Romeinen 13:11-14

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 25,1-3
Psalm 25,4.5
lezen Lucas 21:5-36
Psalm 25,6-10
tekst Romeinen 13:11-14
Gezang 13,5.6
Gezang 22,5-7

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 25,1.2
lezen Lucas 21:5-36
Psalm 25,6.7
tekst Romeinen 13:11-14
Gezang 4
Gezang 22,2.3.7

Loenen-Abcoude 03/12/95
Maarssen-Breukelen 07/12/97
Leiden 07/12/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Weet u wel hoe laat het is? Paulus schrijft dat zo maar aan de Romeinen, nietwaar: U weet trouwens best hoe laat het is, dat het al tijd is om wakker te worden. Dat wisten die broeders en zusters van ons blijkbaar: de nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Het lijkt me goed om vanmorgen, op de eerste adventszondag van 1995, onszelf eens die vraag te stellen: weten wij wel, hoe laat het is? Want de tijd van advent - advent betekent aankomst - is in de kerk niet alleen maar een tijd waarin we terug-denken - aan de geboorte van de Here Jezus, zo rond het jaar nul, en aan wat daaraan vooraf is gegaan. Maar advent is vanouds ook de tijd dat we in de kerk erbij stilstaan dat ook wij de Here Jezus verwachten. Hij is bezig te komen: de nacht loopt ten einde, de dag breekt al aan. Morgenlicht gloort aan de horizon.


Goed, dat zegt Paulus ook. En hij heeft het al een tijd geleden gezegd. Die dag doet er kennelijk wel even over om aan te breken. En dan zeg ik het nog vriendelijk. Er zijn mensen genoeg, die mij best even in de rede zouden willen vallen, als ik zo begin over advent, en over de verwachting van Christus’ komst: hé dominee, weet u eigenlijk wel hoe laat het is? 1995! Wordt het na bijna tweeduizend keer adventstijd niet eens tijd dat we gaan toegeven dat het niet veel meer wordt met die komst van Christus? En wat zullen wij daar tegenin brengen? Bewijzen? Och, dat hebben we ondertussen wel afgeleerd - zelfs de Jehova’s Getuigen krabbelen al terug.

Ja, wat zullen wij daar tegenin brengen? En hoe zullen we ons eigen hart tot rust brengen, als het idee dat de Here Jezus komen zal ons zo bijster vreemd voor kan komen? Hoe zullen wij ons vertrouwen op onze Heer versterken - want daar zal het hier toch om moeten gaan, niet om bewijzen, maar om vertrouwen - ? Laten we dat vanmorgen eens proberen te doen aan de hand van wat Paulus ons hier in Romeinen 13 in herinnering roept, als een echte knecht van zijn meester. Hij zet ons recht voor die vraag: weet u wel, hoe laat het is? En hij leert ons het antwoord:

Opstaan!

Aankleden!

Er is al gedekt!


Ik heb hier al wel eens vaker laten merken dat ik het eigenlijk best jammer vind dat wij ons in onze kerken in de zondagse diensten zo hebben losgemaakt van de grote traditie van de christelijke kerk, die we aantreffen in het kerkelijk jaar. Advent is gelukkig één van de onderdelen van het kerkelijk jaar dat wij niet helemaal vergeten zijn. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar juist vandaag de dag, nu we met ons geloof in God en in Christus, zijn Zoon, steeds meer aan de rand van de samenleving komen staan, nu we ons steeds meer eenzaam kunnen voelen met onze kerstfeest viering, terwijl om ons heen de herrie klinkt van de onder leiding van de kerstman georganiseerd zwelgpartijen en drinkgelagen (jo ho ho...) - juist vandaag de dag voel ik me telkens weer getroost als ik kan aanschuiven aan die lange tafel van de gemeenschap van de kerk van alle tijden en plaatsen. Heel bewust doe ik dat vanmorgen ook met u, door stil te staan bij de tekst en de schriftlezing (Lucas 21) die al sinds eeuwen overdacht zijn op de eerste zondag van advent.

Er zit een parel van grote waarde verborgen juist in de combinatie van Romeinen 13 en deze eerste adventszondag. Die parel is juist van grote waarde als we ons in het nauw gedreven voelen door die tegenspraak die ik zojuist verwoordde: hoe kun je nu na bijna tweeduizend jaar advent nog serieus leven in de verwachting van Christus’ komst? Is dat idee niet al lang door de feiten achterhaald? Hoe kun je nu volhouden dat er een morgen gloort aan de horizon, als die al zo lang gloort? Hoe kun je nu nog antwoorden op die vraag: weet u wel hoe laat het is?, met het antwoord van Paulus: wel, de nacht loopt ten einde, de dag breekt al aan?

