1 Timoteüs 2:1-7

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 19,1
Psalm 19,3
lezen Psalm 139
Psalm 139,6-8
tekst 1 Timoteüs 2:1-7
Gezang 38,1.4-7
Gezang 36

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 19,1
lezen Psalm 139
Psalm 139,6-8
tekst 1 Timotheüs 2:1-7
Gezang 4
Gezang 38,1.4-9

Loenen-Abcoude 14/06/98
Amersfoort-N 05/07/98
Mijdrecht 19/07/98
Gouda 26/07/98
eerste versie geschreven voor een open kerkendag in Loenen
tweede versie algemener gemaakt

<<<


Gezocht: mensen


Wie U ook bent, die dit leest,

U hebt iets eigens, iets heel speciaals. Niemand is precies zo als een ander. Mensen komen niet van een lopende band. We zijn hand-gemaakt door de Schepper van hemel en aarde zelf.

En God zelf vond het maar niet de moeite waard om U het leven te geven, Hij vindt U de moeite waard om een goede relatie mee op te bouwen. Daarom laat Hij U roepen:

’Kom! er kan iets moois groeien tussen ons.’



Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het leuke van open dagen is vaak dat je nog eens ergens komt waar je anders niet in mag. Zo kun je op de vlootdagen de binnenkant van een marineschip zien dat je anders alleen maar in de verte voorbij ziet varen. En op de Open Monumentendag zijn gebouwen toegankelijk die anders ’verboden toegang volgen artikel zoveel van het burgerlijk wetboek’ zijn, of, zoals we dat tegenwoordig liever zeggen: niet toegankelijk voor het publiek.

Nu is de kerk geen schip, en ook geen gebouw. De kerk is als het goed is in de eerste plaats een gemeenschap van mensen. Maar ook een groep mensen heeft een binnen- en een buitenkant. Er is de buitenkant die iedereen kan zien: wat doet die club? Waar zijn ze mee bezig? Zo kan iedereen hier zien dat wij twee keer per zondag bij elkaar komen om erediensten te houden, redelijk lang napraten en zo nu en dan koffie drinken met elkaar. Door de weeks is er zo nog wel eens wat te doen hier. Iedereen kan hier binnenlopen zo op zondag, en een eerste indruk krijgen: is dit een gastvrije gemeenschap, of niet? Is er belangstelling voor mij, of niet? Dat is allemaal buitenkant.

En er is ook een binnenkant. Die binnenkant bestaat uit laten we zeggen het ideaal van de kerk, de visie, dat wat we als kerk willen, dat wat we intern elkaar over dat ideaal en over anderen vertellen. En die binnenkant moet passen op de buitenkant. Anders kun je als gemeenschap niet serieus meer genomen worden. Wie een hulporganisatie runt mag het er niet om gaan zelf veel geld te verdienen. Als bekend wordt dat er wel erg veel geld aan de strijkstok blijft hangen wordt je daar als organisatie op afgerekend.

Zo is het met de kerk ook. Al heel lang. Dat zo heel veel mensen in West-Europa een diep gewortelde argwaan tegen kerk en christendom hebben heeft hier alles mee te maken. Mensen wisten, en vermoeden nog steeds, dat kerkgemeenschappen een heel hoog ideaal hebben, van naastenliefde, zorg en belangstelling voor mensen, maar wat kwam en komt daar in werkelijkheid van terecht? Terecht hebben heel veel mensen geroepen dat ze in werkelijkheid iets anders zagen: dat het om macht ging, macht, bezit en aanzien, of om de christenen zelf, hoe zij ’in de hemel’ zouden komen en hier op aarde een beetje prettig zouden overleven.

Nu heb ik vanmorgen, voor deze open dienst, gekozen voor een bijbelgedeelte dat eigenlijk heel intern gericht is, dat spreekt over het ideaal van de kerk. Ik ben me er van bewust dat dit betekent dat iedereen ons mag afrekenen op de boodschap die hier klinkt. En dan nog wel wat sterker dan bij zomaar een hulporganisatie. Tegen iedere christen die naar deze woorden niet leeft mag niet alleen gezegd worden: je bent niet consequent, je doet niet wat je zegt, maar mag ook gezegd worden: je wilt kennelijk niet doen wat God van jou wil.

