Maria was zwanger. Daar wordt verder niet op ingegaan. Ze was gewoon zwanger. En het was haar tijd. De gewone tijd. Ze bracht haar eerstgeboren zoon ter wereld. Een gewone eerstgeborene, bij veel mensen de eerste van meer. En alles wijst erop dat ook Maria later meer kinderen heeft gehad. Ze wikkelde haar kindje in doeken. Daar is niets bijzonders mee. Zo werd ieder kindje gebakerd. De doeken konden mooi of minder mooi zijn, van dure of goedkope stof, prima, maar in doeken gewikkeld werd tot niet zo heel lang geleden ieder kindje dat geboren werd. Net zo gewoon als onze navelbandjes en rompertjes.

Dit kindje en zijn ouders blijken vervolgens arm. Niet om dramatisch over te doen, maar meer in een gewone zin van het woord: zoals nu eenmaal in iedere samenleving altijd al de meeste mensen arm zijn geweest. Het gaat hier niet over sloppenwijken en over kinderen die na hun geboorte in een kartonnen doos worden gelegd. Het gaat hier niet over honger en gebrek. Het gaat hier alleen maar over een bepaalde armoedigheid, die heel gewoon is en was bij handwerkslieden als Jozef de timmerman.

De familie bij wie Jozef en Maria tijdelijk onderdak hebben gevonden was kennelijk ook niet rijk. Het huis heeft in de kamer of kamers waar de mensen normaal wonen en slapen geen ruimte meer voor de gasten of tenminste geen ruimte meer om te bevallen. Daar wordt op geen enkele manier dramatisch over gedaan. Er is hier, en in de hele bijbel, geen spoor van een herberg waar ze niet welkom waren, geen spoor van een herberg zelfs. Lucas gebruikt in 22,11 hetzelfde woord als de Here Jezus zijn laatste pascha wil vieren en een ’bovenvertrek’ laat regelen. En ook bij wat dan waarschijnlijk familie van Jozef was is in Lucas niets van ongastvrijheid te bespeuren. Integendeel. Eerder lijkt het uitwijken naar de plek waar in de winter de dieren zijn een voorbeeld van een geslaagde improvisatie van gastvrijheid. De kans is levensgroot, dat Jozef en Maria iets gedacht hebben als: mooi dat het zomer is, we zouden niet geweten hebben hoe het anders moest, met zoveel mensen in zo’n klein huis.

Maar nu was het zomer, of tenminste flink achter in het voorjaar, het vee was buiten. De nachten waren niet zo koud meer. Het gedeelte van het huis waar ’s winters wat dieren stonden was nu leeg, en de gemetselde voerbak bood zich aan als stand-in voor de wieg. De dieren (geen schapen, maar waarschijnlijk vooral geiten) waren toch weg. Zo van maart tot november trokken de herders met hun geitenkudden door de bergen en de steppen van Judea. De geiten van een dorp werden aan een paar herders toevertrouwd, de geiten van een streek, een dal of een kleinere regio, zwierven in grotere groepen rond. ’s Nachts waakten de herders om de beurt. Er zou eens een wild dier kunnen komen of de beesten zouden eens te ver weg kunnen dwalen. Dagelijkse en nachtelijke routine was het. En Lucas beschrijft het allemaal met de nuchterheid van het alledaagse.


En laten wij dat dan ook tot ons door laten dringen vanmorgen. In het hart van Lucas’ vertelling ligt een heel gewoon kindje, pas geboren, net gebakerd, in een geïmproviseerde wieg van armoedigheid. Niet om dramatisch over die armoede te doen (er liggen wel kinderen in minder dan een voerbak), maar al helemaal niet om er romantisch over te doen, met de romantiek van de rijken die niet meer weten hoe het is om je het leven door te improviseren. En ik denk zo: iedereen van ons weet wat een baby is. We zijn allemaal zelf ook zo klein geweest. De omstandigheden mogen verschillen. De een mag een mooiere wieg treffen dan de ander. Tegelijk is hier heel duidelijk: de Here Jezus begint zijn mensenleven zoals wij allemaal ons mensenleven begonnen zijn.

En dat moeten wij bewust naar ons toe halen. We moeten dit gewone niet bijzonder maken. Dan houden we haast vanzelf de Here Jezus bij ons zelf vandaan. Dan denken we eigenlijk o zo snel: bij Hem was alles anders. En dan zien we Hem niet meer zoals Hij naast ons in onze wieg of onze couveuse wilde liggen, en zoals Hij naast onze kinderen in hun wiegje wil liggen. Kun je je dat voorstellen, als je staat te kijken naar je eigen kindje, je eigen broertje of zusje, of op kraambezoek bij elkaar, naar zo’n pasgeboren babytje: zo wilde de Here Jezus ook worden, voor ons. Al vanaf dat we zo klein zijn houdt Hij van ons. Met al onze aangeboren aanleg, karakter en persoonlijkheid, wil Hij ons leven verzoenen. Nog op een heel nieuwe, eindeloos intieme manier mag je naar jezelf kijken als gewild, aanvaard en geliefd door God, door Jezus zelf. Het is juist dit zo heel gewone van Lucas’ vertelling, dat een brug slaat tussen Hem en ons, dat een arm slaat om ons heen, van ons eerste begin af. Dat moet je niet toedekken onder de dikke deken van de romantiek. Dat moet je juist toelaten tot je hart, toelaten tot de plek waar je worstelt met jezelf en je eigen levensgeschiedenis. Jezus komt niet op aarde om ons te helpen bij ons wegstoppen van de pijn, de gevoeligheid en de onterechte trots in ons leven. Hij komt ons er juist van genezen. Juist omdat zijn liefde zo gewoon is en zich in zulke heel gewone daden uit kan Hij ons er mee raken en vinden. Eigenlijk heel gewoon, zoals wij allemaal zijn.