Want hoe komt het eigenlijk, dat we op dit soort tegenspraak zo vaak geen echt bevredigend antwoord lijken te hebben - ook niet voor ons eigen hart? Heeft dat er niet alles mee te maken dat wij eigenlijk nauwelijks inhoudelijk verband leggen tussen Christus’ komst in laten we zeggen het jaar nul en zijn komst om te oordelen de levenden en de doden? Advent betekent voor ons zomaar niet meer dan een terugdenken aan Christus’ geboorte lang, eigenlijk onvoorstelbaar lang geleden. En na zijn geboorte heeft de Here Jezus geleefd, is Hij gestorven, naar de hemel gegaan, en nu weten we maar nooit wanneer Hij weer komt. De enige positieve link die we dan nog kunnen leggen met zijn komst die wij verwachten is die, dat God in Christus’ geboorte zijn oudtestamentische beloften vervulde, en dat ons dat mag sterken in de verwachting dat Hij ook zijn nieuwtestamentische beloften zal vervullen. Ondanks alle goede bedoelingen en ondanks alle waarheid die daar in zit is dat toch eigenlijk maar een magere oogst.

Wat nu de oude kerk - al die broeders en zusters die ons zijn voorgegaan - ons met de combinatie van deze tekst en deze adventsdag zomaar in handen legt is, dat er een heel diep inhoudelijk verband is tussen Christus geboorte en onze verwachting van zijn komst om te oordelen de levenden en de doden. De adventsverwachting van de christelijke kerk dateert maar niet van pasen, of van Christus’ hemelvaart, maar van Christus’ geboorte. Luister maar naar wat Paulus hier schrijft: U weet trouwens hoe laat het is, u weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds is aangebroken. Het is al tijd om wakker te worden.


En wanneer is het dan tijd geworden om wakker te worden? Dat laat Paulus hier eigenlijk in het midden. Zijn Romeinse lezers weten dat immers al? Ja, maar weten wij het ook? En beseffen wij het ook? Want het is één ding om in de kersttijd te zingen dat er, uit ’s werelds duistre wolken een licht der lichten opgegaan is, of dat het nu daagt in het oosten, en het licht overal schijnt, en een ander ding om te beseffen dat daarin heel de bijbel opklinkt, inclusief deze verzen van Paulus. Met Christus’ geboorte is het licht der wereld reddend verschenen. En dat licht is echt niet gedoofd met zijn hemelvaart. Het is hoogstens nog steeds indirect licht, zoals de eerste stralen van de zon ons indirect treffen. De vogels lijken dat beter te beseffen dan de mensen: zij beginnen al te zingen. En dat is precies waar Paulus ons aan hier wil herinneren: het licht straalt al: sta op, het is tijd om te beginnen met zingen, of je je nu een vreemde vogel voelt of niet, want onze redding is al begonnen te komen met dat Christus op aarde verscheen. Paulus schuift hier aan bij Jesaja, die nog vóór-zei: Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van de Heer komt over u (60:1), en: Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Want een kind wordt geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem Wonder van beleid, Goddelijke Held, Vader voor eeuwig, Vredevorst (9:1.5). Dat is gebeurd, de ijver of, zoals laatst zo ongelooflijk raak vertaald is, de geestdriftige liefde van de HEER van de machten, heeft dat gedaan (Jes. 9:6).

Daarom gaat Paulus met de woorden van onze tekst het grote huis van de kerk rond, klopt aan iedere kamerdeur waar nog geslapen wordt om te wekken, loopt binnen in iedere ruimte waar al gewerkt wordt om te bemoedigen: broeders, zusters, wakker worden, wakker blijven, kom op, opstaan! het wordt al dag, kijk maar: het licht is er al. Opstaan dus! Want het licht is er al! En daarom: als we het moeilijk kunnen hebben met die tegenwerpingen van anderen, of diep uit onszelf soms, laten we niet doen alsof het maar gaat om een of andere losse tweede komst van de Here Jezus op weet ik veel wat voor tijd en wijze. Hij zelf, zoals Hij is verschenen, Hij is de bron van onze verwachting.