Laten we zo vanmorgen eens een kijkje nemen in de machinekamer van het schip van de kerk. Daar klinken de instructies van God zelf: dit en dat wil Hij zelf, en wil Hij dus ook van mensen. Hij leert ons te willen wat Hij wil. En het blijkt hier heel duidelijk: God zoekt mensen, niet maar bepaalde mensen, niet maar die wel en die niet, maar mensen, in al hun veelkleurige eigenheid, Hij vindt ons de moeite waard om ons in alle eerlijkheid het goede te geven. En iedereen mag christenen er op afrekenen als zij zich daarnaar niet gedragen.


Dit is een intern gericht bijbelgedeelte, zei ik net. Het gaat om een stukje instructie van Paulus, een van de apostelen, laten we zeggen een van de vertegenwoordigers van Jezus Christus, aan zijn leerling Timoteüs. Die instructie gaat over hoe deze Timoteüs de gang van zaken moet regelen in de gemeente waar hij werkt. Als eerste gaat het Paulus er om dat de christen-gemeenschap moet bidden voor alle mensen. En hij bedoelt dan: alle mogelijke soorten mensen. Eén voorbeeld noemt hij met name: koningen en hooggeplaatsten. Maar het gaat Paulus om alle mogelijke soorten mensen: mannen en vrouwen, rijken en armen, heren en slaven, werkgevers en werknemers, ouders en kinderen, hoogbegaafden en minderbedeelden, Europeanen en asielzoekers, directeuren en handwerkers, noem maar op. Paulus formuleert hier zo open mogelijk. Iedereen die het hoort of leest, mag denken: dus Paulus bedoelt dat in de kerk ook voor mij gebeden wordt, dat het in de kerk ook om mij gaat.

Dat leren christenen van God zelf. Want God zelf wil, zo zegt Paulus even verder, dat alle mensen behouden, gered worden en de waarheid leren inzien. Weer diezelfde open formulering: iedereen die het hoort of leest, mag denken: dus God wil dat ook voor mij, het gaat God ook om mij. God is niet iemand voor bepaalde mensen, voor ouderwetse mensen, of voor goedgelovige mensen, of voor arme mensen die zichzelf niet kunnen redden, of voor zieken, ouderen. God weigert zelfs alleen maar de God van de christenen te zijn. Hij wil de God van alle mensen zijn, zo veelkleurig als de mensheid is.

Juist daarom leert hij christenen om voor iedereen te bidden, wie hij of zij ook is. En echt bidden is niet zomaar iets. Het gaat Paulus hier niet maar om wat formules uitspreken. Nee, hij vraagt om gebeden, voorbeden en dankzegging. Nou, wil je werkelijk voor iemand bidden, wil je werkelijk danken voor iemand, dan moet je belangstelling voor hem of haar hebben. Dan moet het je werkelijk om die ander gaan. Er verbergt zich in deze paar woorden een complete levenshouding. Wil je werkelijk zo bidden als Paulus hier vraagt, dan veronderstelt dat, dat je open en eerlijk kijkt naar alle mensen om je heen. Dat je niet uit de hoogte oordeelt over hun tekorten en fouten, maar in alle bescheidenheid voor hen bidt. Dat je ook eerlijk dankt voor al het goede dat je mag zien in het leven van wie dan ook om je heen. Het is goed om goede buren te hebben, een goede werkgever, of collega, een goede dokter of adviseur. Als christenen vooral bekend staan om hun kritiek, dan mogen ze hier aan gemeten worden. Dan klopt er iets niet.


