Romeinen 12:1-2

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Gezang 28,1.2
Gezang 28,3.4
lezen Romeinen 12
Psalm 101
tekst Romeinen 12:1-2
Psalm 119,12-14
Psalm 107,12.13

Weesp-Nigtevecht 08/03/95
Loenen-Abcoude 08/03/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Stelt u zich eens voor: u krijgt zomaar het lieve sommetje van een 25.000,- in de schoot geworpen, zomaar van iemand. 25.000,- is niet niks. Wat zou u ermee doen? Denkt u zich eens in: hoe zou u dat kapitaaltje besteden?


Het is maar een vraag, u hoeft er geen antwoord op te geven. Maar ik stel die vraag omdat je er, via zo’n vraag, bij jezelf achter kunt komen wat je nu werkelijk belangrijk vindt in je leven. Als je je indenkt wat je als eerste zou willen doen als je nu eens niet gehinderd werd door de grenzen van je portemonnee dan ontdek je waar je eigenlijk, waar je in feite op gericht bent als het om geld en om materiële zaken gaat. Dan kun je zien, bij jezelf, wat je nu eigenlijk ’wilt’.

Ik vind zo’n vraag zelf eigenlijk best wat vervelend. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik ontdekt bij mezelf dat ik al een heleboel dingen, mooi, goed en nuttig, had verzonnen die ik voor mezelf of voor ons gezin zou willen kopen, voordat het bij me opkwam dat ik er ook iets van aan anderen zou kunnen geven. Toch merkwaardig voor een christen die zelf gelooft dat hij alles van God heeft gekregen, die zelf leeft van de barmhartigheden, van het medelijden van God.

Nu zijn wij hier bij elkaar gekomen om God te bidden voor gewas en arbeid, voor alles wat op het land groeit, voor ons werk, voor bestaansmogelijkheden van dit seizoen. We zullen Hem vragen ons te geven wat wij nodig hebben. En nu is de kans klein dat we in antwoord op dat gebed op de een of andere manier de komende tijd een slordige 25.000,- op onze bankrekening vinden, afkomstig van de centrale bank in de hemel. Toch blijft die vraag die ik net probeerde op te roepen wel hangen: wat willen wij eigenlijk met waar we God om bidden? Als we Hem vragen om verzorging voor ons leven, en we krijgen die verzorgen, we krijgen ons loon, we krijgen ons huis, ons eten, de oogst is goed, onze gezondheid laat niet te wensen over, wat willen we daar dan mee? Of, anders gezegd, met wat voor houding gaan wij eigenlijk zo meteen tot God bidden? Met een houding van: geeft U mij of ons alstublieft dit en dat, want ik of wij willen zo graag zus en zo doen?

Dan leert Paulus ons, nog vóór we gaan bidden, dat dit zo niet kan. Laten we vóór we ons gebed uitspreken, ons eerst schoonmaken in het waterbad van het Woord, om dan weer fris en schoon voor God te staan om Hem om al het goede te vragen. Wat Paulus ons op het hart bindt, wil ik vanavond even zó voor u samenvatten: Paulus leert ons met ons leven te willen wat God wil: het goede, het welgevallige en het volkomene. Want als leven krijgen is, dan is leven ook geven.


Leven is krijgen. Paulus zegt niet zomaar dat wij ons leven in moeten zetten voor God, dat wij het goede, het welgevallige en het volkomene dat God wil, moeten doen. Hij doet dat onder beroep op de barmhartigheden van God. Dat is heel belangrijk. Daarmee staan we voor de krachtbron van ons leven. We hebben er in de afgelopen paar weken al vaak bij stil gestaan, dat voor Paulus alles er om draait dat wij als mensen, als gelovige mensen, alles krijgen van God, ook al hebben wij dat niet verdiend. Dat was de grote rode draad door Romeinen 9-11, zoals het de rode draad door heel deze brief, ja door al Paulus’ brieven is. God schenkt redding, schenkt bescherming, schenkt ze aan zondaars, schenkt ze aan mij, dat is waar hij op doelt met die ’barmhartigheden’ van God. Dat God medelijden met ons gehad heeft, dat is ons de bron van ons leven, dat Hij ons alles geeft, daaruit leven wij. Leven is krijgen.

Dat moet je goed beseffen, dat moet je je goed indenken, want juist daardoor wordt je veranderd, vernieuwd in je eigen manier van denken. Als je bij jezelf merkt, dat je alles, of in ieder geval het meeste van wat je hebt voor jezelf wilt houden, dan is dat een teken dat je juist dit niet beseft, dat je alles wat je hebt van God gekregen hebt, zomaar, terwijl je dat helemaal niet hebt verdiend. Dan ben je in feite gelijkvormig aan deze wereld geworden, zoals Paulus dat dan zegt: dan gedraag je je net zo als al die andere mensen, die hun eigen leven willen leiden, en opbouwen, en al hun mogelijkheden voor zichzelf willen houden. Dan ben je net zo ’in je zelf gekeerd’ als zij: uiteindelijk alleen maar gericht op hoe je er zelf van afkomt.

