1 Korintiërs 3:1-4

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 19,3
Psalm 19,4
lezen 1 Korintiërs 2-3
Psalm 28
tekst 1 Korintiërs 3:1-4
Gezang 2,5
Psalm 79,5

Loenen-Abcoude 20/04/97

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Nee, maakt u zich geen zorgen. Ik ga in deze preek niet doen alsof ik Paulus ben, en u de broeders en zusters in Korinte. Ik noem u niet vleselijke mensen, mensen die nog werelds denken, onmondigen, kinderen in het christelijk geloof. Dat zou wel erg brutaal van mij zijn. En u zou terecht boos op me kunnen worden. Zo kun je zo’n brief van Paulus ook helemaal niet lezen. Tenslotte: wij lezen over de schouders van onze broeders en zusters, daar in Korinte, mee, in een brief die niet in de eerste plaats aan ons, maar aan hen is geschreven.

Toch spreekt de Here God ook ons met deze woorden aan. Hij heeft er voor gezorgd dat ook wij deze brief kunnen lezen, dat hij niet, zoals verreweg de meeste brieven uit Paulus’ tijd, verdwenen en vergaan is. En meer nog, de Here heeft deze brief voor zijn eigen rekening genomen. Het is ergens zoals wij dat wel van vergaderingen kennen: er wordt een voorstel besproken, en iemand zegt uitvoerig waarom hij het met dat voorstel eens is. Een van de anderen op die vergadering is het met die woorden helemaal eens, en zegt: ik sluit me bij de vorige spreker aan. Dat wil ik ook gezegd hebben. Met iets dergelijks hebben wij in deze brief, en in deze woorden van Paulus ook te maken. Hij heeft geschreven aan de gemeente in Korinte, direct, open en eerlijk, en van zijn hart geen moordkuil gemaakt. En de Here God heeft gezegd: daar ben Ik het nu helemaal mee eens, dat wil Ik ook gezegd hebben. En zo lezen wij deze woorden niet maar als woorden van Paulus, die hij eens tegen bepaalde broeders en zusters van ons in Korinte gezegd heeft, maar vooral als woorden waarbij de Here God zelf zich aangesloten heeft en waarmee Hij ook ons aanspreekt en ons dwingt om na te denken over ons zelf.


Nee, wij zijn niet die broeders en zusters uit de eerste eeuw, daar in Griekenland, in Korinte. Wij zijn broeders en zusters in Nederland, anno 1997. Wij zijn niet bij voorbaat vleselijke mensen, onmondigen, kinderen in het christelijk geloof. Maar ondertussen houdt de Here God zelf ons in deze woorden een spiegel voor: hoe zit dat bij ons? Als er onder ons nijd en twist is, als wij jaloers zijn en onenigheid hebben, leven wij dan niet als onveranderde mensen? En natuurlijk zeggen wij niet ’ik ben voor Paulus’, of ’ik ben voor Apollos’ - dat speelt voor ons niet. Nee, maar de Here God zelf houdt ons in deze woorden een spiegel voor: hoe zit dat bij ons? Als wij onderling groepen vormen, gelijkgestemde broeders en zusters opzoeken, maar anderen, met wie wij verschil van mening hebben, mijden, als wij bij de ene dominee wel in de kerk komen, maar bij de andere wegblijven, zeggen wij dan niet met de daad: ’ik ben voor deze’, of ’ik ben voor gene’? En geldt dan niet voor ons net zo goed, in naam van de Here God zelf, dat wij puur menselijk en helemaal niet christelijk leven?


Nee, wij zijn die Korintiërs niet, maar met deze woorden van Paulus spreekt de Here God zelf ons aan, houdt ons een spiegel voor, dwingt ons om onszelf te beproeven. En het lijkt me van het grootste belang dat wij allemaal daarin eerbiedig luisteren naar onze God. Dat geldt al in het algemeen, want het raakt het hart van ons kerk-zijn, gemeenschap van heiligen zijn. Maar het lijkt me dat het vandaag de dag des te meer geldt. Want we moeten constateren dat we in onze kerken, en ook in onze gemeente hier, steeds meer met verschillende meningen op allerlei punten te maken krijgen. Dat is op zichzelf niets bijzonders. We keren gewoon weer terug naar de normale situatie in de kerk. Maar het blijkt moeilijk te zijn om met die verschillen van mening om te gaan. In plaats dat we elkaar vasthouden en opzoeken en van elkaar leren, lijkt het er meer op dat we elkaar steeds meer gaan mijden en in verschillende groepen en verschillende circuits uit elkaar vallen. En dát is gevaarlijk. Niet die verschillen van mening, die zijn er altijd al geweest. Maar dat we elkaar niet meer recht in de ogen zien, elkaar loslaten en soms zelfs opgeven, dát is gevaarlijk.