Paulus spitst zijn woorden hier toe op één voorbeeld. En dat voorbeeld is veelzeggend. Hij noemt koningen en hooggeplaatsten. Was het vanzelfsprekend dat christenen in die tijd van het Romeinse rijk voor dergelijke overheidspersonen zouden bidden. Nou, me dunkt niet bepaald. Maar al te vaak werden ze juist door die koningen en hooggeplaatsten vervolgd, werd hun het leven onmogelijk gemaakt. Er was alle reden voor diepe kritiek. Toch mag het daar niet om gaan. Paulus leert ons in de naam van God (hij was apostel, vertegenwoordiger van Jezus Christus) dat christelijke kritiek altijd begint met bidden, met zorg, bezorgdheid voor de ander. Dat christelijke kritiek altijd veronderstelt dat de ander, wat die ook voor slechts doet, toch de moeite waard is voor God en dus ook voor ons.


De moeite waard. Dat is hier, denk ik, het sleutelwoord. Dat ligt diep onder de levenshouding die God van christenen wil, omdat het ten diepste de levenshouding van God zelf is. Hij vindt mensen, wie zij ook zijn en wat voor positie zij ook hebben, de moeite waard om in alle eerlijkheid het goede te geven. Daar mag je dan ook altijd een christen aan meten: is hij of zij iemand die je laat merken dat jij de moeite waard bent, iemand om serieus te nemen, iemand om voor te bidden en te danken? Zo nee, dan is er alle reden voor een diep verwijt, in de naam van God zelf.

Want God wil niet gedegradeerd worden tot een groeps-god, tenslotte niet meer dan de mascotte van de club van de christenen. Hij wil de God van iedereen zijn. Want er is één God, zegt Paulus dan. En hij bedoelt natuurlijk: God is de enige God, die al die mensen, wie zij ook zijn, eigenhandig gemaakt heeft. God heeft iets met alle mensen, want het zijn zijn mensen. Zoals wij iets hebben met alles wat wij eigenhandig gemaakt hebben, met liefde en zorg, waar wij onze handen overheen hebben laten gaan, zo heeft God iets met ons allemaal. In onze eigenheid, zo als alleen wij zelf zijn, uniek, zo heeft Hij ons gemaakt en gevormd. En niet als nummer, of als wegwerpbestek, gegoten uit het vormeloze plastic van de mensheid. In al die ongelooflijk open formuleringen hier ontmoeten we de God die ons, zelf, heel persoonlijk zoekt.


Misschien denkt er wel iemand: nou, als God mij zoveel waard vindt, dan had Hij mij wel wat beter kunnen maken, met wat meer gaven, waardevolle karaktertrekken, zo, dat mijn waarde ook uit kan komen. Laten we ons niet verkijken op die dingen. Ieder mens heeft zijn eigen gaven. Niemand is waardeloos. Al heb je nog zo zeer het gevoel dat je mislukt bent of alleen maar lastig. Zo denken mensen vaak over elkaar, en onze harde samenleving kan het je laten voelen ook. Wie niet meer functioneren kan wordt uitgerangeerd. Maar zo denkt God niet over mensen. Integendeel.

Zelfs als mensen metterdaad een puinhoop van hun leven gemaakt hebben (en wie van ons kent dat niet in de een of andere vorm?) vindt Hij ons nog de moeite waard. Dat komt nergens meer in uit dan in wat Paulus verder zegt. Want hij zegt niet alleen: er is één God, de maker, eigenhandige maker van ons allen. Hij gaat verder: er is ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen. Weer dat woordje allen. Weer die eindeloos open formulering. Daar mag ieder mens zichzelf in horen noemen. Mislukt of niet, met gebreken of niet, met diepe slechtheid of niet, God vindt ons kennelijk zó de moeite waard, dat Hij zijn eigen Zoon gegeven heeft voor ons.