Met Hem is het licht van het echte leven, het leven van de liefde op aarde verschenen, midden in onze duisternis, want is het niet juist dat ware leven van liefde waar we uit onszelf als mensen zo droevig weinig aan toekomen? Waar is de mens die echt, die helemaal van ons houdt zo, als we zijn? Waar is de man of vrouw die ons accepteert met al onze eigenaardigheden en onmogelijkheden, die ons in de armen sluit, ook al hebben we nog zoveel uitgehaald, en voelen we ons nog zo mislukt en uitgeblust? Waar is de vervulling van dat diepste van al onze verlangens, dat verlangen naar een werkelijk allesomvattende relatie met iemand bij wie we ons helemaal thuis kunnen voelen, bij wie we helemaal tot rust kunnen komen? Waar is dat alles anders dan in Jezus, onze Heiland, Heler van mensenwonden, Drager van mensentekorten, Droger van mensentranen? Licht schijnt in de duisternis! Het wil ons de eindeloze opluchting van het evangelie geven, nu! En daarom: opstaan, wakker worden, wakker blijven!


En dan ook aankleden! Als het al dag wordt moeten we ons daar ook naar gedragen. Als de zon van Christus’ goddelijke liefde onze horizon in kleur zet, dan komt heel ons leven er anders uit te zien. Dan hebben we alle reden om de werken van de duisternis af te leggen en de wapens van het licht aan te doen. Aankleden dus. Wapens van het licht, wat bedoelt Paulus daarmee? Kun je dat ook in gewone woorden zeggen? Natuurlijk. Paulus heeft dat net ook gedaan. Met onze tekstverzen sluit hij bijna twee hoofdstukken vol vermaningen en aansporingen af. Dat zijn de wapens van het licht, al die dingen die hij ons daarin op het hart bindt. Waar het Paulus hier speciaal om gaat, heeft hij in het voorgaande bovendien al eens heel toegespitst gezegd: Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede (12:21). Dat zijn de wapens van het licht.


Goed, laten we dat eens even tot ons door laten dringen. Als er iets de moeite waard is, dan dat. Het raakt het diepste geheim van ons leven als christenen. Overwin het kwade door het goede, dat is de kleding, de wapenrusting, die Paulus ons hier aanmeet. Allerlei aansporingen, regels en geboden die hij daaromheen geeft, en allerlei andere die we verder in de bijbel treffen zijn alleen maar hulpmiddelen daarbij, randvoorwaarden, kinderkost, voorbereidend werk, dat vóór het eigenlijke komt. Misschien is het u al eens opgevallen, hoe de Here Jezus zelf een paar keer reageert op mensen die bij Hem komen, en die zeggen dat ze al de geboden van de wet vervuld hebben, de tien geboden incluis. Als wij iemand horen zeggen dat hij de tien geboden vervuld heeft, zijn wij geneigd om te zeggen: dat kan helemaal niet, je houdt jezelf voor de gek. Het mag ons opvallen dat de Here Jezus dat niet zegt. Hij reageert eerder precies andersom. Hij zegt iets als: zo, dat is mooi, maar dat is nog maar kleingoed. Kom nu maar eens bij Mij en volg Mij na. Kom, en heb nu eens, net als ik, je naaste uit jezelf lief, zoek hem op, of het nu een etter is of niet, aanvaard hem, sufferd of niet, bid voor hem, al spijkert hij je aan een kruis. Dat zijn de wapens van het licht, mijn wapens, want Ik ben het licht van de wereld. Mijn wapens, Christus’ wapens, daarin schijnt het licht in de duisternis. Toch? Zo zijn ook wij door Hem gevonden, toch?


Toch? Ja, maar toch voelen wij ons in deze wapenrusting zomaar als David in het harnas van Saul. Dat zijn toch wapens die wij nooit kunnen tillen? Als we dit soort dingen moeten gaan doen, zullen we dan wel ooit verder komen dan het maken van bergen en bergen goede voornemens, zonder ooit een stap te kunnen verzetten onder het gewicht van zoiets dieps en omvattends? Wie van ons kent niet de huiver die voor slechte mensen hoort bij die kern van het evangelie: U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: oog om oog, tand om tand; maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, maar als iemand u op de rechterwang slaat... Ja, wie niet? En zomaar staat er dan een groot en diep gevoel van tekortkomen in ons leven, en hebben wij er eigenlijk ook steeds minder behoefte aan om de Here Jezus nog eens werkelijk onder ogen te komen. De angst drijft de verwachting uit, en de glans van advent verdoft.


Goed, de hoogste tijd dus om ons weer met beide armen vast te klemmen aan onze tekst. Want Paulus helpt ons weer herinneren: weet u wel hoe laat het is? En dat betekent dus maar niet: pas op, het is tien voor twaalf, nu snel je bekeren, want anders is het te laat! Nee, heel anders, het herinnert ons er aan dat het licht al is opgegaan, de morgenster schijnt al: Christus. Niet voor niets varieert Paulus zijn woorden over die wapens van het licht in vers 14 met die andere: maar doet de Heer Jezus Christus aan. Kruip zo dicht mogelijk tegen de Here Jezus aan, sla je armen om Hem heen, let op Hem, op alles wat Hij deed voor ons, alles, van zijn geboorte af: Hij kwam als een slaaf uit de hemelse heerlijkheid voor ons. Laat Hem zo dicht bij je zijn als de kleren die je op je huid draagt. Dáár wordt alles anders van. Juist omdat het licht al schijnt kunnen we ons zó aankleden, en let maar eens op wat dat verandert: want het licht is zoet, en het is aangenaam voor de ogen om de zon te zien. Advent. Het licht schijnt al, dicht in ons leven; als we inderdaad Christus aantrekken dan kan het alleen maar meer worden.


