Johannes 9:39

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 27,1
Psalm 27,6.7
lezen Johannes 9:1-41
Psalm 75
tekst Johannes 9:39
Gezang 9,2
Psalm 72,6.7

Loenen-Abcoude 01/06/97
Amsterdam-C 16/11/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Ja, dat is ook Jezus: Tot een oordeel ben Ik in de wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden. Tot een oordeel ben ik in de wereld gekomen. Waar denkt u dan aan?


Ik zou mij kunnen voorstellen, dat u denkt: nou, ik weet het niet precies, maar het is in ieder geval een ernstige zaak. Een oordeel is niet niks. Jezus is dus niet de man van het oppervlakkige plezier, en ook niet de profeet van het flauwe ’lief zijn voor elkaar’ en het altijd overal maar het beste van denken. Bij Jezus hoort een oordeel. Hij is, zoals Hij zich aan die genezen blindgeborene presenteert: de Mensenzoon, de grote voltrekker van het oordeel van God, zie, Hij komt op de wolken en iedereen zal Hem zien.

En daarmee zou u in ieder geval een punt gescoord hebben. Want inderdaad is de Here Jezus hier ernstig; zijn optreden is geen grap, en ook geen oppervlakkige flauwe kul, hoe mooi ook verpakt in woorden van liefde en vergevingsgezindheid. Maar - verder is het nog niet erg helder, nietwaar? Wat is dat dan voor ernst? Wat is het ernstige aan dit oordeel?


Als we nu die twee delen van vers 39 eens verbinden, wat krijgen we dan? Zegt de Here Jezus hier dan niet iets als: mensen die denken dat ze zien, - dat ze alles al weten en kennen en voor elkaar hebben, mensen die Mij niet nodig hebben en in Mij niet geloven, die - zal Ik veroordelen met blindheid, met blindheid slaan, ver-blinden? Dat zou inderdaad heel ernstig zijn. En het zou passen bij de manier waarop wij meestal over ’oordeel’ en ’oordelen’ praten. Een oordeel is bij ons immers meestal de definitieve uitspraak van een rechter, waarin hij de misdadigers straf geeft: zoveel jaar cel, zoveel boete.


Toch lukt dat niet echt hier, nietwaar? Want, in de eerste plaats: we kijken dan eigenlijk alleen maar naar het eerste en het laatste deel van ons vers, maar het midden slaan we over: bij dit oordeel hoort ook, dat mensen die niet zien, blinden, gaan zien. Ja. Maar goed, daar zou je nog van kunnen zeggen dat dit niet meer dan het omgekeerde is: mensen die niet zien - die niks hebben en niks kunnen en die dus de Here Jezus nodig hebben en in Hem geloven - die worden vrij-gesproken of beloond met nu weer te kunnen zien, of zo. Dat zou niet zo goed passen bij het verhaal van die blindgeborene, maar goed, je zou het kunnen zeggen.

Belangrijker is dan ook iets anders: er staat hier persé niet iets als: Tot een oordeel ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik wie niet zien zou belónen met te kunnen zien, en wie zien zou stráffen met blindheid. Nee, dat gaan zien en dat blind worden, dat zijn geen dingen die de Here Jezus uitspreekt en afkondigt, als een soort ’oordelen’ van een rechter, maar het zijn dingen die gebeuren. De Here Jezus komt en doet iets, en daardoor worden blinden ziende, en zienden worden blind. ’Tot een oordeel ben Ik in de wereld gekomen’, dat betekent kennelijk: bij Mij gaan de wegen uiteen, links en rechts. Er komt onderscheid, scheiding tussen mensen, rond Jezus en door Jezus.