Daarin komt op een heel diepe manier uit, dat God ons allemaal de moeite waard vindt om in alle eerlijkheid het goede te geven. Het zal goed zijn om die eerlijkheid hier even speciaal naar voren te halen. Want het gaat God om het redden van mensen, mensen die de waarheid moeten leren kennen. Hij wil dat wij samen eerlijk zijn, eerlijk worden over onze werkelijke situatie. En die is, in alle eerlijkheid, niet goed. Wij hebben goede èn slechte kanten. Er huist in ieder mens metterdaad iets huiveringwekkend slechts. En dat komt er op de een of andere manier ook altijd uit. Misschien heel gedempt en gematigd, maar toch. We hebben iets hards, iets egoïstisch in ons, dat ons over anderen heen laat lopen als ons eigenbelang dat ingeeft. En ook dat moet serieus genomen worden.

En als we dat serieus nemen, dan blijkt dat dit alles te maken heeft met onze eigenwijsheid dat wij als mensen denken wel zonder God te kunnen leven en overleven. Hij mag ons gemaakt hebben, eigen-handig, maatwerk, met de bedoeling om met Hem te leven en gelukkig te zijn, maar wij willen dat uit onszelf niet. We zien er de noodzaak niet van in. En misschien redden we het ook nog wel aardig. En toch, zonder God moet ieder mens zelf maar het beste van zijn leven maken. Dan draait het tenslotte ook werkelijk om ons, om wat wij kunnen en bereiken. En dan zijn de gevolgen niet ver.

Dat is het hem nu juist waar God ons boven uit wil tillen. Hij wil ons de ont-spanning geven, dat Hij voor ons zorgt en van ons houdt, dat Hij ons de moeite waard vindt, wat wij ook kunnen en bereiken, misschien wel heel weinig. Als het God zelf om ons gaat, dan hoeft het ons niet meer om onszelf te gaan, maar worden we vrij om werkelijk ons op anderen te richten. Op God, maar ook op andere mensen.

Daarom is God heel ons bestaan komen delen in Jezus Christus zijn Zoon, om ons kwaad van ons over te nemen en ons nieuw leven te geven. In alle eerlijkheid. Onze fouten en slechtheid wordt niet verdoezeld, maar serieus genomen. Onze kracht wordt niet verwaarloosd, maar juist ingeschakeld voor het goede. Ons verleden wordt verzoend en vergeven en onze toekomst wordt vervuld met goede dingen door Hem. Zo zeer vindt God mensen de moeite waard. Hij zoekt hen, Hij zoekt ons allemaal, eerlijk en serieus. Hij vindt ons de moeite waard als de mensen die we zijn, en wil ons in Jezus’ naam nog meer mens maken, opener nog, vrijer nog, ruimhartiger nog, juist omdat het God om ons gaat.


Dat is wat God wil. En Hij leert het ons allemaal ook te willen. Dat begint met bidden, die stem van een open en eerlijke levenshouding, die alle mensen, wie zij ook zijn, de moeite waard vindt. Bidden en danken voor wie dan ook, juist omdat hij, omdat zij de moeite waard is serieus te nemen. Maar dit bidden wil in alles uitkomen van een christelijk leven. Daar mag iedereen ons aan houden, ons op afrekenen, want God zelf zal dat ook doen. Want dit is nu precies het appèl, waarmee God zelf, in Jezus Christus, in het leven van ieder mens komt: Hij zoekt ons allemaal, niet maar bepaalde mensen, niet maar die wel en die niet, maar mensen, in al hun veelkleurige eigenheid, want Hij vindt ons de moeite waard om ons in alle eerlijkheid het goede te geven. Amen.



Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Iedere groep mensen, iedere organisatie heeft een binnen- en een buitenkant. Er is de buitenkant die iedereen kan zien: wat doet die club? Waar zijn ze mee bezig? Zo kan iedereen zien dat hier een aantal keren per zondag mensen bij elkaar komen om erediensten te houden, zien dat hier nagepraat wordt. En ook door de weeks is er zo nog wel eens wat te doen hier. Iedereen kan hier binnenlopen zo op zondag, en een eerste indruk krijgen: is dit een gastvrije gemeenschap, of niet? Is er belangstelling voor mij, of niet? Dat is allemaal buitenkant.