Vrede op aarde, zingen de engelen zo meteen. En inderdaad reiken die woorden tot aan de grenzen van de schepping, alles omvattend. Maar ze beginnen heel klein en heel gewoon bij een alledaagse geboorte van een alledaags kind. Vrede op aarde begint niet met een nieuwe schepping waarop gerechtigheid woont en waarop vrede en goedheid elkaar kussen. Daar gaat het eens eindigen. Het begint met diepe liefde die daarin uitkomt, dat de Here Jezus ons opzoekt in ons heel gewone eerste begin van leven, en dáárin al zijn armen om ons heen slaat. In mensen, in heel gewone mensen, welbehagen, gunst, goedheid, liefde met de daad. Dat mogen wij, met die herders zien in een heel gewoon kindje.


Als we dit zo hebben gezien, dan is het tijd om te letten op het buitengewone in dit gewone. Want dat is het hem juist hier in Lucas. Toen de herders hun verhaal gedaan hebben over wat de engelen over het kind gezegd hadden, zo lezen we in vers 18, verbaasden zich allen die ervan hoorden. En die verbazing zit hem juist in de combinatie hier. Als er nu in de koningsstad met grote luister een koningszoon geboren was, en dán waren engelen gekomen om een boodschap van redding te brengen, dan was het niet zo bijzonder geweest. Maar nu spreken engelen bij een heel gewoon kindje. En als teken geven ze juist dat heel gewone, dat ordinaire haast, aan de herders mee: een pas geboren, pas gebakerd kindje in een voederbak. En het blijkt precies zo te zijn. In het hemelse licht van de woorden van de engel, blijkt dit heel gewone van Jezus’ geboorte buitengewoon te zijn.

Dat een gewoon mens geboren wordt in de gestalte van een slaaf, dat blijft heel gewoon. Zo worden nog dagelijks, over de hele wereld, in de meest erbarmelijke omstandigheden kinderen geboren. Maar dat die gene wiens heerschappij geen einde kent zich zo diep vernederd heeft, dát is heel bijzonder. En toch komt juist daarin God zelf op ons af, spreekt God zelf ons aan. Eer aan God in de hoogste hemelen! Wat bent U groot en goed! Lof-zeggen en prijzen daarin gaan die engelen ons allemaal voor. En die diepste reden om God altijd groot te maken ligt juist hier in dat heel gewone. Het is Gods eer, dat is dat waar God groot in is, dat Hij in staat is zó heel klein te zijn in zijn liefde. Het is Gods eer, dat Hij vrede op aarde wil brengen omdat Hij van zulke doodgewone mensen als u en ik houdt.


Hier ligt werkelijk het diepste buitengewone van kerst. Dat hier iemand uit een maagd geboren worden, verwekt door de Heilige Geest van God zelf, dat is nog zo bijzonder niet. Wat hier de adem afsnijdt is de werkelijk goddelijke nederigheid en gewoonheid van de Christus, de redder, de Heer. Zo doen mensen dat niet. Dit brengen mensen niet op. Je moet al eenvoudig zijn als een kind, randfiguur en verschoppeling als die herders, om hier niet in verbazing te blijven steken. Wat gebeurt er met mensen als alles wordt omgekeerd, als de Heerser van het heelal blijkt te willen heersen door te dienen en zijn leven te geven voor velen? Wat gebeurt er met mensen als juist diegene van wie ze de meest bijzondere verwachtingen hadden heel gewoon en alledaags binnenkomt om ons te helpen? Ach, de rest van de evangeliën vertellen er duidelijk genoeg van. En heel de misvorming van kerstfeest in de christelijke kerk en in heel de westerse cultuur spreekt er in mee. Het gewone moet weer bijzonder worden. Jezus mag niet met klootjesvolk in verband gebracht worden (en ik mag hier dus eigenlijk ook geen klootjesvolk zeggen). Maar intussen zijn wij dat klootjesvolk, allemaal, wat wij ook onszelf mogen inbeelden. En intussen is het Gods eer, dat Hij maar niet hoog en verheven in de hemel troont, maar ook hier is, onder ons, bij de nederigen en verslagenen van hart. Intussen is het Gods grote verrassing, dat Hij niet is zoals wij en juist daarom kan worden zo als wij: eenvoudig, arm, dood-gewoon.


Broeders en zusters, als wij nu deze woorden, al deze woorden van Lucas en van God, bewaren in ons hart en overdenken, verder vandaag, en ook verder na kerst en na oud en nieuw, dan hebben we machtig veel te vieren vandaag, en krijgt kerstfeest ook voor ons een houdbaarheidsdatum die ver ná 1 januari ligt. Dan kunnen wij, net als die herders, gewoon weer aan ons dagelijks werk gaan, of onze geiten nu stinken of niet, en bij al dat gewone en bij al dat dagelijkse God prijzen om alles wat we gehoord hebben. Want we hebben gehoord van Christus de Heer, een kind, in doeken gewikkeld, en gebakerd in een voederbak. Zo gewoon, dat ieder mens Hem naast zich mag weten, werkelijk God met ons. Amen.


<<<