Daar moeten we het hier eerst maar eens even bij laten. Natuurlijk, bij Jezus, de Mensenzoon, eindigt inderdaad de geschiedenis met schapen aan zijn rechterhand en bokken aan zijn linkerhand, en met een oordeel: een rechterlijke uitspraak: dezen naar de eeuwige vreugde, de anderen naar de eeuwige straf. Maar daar zijn we hier nog niet. Het gaat hier om iets anders: de Here Jezus komt en doet iets, en daardoor gaat er iets gebeuren: blinden worden ziende, en zienden worden blind. Dat gebeurt. En dat gebeurt maar niet in één keer, pats boem, maar het is iets dat je kunt zien gebeuren. Kijk maar, naar die geschiedenis van die blindgeborene.


De Here Jezus komt, en doet iets. Onderweg door Jeruzalem stuit Hij op een bedelaar die al van zijn geboorte af blind was. Hij zag hem, staat er. Daar moeten we niet te snel overheen lezen, want daarmee begint eigenlijk alles. Jezus zag hem. Maar zijn discipelen zagen hem eigenlijk niet. Die zagen alleen maar een ’geval’ - van zware handicap, vervlochten met moeilijke theologische problemen. En ze vragen, niet naar die man, maar naar het ’geval’: hoe zit dat? En zichzelf - houden ze eigenlijk buiten schot. De man - gaat hen verder niet aan. Hij is een ’geval’.

Juist daar gaat de Here Jezus dwars tegen in. Hij ziet deze man. En deze man gaat Hem aan, en gaat zijn discipelen net zo goed aan. Die vragen naar een ’geval’ van dit of dat, die kunnen Jezus gestolen worden: aan deze man moeten de werken van God openbaar worden. Wat betekent dat? Nou, de werken van God, dat is wat Jezus permanent aan het doen is in Gods naam. Dat is zijn levenstaak op aarde. En laten we het maar invullen: de Here Jezus ging rond met een goede boodschap van redding en vergeving en genezing, en met wonderen en tekenen daarvan. Als Hij hier dan zegt: aan de man moeten díe werken openbaar worden, dan betekent dat: deze man moet geholpen worden, dát wil God. En daarin zit opgesloten: dat wil God ook van jullie, in plaats van intelligente vragen te stellen. Wij moeten die werken doen.

En na dit gezegd te hebben spuugde Jezus op de grond, kneedde modderdeeg, streek het op de ogen van de blinde, en zei tegen hem: ga je wassen in het badwater Siloam, dat betekent: uitgezonden. De man ging, en Jezus ging verder. De man waste zich en kwam ziende terug. Jezus was weg. Hij was gekomen en had iets gedaan. En daardoor beginnen allerlei dingen te gebeuren. Jezus bemoeit zich er niet meer mee. Pas in vers 35 komt Hij zelf weer naar voren.


De Here Jezus komt en doet iets, en daardoor gaat er iets gebeuren: blinden worden ziend. Allereerst natuurlijk in de meest letterlijke zin: deze man, die van zijn geboorte af blind was geweest, hij ziet. Maar dat is nog maar het begin. U moet er eens op letten wat er nu verder met deze man gebeurt. Hij komt terug, volledig onder de indruk van wat er is gebeurd. Een ander mens. Zijn buren en bekenden zijn stomverbaasd. Ze geloven haast niet dat hij het is. Maar wat is er dan gebeurd, vragen ze. Nou, vertelt hij, de mens die Jezus genoemd wordt, maakte modder, streek het op mijn ogen, zei: ga je wassen in Siloam, en ik ging, en waste mij en ik kon zien!

En dat met die buren is nog maar de eerste ronde: tegenover de indrukwekkende werkelijkheid van de genezing zien we in het vervolg van Johannes 9 eigenlijk vooral onbeschrijfelijke verwarring. Zijn buren en bekenden weten niet wat ze er mee aan moeten en brengen hem naar de Farizeeën: die moeten maar uitmaken wat er gebeurd is. Nou, dat zullen ze wel eens doen. En er ontspint zich - een compleet verhoor. Maar de blindgeboren man is niet op zijn mondje gevallen. De gesprekken eindigen met een van de mooiste voorbeelden van humor in de bijbel: jullie willen toch geen discipelen van Hem worden? Hierin is toch iets wonderlijks...