En er is ook een binnenkant. Die binnenkant bestaat uit laten we zeggen het ideaal van de kerk, de visie, dat wat we als kerk willen, dat wat we intern elkaar over dat ideaal en over anderen vertellen. En die binnenkant moet passen op de buitenkant. Anders kun je als gemeenschap niet serieus meer genomen worden. Wanneer je het ideaal hebt mensen, laten we zeggen in het Oosten, te helpen, dan moet ook aan de buitenkant duidelijk zijn dat het je daarom gaat. Wie dan dan in een dikke Mercedes richting Rusland tuft zal ontdekken dat ie daar als mafia wordt ontvangen. En als bekend wordt dat er wel erg veel geld aan de strijkstok blijft hangen wordt je daar als organisatie op afgerekend. Terecht.

Zo is het met de kerk ook. Al heel lang. Dat zo heel veel mensen in West-Europa een diep gewortelde argwaan tegen kerk en christendom hebben heeft hier alles mee te maken. Mensen wisten, en vermoeden nog steeds, dat kerkgemeenschappen een heel hoog ideaal hebben, van naastenliefde, zorg en belangstelling voor mensen, maar wat kwam en komt daar in werkelijkheid van terecht? Terecht hebben heel veel mensen geroepen dat ze in werkelijkheid iets anders zagen: dat het om macht ging, macht, bezit en aanzien, of om de christenen zelf, hoe zij ’in de hemel’ zouden komen en hier op aarde een beetje prettig zouden overleven.


En we weten dat eigenlijk ook allemaal heel goed. Daarom voelen we ons bij zo’n stukje Paulus als van vanmiddag niet zo gemakkelijk. Paulus wil dat wij voor alle mensen bidden zullen, zegt dat God wil dat alle mensen behouden worden, en herinnert ons op een heel gevoelige manier aan het diepe ideaal van de kerk. En we zijn ons er best van bewust dat dit betekent dat iedereen ons mag afrekenen op de boodschap die hier klinkt. En dan nog wel wat sterker dan bij zomaar een hulporganisatie. Tegen iedere christen die naar deze woorden van Paulus niet metterdaad leeft, mag niet alleen gezegd worden: je bent niet consequent, je doet niet wat je zegt, maar mag ook gezegd worden: je wilt kennelijk niet doen wat God van jou wil.

En er is zomaar nog een reden waarom we ons bij deze woorden van Paulus niet zo gemakkelijk voelen. God wil dat alle mensen behouden worden. Ja, maar, hoe zit dat dan met uitverkiezing en verwerping? Hoe kan God nu willen dat mensen behouden worden die Hij niet uitgekozen heeft? Moeilijk, moeilijk, moeilijk. Daar moeten we eerst nog maar eens goed over doorpraten, een boekje over lezen. En voor die tijd maar even rustig aan, met dat bidden, met evangelisatie, met contacten zoeken met je buren of collega’s.

En gelukkig maar, als we eenmaal toch bezig zijn met het lezen van boekjes en het gewichtig discussiëren ontdekken we vanzelf dat in vers 4 eigenlijk helemaal niet staat dat God wil dat alle mensen behouden worden. Welnee, het gaat Hem om allerlei mensen, God wil niet maar één volk, één slag, één soort mensen redden, nee, alle mogelijke volken en soorten mensen. Maar goed, in de tussentijd kunnen wij wel even rustig aan doen, want als er niet werkelijk ’alle mensen’ staat, nou, dan hoeft onze buurvrouw er niet bij te horen.


Toch jammer dat Paulus zich niet laat vangen in onze slimme smoesjes. En God al helemaal niet. En Hij is een God die ons nog eens behoorlijk lastige vragen gaat stellen als wij niet leren willen wat Hij wil. Wat God wil, dat blijkt hier heel duidelijk: God zoekt mensen, niet maar bepaalde mensen, niet maar die wel en die niet, maar mensen, in al hun veelkleurigheid. Hij vindt ons de moeite waard om in alle eerlijkheid het goede te geven. En iedereen mag christenen er op afrekenen als zij zich daarnaar niet gedragen. God zal het ook doen.