Want we gaan volgende week wel weer samen het avondmaal vieren. We gaan belijden, voor God en zijn heilige gemeente, dat we bij elkaar horen als broeders en zusters onder één Heer. En als het dáár om gaat, schrijft Paulus verderop in deze brief - en ook dat wil de Here God zelf ons gezegd hebben -: ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. Zoals ik hier al veel vaker gezegd heb, gaat het Paulus - en de Here - daarbij heel bewust en expres om de gemeente als lichaam van Christus. Wie al die broeders en zusters die samen met hem of haar aan tafel gaan, niet ontvangt en behandelt als broeders en zusters in Christus, als mensen om in Christus’ naam van te houden, die veroordeelt zichzelf: die zegt wel aan tafel: wij zijn samen het lichaam van Christus, maar die leeft daar niet naar.

Die oneerlijkheid, die wil God voor geen prijs. Want ze is niet alleen op zichzelf slecht, en daarom gevaarlijk. Ze brengt ook andere gevaren met zich mee. Met het geheel van 1 Korinte 2 en 3 leert God ons, dat partijschap, dat uit elkaar liggen en elkaar in feite loslaten, de doorwerking van het evangelie zelf verhindert. Wie zegt (met woorden of met daden, dat maakt niet uit): ’ik ben voor die’, ’ik ben tegen die’ in de kerk, die ontneemt het evangelie zijn kracht omdat hij er tenslotte altijd een mensenzaak van maakt. En dat terwijl het het grote geheim van God zelf is. Zo houdt de Here God ook ons zijn spiegel voor, en dwingt ons, onszelf te beproeven, onszelf te onderzoeken: hoe staan wij tegenover het evangelie èn, tegenover elkaar? Dat hoort bij elkaar, altijd. De Here Jezus is niet los verkrijgbaar. Met Hem krijgen we altijd een onoverzienbare menigte van broeders en zusters, een massa, maar: een menigte die altijd heel concreet begint in onze eigen gemeente.


Hoe staan wij, zelf, tegenover het evangelie, tegenover de Here Jezus, èn, daarom, tegenover elkaar? Dat is de vraag die ik u vanmorgen mee wil geven, en die ik trouwens mijzelf net zo goed meegeef. Zoals altijd bij dit soort vragen kan ik hem niet voor u beantwoorden. Dat moet u zelf doen, zoals u volgende week ook zelf aan tafel belijden moet, belijden dat u niet alleen van de Here Jezus houdt, maar ook van de broeders en zusters die Hij u heeft gegeven.

Wanneer wij elkaar niet werkelijk aanvaarden als broeders en zusters, en zo met elkaar omgaan, dan verhinderen wij de doorwerking van het evangelie, zei ik. Dat blijkt wel in onze tekst. Paulus zegt: als we jaloers op elkaar zijn, en onenigheid hebben onder elkaar, dan is dat een bewijs dat wij onveranderde mensen zijn, dat wij puur menselijk leven. En onveranderd blijven onder de boodschap van Jezus Christus, de gekruisigde, betekent altijd het evangelie tegengestaan hebben, het niet werkelijk toegelaten hebben in je leven als de boodschap die het is.

Paulus is daar in de eerste hoofdstukken van 1 Korinte nog iets preciezer over: hij betoogt eigenlijk heel uitvoerig dat partijschappen en groepsvorming in de gemeente betekenen dat van het evangelie een mensenboodschap gemaakt is. En als er iets is dat strijdt met de blijde boodschap, dan is het dat. "Uw geloof moest niet steunen op menselijke wijsheid, maar op kracht van God." (2,5). "Laat niemand zich dus op mensen beroemen;" (3,21). Breed spreekt Paulus over het echte, het ware karakter van het evangelie als het grote geheim van God, helemaal van God komt het, met goddelijke kracht. Bij het evangelie draait alles om de Here Jezus, de gekruisigde, en om God die Hem gegeven heeft als onze wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en volkomen redding. Dat evangelie wil dan ook doorwerken in ons leven, ons leven stempelen.