Waar het me nu even om gaat is: wat gebeurt er eigenlijk met die man in al die verwarring en toestanden? Nou, je zou kunnen zeggen: er groeit bij hem een steeds diepere en vastere overtuiging over Jezus. Hij begint met tegen zijn buren en bekenden te zeggen dat hij is genezen door ’iemand die Jezus genoemd wordt’. Maar al in het eerste gesprek met de Farizeeën komt hij tot de uitspraak: Hij is een profeet. En hij eindigt, net voor hij hardhandig op straat gezet wordt, met: Als deze niet van God gekomen was, Hij had niets kunnen doen. Ziet u wat er in feite gebeurt, in dit lange verhaal? De Here Jezus komt, en doet iets, en blinden worden ziende, ja, niet alleen letterlijk, maar meer dan dat: deze man gaat een licht op, het Licht der wereld gaat hem op! Met zijn genezing van zijn lichamelijke blindheid begint nog een heel ander proces, zijn weg naar het zien van het grote Licht. En dat allemaal door dat ene dat Jezus had gedaan.

Vóór zijn genezing was de man niets gevraagd. Jezus kende hij niet, geloven in Hem deed hij niet; hij deed alleen maar wat hem gezegd was. Er was niets voor de Here Jezus om bij aan te sluiten of op voort te bouwen. De man was er alleen maar, en hij had hulp nodig. Na zijn genezing kende de man Jezus nog steeds niet. Geloven in Hem kon hij nog niet. Hij had alleen maar wat er gebeurd was, wat hij gekregen had: zijn genezing. Daar klampt hij zich dan ook helemaal aan vast. Door niets laat hij zich van de wijs brengen, door geen duizend Farizeeërs laat hij zich dat éne ontnemen: dit weet ik, dat ik blind was en nu zien kan. En uit dat ene groeit zijn geloof. Uit wat Jezus hem gegeven had, groeit zijn geloof. Als Jezus hem weer vindt hoeft Hij hem alleen de woorden nog maar te leren, en daar volgt zijn belijdenis: Ik geloof, Heer! En Jezus concludeert: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen.


Maar dan is er ook dat andere, want als Jezus de eens-blinde opzoekt is deze net de straat op gegooid door de Farizeeërs, de leiders van het volk. De Here Jezus had iets gedaan, en toen was er iets gaan gebeuren: zienden werden blind. En net zo goed als dat wat er met die ex-blinde gebeurde alles te maken had met wat Jezus had gedaan, heeft dit wat er met die Farizeeën gebeurt alles te maken met wat Jezus had gedaan. Expres wordt er in vers 14 bij-verteld dat het sabbat was toen Jezus dat modderdeeg gemaakt had en zijn ogen opende.

Je kunt je sowieso afvragen waarom Jezus eigenlijk van spuug en aarde een modderpapje had gekneed en dat op de ogen van de blinde had gedaan. Een aanraking, een woord, had kunnen volstaan. Toch doet Jezus dat niet, maar maakt modder en stuurt de man naar het badwater Siloam. En dat terwijl binnen het Jodendom destijds het kneden van deeg en andere substanties nadrukkelijk verboden was op sabbat. Juist deze manier van genezen is niet anders te zien dan als nadrukkelijke provocatie van de Farizeeën: hier móesten ze aanstoot aan nemen. Deze werken van God waren een directe aanval op hun systeem, hun opstelling, hun positie, hun manier van omgaan met God en zijn volk. Zij moesten zich niet als de grote weters opstellen; ze hebben net zo goed redding nodig als deze blinde. Het is alsof Jezus dezelfde modder die hij in de ogen van de blinde smeert om hem te genezen, direct in de ogen van de Farizeeën smeert: zienden worden blind.