Nee, van Paulus, en via Paulus van God zijn we zo gemakkelijk niet af. Als apostel schrijft hij niet alleen Timoteüs, maar ook ons voor, dat we moeten bidden voor alle mensen. En inderdaad, dat betekent: voor alle mogelijk soorten mensen. Eén voorbeeld noemt hij met name: koningen en hooggeplaatsten. Maar het gaat Paulus er om dat wij werkelijk bidden voor alle mogelijke soorten mensen. Dát, niet dat stille en rustige leven, maar dat bidden, dat is goed en aangenaam voor God. Voor mannen en vrouwen, voor rijken en armen, heren en slaven, werkgevers, ook je eigen baas, en werknemers, ook je eigen collega, voor ouders en kinderen, voor hoogbegaafden en minderbedeelden, Europeanen en asielzoekers, directeuren en handwerkers, voor junks en fatsoenlijke burgers, voor noem maar op. Paulus formuleert hier zo open mogelijk. En juist daarin is hij machtig confronterend: iedereen die het hoort of leest, mag denken: dus Paulus, dus God bedoeld dat in de kerk, in de gemeente, ook voor mij gebeden wordt, dat het in de kerk ook om mij gaat. Zo.


Dat leren christenen van God zelf. Want God zelf wil, zo zegt Paulus even verder, dat alle mensen behouden, gered worden en de waarheid leren inzien. Weer diezelfde open formulering: iedereen die het hoort of leest, mag denken: dus God wil dat ook voor mij, het gaat God ook om mij. God is niet iemand voor bepaalde mensen, voor ouderwetse mensen, of voor goedgelovige mensen, of voor arme mensen die zichzelf niet kunnen redden, of voor zieken, ouderen. God weigert zelfs alleen maar de God van de christenen te zijn. Hij wil de God van alle mensen zijn, zo veelkleurig als de mensheid is. Dat is het machtig appèl, waarmee God in ieders leven komt staan.

Juist daarom leert hij christenen om voor iedereen te bidden, wie hij of zij ook is. En echt bidden is niet zomaar iets. Het gaat Paulus hier niet maar om wat formules uitspreken. Nee, hij vraagt om gebeden, voorbeden en dankzegging. Nou, wil je werkelijk voor iemand bidden, wil je werkelijk danken voor iemand, dan moet je belangstelling voor hem of haar hebben. Dan moet het je werkelijk om die ander gaan. Er verbergt zich in deze paar woorden een complete levenshouding. Wil je werkelijk zo bidden als Paulus hier vraagt, dan veronderstelt dat, dat je open en eerlijk kijkt naar alle mensen om je heen. Dat je niet uit de hoogte oordeelt over hun tekorten en fouten, maar in alle bescheidenheid voor hen bidt. Dat je ook eerlijk dankt voor al het goede dat je mag zien in het leven van wie dan ook om je heen. Het is goed om goede buren te hebben, een goede werkgever, of collega, een goede dokter of adviseur. Als christenen vooral bekend staan om hun kritiek, dan mogen ze hier aan gemeten worden. Dan klopt er iets niet.


Paulus spitst zijn woorden hier toe op één voorbeeld. En dat voorbeeld is veelzeggend. Hij noemt koningen en hooggeplaatsten. Was het vanzelfsprekend dat christenen in die tijd van het Romeinse rijk voor dergelijke overheidspersonen zouden bidden. Nou, me dunkt niet bepaald. Maar al te vaak werden ze juist door die koningen en hooggeplaatsten vervolgd, werd hun het leven onmogelijk gemaakt. Er was alle reden voor diepe kritiek. Toch mag het daar niet om gaan. Paulus leert ons in de naam van God (hij was apostel, vertegenwoordiger van Jezus Christus) dat christelijke kritiek altijd begint met bidden, met zorg, bezorgdheid voor de ander. Dat christelijke kritiek altijd veronderstelt dat de ander, wat die ook voor slechts doet, toch de moeite waard is voor God en dus ook voor ons.