Alles, ons hele leven wordt door dit evangelie op zijn kop gezet. Niets blijft er van ons eigen gelijk en onze eigen goedheid overeind. We zijn helemaal aangewezen op de Here Jezus. Hij is ons leven, en Hij alleen. Bij deze blijde boodschap wil voor ons alles draaien om de Here Jezus: van Hem houden we, Hij is ons alles, ons leven. Dat is werkelijk christen-zijn. Wij heten niet voor niets juist zo: christenen zijn mensen voor wie Christus alles is, voor wie alles om de Here Jezus draait, mensen die zichzelf niet zo belangrijk meer vinden, en niet meer helemaal om zichzelf draaien, maar mensen die alles over hebben voor Christus. Daar zal het dan ook volgende week om gaan. Bij het avondmaal staat maar één vraag centraal, in al zijn omvattendheid: houd je van de Here Jezus? Daar begint dan ook alle zelfonderzoek mee, met die vraag eerlijk onder ogen te zien: houd ik van de Here Jezus? Van Hem zelf? En willen we Hem dan ook heel ons leven laten stempelen?

En laten we maar goed vasthouden: dit evangelie is werkelijk goddelijk. Geen mens heeft dat verzonnen, dat de Here God zijn eigen lieve Zoon zou geven voor ons. Daar kun je alleen maar heel eerbiedig, heel klein en heel bescheiden onder worden. Voor jezelf, en ook samen. Zo treffen we elkaar vandaag in de kerk, zo ook volgende week rond het evangelie: als mensen die allemaal helemaal van Jezus afhankelijk zijn en van niemand anders, mensen die alleen maar leven kunnen uit de vergeving van onze zonden in Hem. Dat, dat wil ons alles zijn. Daar moet alles om draaien: houden wij van de Here Jezus?


En nu moeten we eens goed kijken wat er gebeurt als we ruzie met elkaar maken, als we elkaar opgeven en loslaten en in partijen uit elkaar gaan. Waar gaat dan alles om draaien? Nou, dat is nogal duidelijk: dan gaat alles draaien om onze eigen kleine menselijke verschillen van mening. Jongens, jongens, lange avonden praten we met elkaar over hoe erg het verkeerd gaat, of over hoe blij we zijn dat het nu eindelijk anders gaat dan vroeger in de kerk. Lange nachten kunnen we wakker liggen van dat ene punt waarop we het met onze broeder of zuster niet eens zijn. Lange artikelen schrijven we om ons gelijk te halen, om te verdedigen hoe het anders moet of waarom het zo moet blijven als het altijd geweest is. Wat ons beheerst, dat is niet de Here Jezus, maar dat is ons gelijk. Wat ons bezig houdt, dat is niet die broeder of zuster zelf, maar dat is zijn of haar mening, die wij niet delen kunnen. We staren ons blind op onze verschillen, we raken er bezeten van, en ja, dan lopen we maar langs elkaar heen, we laten elkaar links liggen, praten nog een avondje onder elkaar, onder gelijkgezinden, en daar blijft het dan bij.

En dan zijn we nog verbaasd ook dat de kracht van het evangelie in ons leven minder wordt, dat we geen blijde christenen meer zijn, maar chagrijnige, gefrustreerde mensen, onveranderd, puur menselijk. Maar dat is toch geen wonder? Zo is niet meer de Here Jezus zelf ons alles, maar nemen onze verschillen van mening zijn plaats in. Hoe kunnen we dan ooit nog elkaar zien zoals we zijn: mensen die door Hem, door de Here Jezus zelf aan elkaar gegeven zijn. Ménsen, geen meningen. Hoe kunnen we dan ooit nog blijven zien dat het in het evangelie om een wonderlijk goddelijk geheim gaat, het geheim van Gods liefde voor zondige mensen? Zodra het in de praktijk van ons leven gaat draaien om de vraag of we het ook in artikel zoveel, sub onderdeel nog wat met elkaar eens zijn, dan hebben we heel die goddelijke boodschap tot een verschrikkelijk pover menselijk verhaaltje gemaakt.