En dat gebeurt dan ook. Eerst is er nog verdeeldheid onder de Farizeeën: ze kunnen het indrukwekkende wonder niet in één keer wegredeneren. Maar in de loop van hun verhoor van de blindgeborene verharden de posities: wij weten dat deze mens een zondaar is. Dat staat niet ter discussie, want Hij houdt de sabbat niet. Dus moet het wonder zelf ter discussie komen. Eindeloos vragen ze door, hoe het allemaal wel in zijn werk gegaan is, in de kennelijke hoop de eens blinde op een tegenspraak te betrappen of anders aan te kunnen tonen dat het niet echt is. Precies omgekeerd als de man, die zich steeds meer aan wat er gebeurd is vastklampt, houden de Farizeeën Jezus’ gave steeds meer van zich vandaan, omdat zij Jezus zelf zich van het lijf willen houden. Als er één ding is dat zij niet willen, dan is het toegeven, zich gewonnen geven aan Jezus en aan de werken van God die Hij doet. Met zijn zwaar ironische vraag: ’ik mag toch niet aannemen dat u ook discipelen van Hem wilt worden?’ raakt de ex-blinde precies het pijnlijke punt. Ze schelden hem uit en binnen de kortste keren staat hij op straat.

En dat terwijl het van eeuwigheid niet gehoord is, dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft. Het valt niet te ontkennen dat het wonder zelf in alle toonaarden Jezus aanwijst als de grote Gezondene van God. Maar de Farizeeën blijven met de modder op hun ogen rondlopen. De rest van wat Jezus tegen de blindgeborene gezegd had, dat willen ze persé niet. Voor geen goud willen ze naar deze grote Siloam, dat is Gezondene (niet voor niets en vol betekenis geeft Johannes de vertaling van deze naam), om bij Jezus zich te wassen en ziende te worden. Dat zou hen hun eigen sabbatswetten kosten, en hun positie, en hun gelijk, en hun manier van omgaan met God en zijn volk. Hun hele leven zou erdoor gekraakt worden. Toegeven dat zij, discipelen van Mozes of niet, net zo goed redding nodig hadden, dat nooit. Wij weten dat deze een zondaar is. Daar blijft het bij. En de blindgeborene - ze gooien hem eruit. En Jezus - concludeert: tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie zien, blind worden.


Ja, zo gaan rond de Here Jezus de wegen van mensen uiteen, links en rechts. Er komt onderscheid, scheiding. Jezus geeft zijn goede gave, doet zijn goddelijk werk: deze man moet geholpen worden, en Jezus helpt, Jezus redt, Jezus geneest. En het is typerend voor heel Jezus’ werken. Zo leert hij ons allemaal naar onszelf kijken, als mensen die geholpen moeten worden, als mensen die Hij helpt, redt, geneest. Maar dan komt het oordeel, de scheiding: mensen die zich willen laten helpen, ze worden gered, genezen, getroost; mensen die zich niet willen laten helpen, ze wijzen Jezus af, stoten Hem weg. En dat is uiterst ernstig. Want wij moeten wel degelijk geholpen worden, met onze zonde, onze schuld, onze zin- en betekenisloosheid, ons verlies, ons verdriet, ons leven, onze dood. Zonder hulp van Jezus blijft dat allemaal ónze zonde, ónze schuld, ónze zin- en betekenisloosheid, óns verlies, óns verdriet, óns leven en ónze dood. En niets redt ons er dan van. Dan komt inderdaad eens dat laatste eind-oordeel, met schapen rechts èn - bokken links.


Maar mét hulp van Jezus wordt alles anders. Onze zonde wordt vergeven, onze schuld weggedaan, betekenis en zin worden gegeven, zelfs aan ogenschijnlijk zinloze dingen, verlies wordt vergoed, verdriet wordt getroost, leven wordt leven in het licht en dood een nieuw begin. Dat geeft Jezus ons. Het is zijn goddelijk werk in óns leven. Zo komt Hij bij ons langs, en ziet ons, nee, niet als een ’geval’, met de nodige handicaps en theologische problemen, maar als mensen die geholpen moeten worden - en Hij doet het. En laten we het dan maar bedenken: dat is ons alles, Hij is ons alles, of we hebben niks, helemaal niks. Want tot een oordeel is Hij in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden. Amen.


<<<