De moeite waard. Dat is hier, denk ik, het sleutelwoord. Dat ligt diep onder de levenshouding die God van christenen wil, omdat het ten diepste de levenshouding van God zelf is. Hij vindt mensen, wie zij ook zijn en wat voor positie zij ook hebben, de moeite waard om in alle eerlijkheid het goede te geven. Daar mag je dan ook altijd een christen aan meten: is hij of zij iemand die je laat merken dat jij de moeite waard bent, iemand om serieus te nemen, iemand om voor te bidden en te danken? Zo nee, dan is er alle reden voor een diep verwijt, in de naam van God zelf.

Want God wil niet gedegradeerd worden tot een groeps-god, tenslotte niet meer dan de mascotte van de club van de christenen. Hij wil de God van iedereen zijn. Want er is één God, zegt Paulus dan. En hij bedoelt natuurlijk: God is de enige God, die al die mensen, wie zij ook zijn, eigenhandig gemaakt heeft. God heeft iets met alle mensen, want het zijn zijn mensen. Zoals wij iets hebben met alles wat wij eigenhandig gemaakt hebben, met liefde en zorg, waar wij onze handen overheen hebben laten gaan, zo heeft God iets met ons allemaal. In onze eigenheid, zo als alleen wij zelf zijn, uniek, zo heeft Hij ons gemaakt en gevormd. En niet als nummer, of als wegwerpbestek, gegoten uit het vormeloze plastic van de mensheid. In al die ongelooflijk open formuleringen hier ontmoeten we de God die ons, zelf, heel persoonlijk zoekt.


Misschien denkt er wel iemand: nou, als God mij zoveel waard vindt, dan had Hij mij wel wat beter kunnen maken, met wat meer gaven, waardevolle karaktertrekken, zo, dat mijn waarde ook uit kan komen. Laten we ons niet verkijken op die dingen. Ieder mens heeft zijn eigen gaven. Niemand is waardeloos. Al heb je nog zo zeer het gevoel dat je mislukt bent of alleen maar lastig. Zo denken mensen vaak over elkaar, en onze harde samenleving kan het je laten voelen ook. Wie niet meer functioneren kan wordt uitgerangeerd. Maar zo denkt God niet over mensen. Integendeel.

Zelfs als mensen metterdaad een puinhoop van hun leven gemaakt hebben (en wie van ons kent dat niet in de een of andere vorm?) vindt Hij ons nog de moeite waard. Dat komt nergens meer in uit dan in wat Paulus verder zegt. Want hij zegt niet alleen: er is één God, de maker, eigenhandige maker van ons allen. Hij gaat verder: er is ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen. Weer dat woordje allen. Weer die eindeloos open formulering. Daar mag ieder mens zichzelf in horen noemen. Mislukt of niet, met gebreken of niet, met diepe slechtheid of niet, God vindt ons kennelijk zó de moeite waard, dat Hij zijn eigen Zoon gegeven heeft voor ons.

Daarin komt op een heel diepe manier uit, dat God ons allemaal de moeite waard vindt om in alle eerlijkheid het goede te geven. Het zal goed zijn om die eerlijkheid hier even speciaal naar voren te halen. Want het gaat God om het redden van mensen, mensen die de waarheid moeten leren kennen. Hij wil dat wij samen eerlijk zijn, eerlijk worden over onze werkelijke situatie. En die is, in alle eerlijkheid, niet goed. Wij hebben goede èn slechte kanten. Er huist in ieder mens metterdaad iets huiveringwekkend slechts. En dat komt er op de een of andere manier ook altijd uit. Misschien heel gedempt en gematigd, maar toch. We hebben iets hards, iets egoïstisch in ons, dat ons over anderen heen laat lopen als ons eigenbelang dat ingeeft. En ook dat moet serieus genomen worden.