Daarom leg ik u vanmorgen, op Gods gezag, de vraag voor: hoe staan wij tegenover het evangelie? Is dat wérkelijk voor ons het grote geheim van Gods liefde voor ons in de Here Jezus? Zien wij werkelijk Hem in de ogen, houden wij werkelijk met heel ons hart van Hem? Ja? En laten wij déze Heer, die ons zo goddelijk lief heeft, dan ook werkelijk ons leven stempelen? Laten wij dit evangelie dóórwerken in ons leven, heel concreet in onze onderlinge gemeenschap? Want daar zal het er op aankomen, of wij alleen maar met de mond ’Heer’, ’Heer’ tegen de Here Jezus zeggen, of dat wij die belijdenis ook handen en voeten geven. Daar zal blijken of wij het evangelie in ons leven de ruimte geven, bij de vraag of het ons ook als veranderde mensen laat leven of niet.


Ja, veranderde mensen, christelijk veranderde mensen, dat zijn mensen voor wie het niet meer om meningen draait in de kerk, maar in alles, ook in de onderlinge omgang, om mensen, om broeders en zusters. Veranderde mensen, dat zijn mensen die zich bij al hun spreken met en over elkaar realiseren dat het gaat over broeders en zusters voor wie diezelfde geliefde Heiland gestorven is als voor henzelf. Mensen dus die elkaar niet afschrijven of loslaten of mijden of verketteren omdat ze het op dit of dat punt niet met eens zijn, maar mensen die rustig en in alle respect met elkaar doorpraten over eventueel verschil van mening en van elkaar proberen te leren. Dat mag rustig, dat moet zelfs, want over de punten waarop je verschilt niet meer praten is ook een vorm van elkaar afschrijven. Maar het mag niet om die meningen gaan, het mag niet zo zijn dat die ander voor ons in feite de verpersoonlijking van een overtuiging wordt en niet meer die mens is, voor wie onze Heer gestorven is.

Want daar draait alles om in de kerk. Als we hier volgende week aan de avondmaalstafel zitten, dan is onze Heer zelf in ons midden. Hij zelf staat er bij, en laat zich heel concreet aan ons zien in brood en wijn. Samen eten en drinken we. Voor iedereen die dat doet geldt het, en voor alle kinderen die van de Here Jezus houden geldt het net zo goed: wij zijn bij elkaar als mensen voor wie Hij gestorven is. Zo geeft Hij ons aan elkaar, als medezondaars, mede-geredden. Wanneer we elkaar aankijken, dan moeten we altijd achter de ander de Here Jezus zien staan: Híj geeft ons aan elkaar.


Willen we dat? Laten we dat alsjeblieft samen willen, want wie het niet wil, die is in levensgevaar. Onveranderd, puur menselijk, in verzet tegen het evangelie zelf. En het maakt echt niets uit of je elkaar dan afschrijft omdat je zelf conservatief of progressief bent, of je alles wilt veranderen of alles zo wilt houden. Dat zijn in de kerk helemaal geen belangrijke vragen. Het gaat om de Here Jezus en om Hem alleen, en juist daarom gaat het ook om elkaar, omdat Hij ons aan elkaar geeft. Gods akker, Gods bouwwerk zijn we Gods tempel, juist als gemeente. Wanneer we ons dan in ons eigen groepje van gelijkgezinden terugtrekken, dan schenden, dan beschadigen we Gods tempel. En dat is levensgevaarlijk: God zal zo iemand schenden, beschadigen. Ja, want dan trappen we op de liefde van de Here Jezus. Dan willen we Hem voor onszelf, maar niet als de Heiland die voor zoveel broeders en zusters wilde lijden, sterven en opstaan. En dat kan niet. Dan blijft er van het goddelijk evangelie alleen maar een mensenfantasie over, een groepscode, het zoveelste clubje. Maar daarvoor is de Here Jezus niet gestorven. Hij is gestorven voor u, en u, en jou, en jou, en mij, voor ons samen, en voor nog zoveel meer mensen.


Laten we ons daarom eerlijk en eerbiedig onszelf onderzoeken, onszelf, anderen zal God oordelen: hoe staan wij tegenover de Here Jezus? En daarom: hoe staan wij tegenover elkaar? Amen.


<<<