Goed, ik kan me voorstellen dat u ondertussen wat nieuwsgierig aan het worden bent naar het slot van de preek. Tenslotte hebben we nog twee raadselspreuken over: één in de tekst, die merkwaardige uitspraak: en wijd geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt, en één in de verdeling: er is al gedekt! Laten we eens even terugkijken. Wat hebben we nu van Paulus geleerd? In de eerste plaats, dat de dag die we verwachten in volle glorie van licht al bezig is aan te breken vanaf de komst van Christus in de wereld: het licht schijnt al, en de Here Jezus is dat licht. In de tweede plaats, dat wij vandaaruit mogen en vanzelfsprekend moeten leven: doet de wapens van het licht aan, overwin het kwade door het goede, en dat kunnen wij ook, als we de Here Jezus aantrekken als onze kleren: zo dicht mogelijk bij Hem blijven.

Daar voegt Paulus nu aan toe: wijd geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt. Dat betekent natuurlijk niet dat je je lapje vlees niet lekker klaar mag maken om het maar niet lekker te gaan vinden. ’Vlees’ is in dit soort passages bij Paulus vaak - en ook hier - op onze egoïstische natuur. De opmerking houdt iets in als: cirkel niet om jezelf, want dan wil je alleen maar steeds meer en steeds anders. Dan kun je het ook niet opbrengen om je vijand goed te doen en de wraak aan God over te laten, zoals Paulus in 12:19v heeft gezegd. Welnee, wie zelf belangrijk is, wil zelf wraak, en liefst zo snel mogelijk, en als je toch zo belangrijk bent, dan wil je meestal nog een boel andere dingen meer ook. En God, die ons maar laat wachten op zijn nieuwe hemel en zijn nieuwe aarde, die wordt dan zomaar een vreemde voor ons.

Cirkel niet om jezelf. Wat heeft dat nu te maken met die eerste twee dingen die we van Paulus leerden? Wat is het verband tussen het licht dat al is opgegaan en onze houding ten opzichte van onszelf? Wel, wat moet dat anders zijn dan dit, dat wij ons in het licht van de zon der gerechtigheid, in het licht van Christus’ goddelijke liefde voor ons, geen zorgen meer hoeven te maken om onszelf. Wij hoeven niet krampachtig onszelf op te houden, dat doet Hij wel voor ons. Een eindeloze hoeveelheid ruimte en ontspanning komt daaruit naar ons toe. Wij hoeven niet meer zo nodig. God zorgt, ook voor de goede afloop. Wij hoeven niet zelf te zorgen voor ons bestaan, voor onze stand, voor ons gelijk, voor ons recht, voor onze acceptatie, voor ons... enzovoort. Het licht straalt al, en de dag is al bezig te komen.

Als wij zijn opgestaan omdat de dag al aanbreekt, en ons hebben aangekleed met de wapens van het licht, dan hoeven wij niet zelf de tafel te gaan dekken voor het ontbijt. Welnee, er is al gedekt. We mogen bij God aanschuiven in de naam van de Here Jezus, of we onszelf nu als christenen meer of minder geslaagd vinden. Het is alsof Paulus die diepe, die onuitputtelijke ontspanning, die bij christenen horen mag, verdedigen wil, als we hem horen waarschuwen tegen dat cirkelen om onszelf. Laat God nu voor je zorgen, Hij kan dat wel, kijk maar naar het licht dat al is opgegaan. Ga niet toch weer aan het doe het zelven, want daar word je alleen maar moe van, en je verpest er de sfeer mee aan Gods tafel. Zoek gewoon dat koninkrijk van God, en let maar op: de rest krijg je zo, een leven lang, meer nog: een eeuwig leven lang. Want het licht schijnt al. Het zal alleen maar helderder gaan schijnen. Dat verwachten wij.


Daarom, broeders en zusters, u weet hoe laat het is. Sta dan op, want het licht schijnt al: Christus, en kleed u aan, de kleren liggen al gereed: Christus, en wees gerust en blij, want iemand heeft de tafel al gedekt: Christus! Amen.


<<<