En als we dat serieus nemen, dan blijkt dat dit alles te maken heeft met onze eigenwijsheid dat wij als mensen denken wel zonder God te kunnen leven en overleven. Hij mag ons gemaakt hebben, eigen-handig, maatwerk, met de bedoeling om met Hem te leven en gelukkig te zijn, maar wij willen dat uit onszelf niet. We zien er de noodzaak niet van in. En misschien redden we het ook nog wel aardig. En toch, zonder God moet ieder mens zelf maar het beste van zijn leven maken. Dan draait het tenslotte ook werkelijk om ons, om wat wij kunnen en bereiken. En dan zijn de gevolgen niet ver.

Dat is het hem nu juist waar God ons boven uit wil tillen. Hij wil ons de ont-spanning geven, dat Hij voor ons zorgt en van ons houdt, dat Hij ons de moeite waard vindt, wat wij ook kunnen en bereiken, misschien wel heel weinig. Als het God zelf om ons gaat, dan hoeft het ons niet meer om onszelf te gaan, maar worden we vrij om werkelijk ons op anderen te richten. Op God, maar ook op andere mensen.

Daarom is God heel ons bestaan komen delen in Jezus Christus zijn Zoon, om ons kwaad van ons over te nemen en ons nieuw leven te geven. In alle eerlijkheid. Onze fouten en slechtheid wordt niet verdoezeld, maar serieus genomen. Onze kracht wordt niet verwaarloosd, maar juist ingeschakeld voor het goede. Ons verleden wordt verzoend en vergeven en onze toekomst wordt vervuld met goede dingen door Hem. Zo zeer vindt God mensen de moeite waard. Hij zoekt hen, Hij zoekt ons allemaal, eerlijk en serieus. Hij vindt ons de moeite waard als de mensen die we zijn, en wil ons in Jezus’ naam nog meer mens maken, opener nog, vrijer nog, ruimhartiger nog, juist omdat het God om ons gaat.


Dat opene, dat uitnodigende, dat appellerende van al die keren dat Paulus hier spreekt over ’allen’, dat is eindeloos belangrijk voor christenen om te leren. Dat mógen we niet neutraliseren met moeilijke verhalen over uitverkiezing en verwerping. Als we dat toch doen is het een teken dat we juist ook dat bijbelse spreken over verkiezing en verwerping niet werkelijk begrepen hebben. Paulus zelf heeft hier geen spanning gevoeld. Voor hem was verkiezing geen systeem, maar de diepte van Gods genade. Voor hem kon dat zo maar in elkaar overlopen, want ook verkiezing betekent: je hoeft nooit iemand op te geven, nooit te denken: dat is zo’n zondaar, daar helpt geen lieve moeder aan. Juist omdat het er niet om gaat dat iemand goed zijn best doet, hard loopt en werkt, maar omdat alles draait om God, en bij God altijd meer mogelijk is dan bij ons. God is geen God van mondjesmaat, maar de open, uitdelende, gevende God.

Hij is werkelijk ten voeten uit getekend in Jezus Christus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen. Voor allen. In dat kleine woordje houdt God zijn armen open, wijd open. En wie dat maar hoort, of leest, of er van hoort, laat hem, laat haar komen en schuilen in Gods armen. Er is een plekkie voor ons, wie wij ook zijn. Kom maar.


Dat is wat God wil. En heel confronterend: Hij leert het ons allemaal ook te willen. Dat begint met bidden, die stem van een open en eerlijke levenshouding, die alle mensen, wie zij ook zijn, de moeite waard vindt. Bidden en danken voor wie dan ook, juist omdat hij, omdat zij de moeite waard is serieus te nemen. Maar dit bidden wil in alles uitkomen van een christelijk leven. Daar mag iedereen ons aan houden, ons op afrekenen, want God zelf zal dat ook doen. Want dit is nu precies het appèl, waarmee God zelf, in Jezus Christus, in het leven van ieder mens komt: Hij zoekt ons allemaal, niet maar bepaalde mensen, niet maar die wel en die niet, maar mensen, in al hun veelkleurige eigenheid, want Hij vindt ons de moeite waard om ons in alle eerlijkheid het goede te geven. Amen.


<<<