Dat kwaad van de zelf-zucht, van egoïsme, wil God nu op zijn manier overwinnen, en ons tegelijk die manier ook zelf leren. Gods manier vinden we in het laatste vers van dit hoofdstuk. Zo werkt God altijd, en Hij leert het ons te doen: Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. Zo werkt God: Hij wil ons egoïsme overwinnen door zijn liefde, zijn gaven. Hij wil onze zelfzucht doorbreken door ons zomaar alles te geven. En dat werkt ook: hoe meer je beseft dat je alles zomaar van God gekregen hebt, dat je leeft van zijn barmhartigheden, zijn medelijden, des te meer wordt het vanzelfsprekend voor je dat je jezelf met alles wat je hebt dienstbaar stelt aan God en aan de mensen om je heen. Wie Gods goedheid tot zich door laat dringen, die wordt een ander mens: hervormd, door de vernieuwing van zijn denken. Je leert af alles om jezelf en je eigen voordeel te laten draaien door te kijken naar het medelijden, de liefde van God voor jou.

Daarom zullen we straks ook tot God bidden in de naam van de Here Jezus. Voor we ook maar iets vragen van God, willen we eerst kijken naar Christus, naar wat God ons gegeven heeft, en ons daardoor laten vernieuwen. Dan weten we des te beter waar we God om zullen bidden: niet alleen om alle mogelijkheden van leven die wij nodig hebben of denken te hebben voor onszelf, maar vooral ook om de gave van de Geest, die ons de ogen opent om te zien wat we krijgen, wat God ons geeft en al gegeven heeft, en die ons vernieuwt om met ons leven te willen wat God wil: het goede, het welgevallige en het volkomene.


Ja, en wat is dat dan, dat goede, dat welgevallige en dat volkomene? Wel, als leven krijgen is, dan is leven ook geven. Paulus spreekt hier van een offer, een levend, heilig en God welgevallig offer. Dat is de eredienst die past bij het evangelie van de God die ons alles geeft, dat wij onszelf geven, omdat wij dat van Hem geleerd hebben. En dat concreet, met ons eigen lichaam, dat lichaam dat je kunt aanraken, en waar je zelf ook andere mensen met kunt aanraken, om te liefkozen, te troosten en te steunen. Als Paulus zegt dat wij onze lichamen, de concrete mensen die we zijn, moeten stellen tot een offer, moeten géven, denk dan maar gerust aan wat Johannes schrijft in zijn eerste brief: Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid. Zo hebben we dat van God geleerd, die zelf ons heeft liefgehad in Christus, niet maar met woorden of met de tong, maar met de daad en in waarheid.

Zo hebben we dat van God geleerd. Dat is het punt. Paulus zegt, dat we door de vernieuwing van ons denken, door de verandering die God ons geeft als we onder de indruk zijn van zijn liefde voor ons, kunnen erkennen wat de wil van God is. Wat God aan ons doet leert ons wat wij zelf moeten doen, aan anderen. Zoals Christus zich voor ons heeft overgegeven als slachtoffer en offergave, zo leren wij ons geven als offergave. Zoals Christus dat metterdaad heeft gedaan (niet maar zijn geest, maar zijn lichaam, zijn complete mens, hing aan het kruis), zo leren wij dat metterdaad te doen. En Paulus werkt dat in dit hoofdstuk, en in de volgende, uit tot in de détails van ons leven. Allerlei concrete vermaningen en aansporingen geeft hij. Met fijnzinnige aanwijzingen nog ook: wie meedeelt in eenvoud - dus niet de twee-voud van delen voor het oog van de mensen of met het doel wat terug te ontvangen; wie barmhartigheid bewijst in blijmoedigheid - dus niet al mopperend iemand helpen of met zo’n huding van: eigenlijk ben je het niet waard, maar goed dan...

Het mag ons dan opvallen dat Paulus het bijna de hele tijd heeft over hoe wij als mensen met elkaar omgaan en met de mensen om ons heen. Hoe verhoudt zich dat met wat hij zegt over dat ’offer’? Een offer geef je toch aan God? Waarom heeft Paulus het dan helemaal niet meer over hoe wij met God moeten omgaan? Wel, ik denk dat het hier net is als op veel meer plaatsen in de bijbel. Ik herinnerde net al aan Johannes. Die zegt ook: indien God ons zó heeft liefgehad, behoren wij ook elkaar lief te hebben. Kennelijk horen het liefhebben van God en het liefhebben van de mensen om ons heen zó bij elkaar dat het één concreet wordt in het ander. Dat je God liefhebt, dat je jezelf geeft aan God, dat komt uit in je liefde tot elkaar, dat je jezelf geeft aan de ander, jezelf, met al je concrete mogelijkheden van leven: je lichaam.

Wanneer wij dan zometeen gaan bidden tot God, of Hij ons geven wil wat wij nodig hebben voor ons leven, laten we dat dan doen in de bereidheid om wat Hij ons ook geven zal in te zetten voor elkaar, als leden van één lichaam. Geld is niet om op te potten of om alleen maar voor jezelf uit te geven en op te maken, maar ook om uit te delen en te helpen. Energie en lichaamskracht is niet alleen maar om uit te leven en in te zetten voor je eigen plezier of eer, maar ook om te helpen bij anderen. Inventiviteit en goede ideeën, zijn niet alleen om voor jezelf te verzilveren, of op je werk te laten verzilveren, maar ook om in de gemeente verfrissing te brengen en om anderen met raad en daad bij te staan. Levenswijsheid en inzicht in wat goed en kwaad is, kennis van de bijbel en van het leven, ze zijn niet om voor jezelf te houden, of alleen in kleine kring van bekenden te gebruiken. Enzovoort.


Broeders en zusters, wat willen wij met wat we van God zullen bidden? Laten we ons laten verfrissen door dit woord van Paulus en bidden in het besef dat, als leven krijgen is, dan leven ook geven zal zijn. Dan zal ook blijken in ons leven, dat bij God delen vermenigvuldigen is en aftrekken optellen. Amen.


<<<