Jakobus 1:12

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 46,1.2
Psalm 46,3.4
lezen Jakobus 1:1-18
lezen Genesis 3:1-7
Psalm 108
tekst Jakobus 1:12
Psalm 124
Gezang 33

Loenen-Abcoude 30/10/94
Weesp-Nigtevecht 30/10/94
Beverwijk 26/02/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Bij allerlei moeilijkheden, problemen en slechte zaken die we ontmoeten in ons leven zijn wij gewend te onderscheiden tussen ’beproeving’ en ’verzoeking’. Beide houden we zo goed mogelijk uit elkaar. Slaan we de Christelijke Encyclopedie op (in de tweede druk), dan vinden we onder het trefwoord ’beproeving’ meteen: "Niet te verwarren met verzoeking. Verzoeking bedoelt ons af te brengen van het goede en aan te zetten tot het kwade, is daarom ongoddelijk, altijd het werk van de Boze. Maar beproeving komt ons toe van de zijde Gods, is een op-de-proef-stellen door Hem, met het bepaalde oogmerk ons te stalen en te sterken in het goede.". ’Beproeving’ en ’verzoeking’ verhouding zich dus tot elkaar als ’op de proef stellen’ en ’poging tot verleiding’. Het één heeft een goede bedoeling: ons sterker te maken, het andere heeft een kwade bedoeling: ons te laten vallen.

Van hieruit gezien is de verleiding groot om ook in Jakobus 1 te gaan werken met dit onderscheid. Vers 2 en volgende gaan dan, zo zouden we kunnen zeggen, over ’beproevingen’, in de vorm van vervolgingen bijvoorbeeld. We kennen die wel niet uit eigen ervaring, maar uit de kerkgeschiedenis en uit verhalen van christenen in andere landen weten we wel, dat vervolgingen inderdaad vaak ’beproefdheid’ uitwerken: een dieper en bewuster geloof. We kennen de spreuk, dat het bloed van de martelaren zaad van de kerk is. Dat klopt dus allemaal wel ongeveer op Jakobus. Anders wordt het in vers 12 en anders zeker in vers 13. Daar gaat het, zo zouden we kunnen zeggen, over ’verzoekingen’. Dan past alles eenvoudig in elkaar, want dat God niemand ’beproeft’, ’op de proef stelt’, dat kunnen we moeilijk zeggen. Denk maar aan Abraham, in Genesis 22, als hij Izak moet offeren. En nog op een aantal plaatsen meer in het oude testament vinden we dat God mensen, of zijn volk ’op de proef stelt’. Maar ’verzoeken’ - dat doet God natuurlijk nooit. En dat staat dan ook precies zo in Jakobus: God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking (vers 13). Wel, dat heeft iets van ’klik - klak - klaar’: alles past in elkaar.

Toch, dat zult u aan mijn formuleringen al wel gemerkt hebben, ligt het allemaal zo gemakkelijk niet. Het is een mooi, zinnig en buitengewoon praktisch onderscheid, dat tussen ’beproeving’ en ’verzoeking’, toch staan we, als we even iets precieser kijken, voor het feit dat de bijbel zelf dit onderscheid niet maakt. Sterker nog: we vinden in de bijbel één en hetzelfde woord, dat wij vervolgens op onze beurt, net naar het in het verband uit lijkt te komen, vertalen met ’beproeving’ of ’verzoeking’. Op alle plaatsen in Jakobus 1, ja in alle plaatsen in de bijbel, waar wij in onze vertaling het woord ’verzoeken’ of ’verzoeking’ lezen kunnen we in principe ook vertalen met ’beproeven’ of ’beproeving’ (zoals bijvoorbeeld de nieuwe Willibrordvertaling op het nieuwe testament doet). Hoe kan dat nu? Aan de ene kant lazen we in de Christelijke Encyclopedie: "Beproeving. Niet te verwarren met verzoeking.": houdt ze uit elkaar!, aan de andere kant hebben we te maken met het feit dat de bijbel beide niet uit elkaar houdt, integendeel, beide met één en hetzelfde woord aanduidt.


Ja, hoe kan dat nu? Wel, dat komt omdat wij met ónze woorden ’beproeving’ en ’verzoeking’ méér zeggen dan de bijbel zegt met het woord dat we daarmee vertalen. Met ons onderscheid tussen ’beproeving’ en ’verzoeking’ duiden wij niet alleen op die moeilijkheden, problemen of slechte zaken zelf, die we een ’beproeving’ of een ’verzoeking’ noemen, maar we duiden daarmee ook gelijk op de bedoeling van iemand anders, op de bedoeling van God: dat Hij ons sterker maken wil in ons vertrouwen op Hem, of op de bedoeling van de Satan: dat hij ons wil laten afvallen van God. Omdat die bedoeling bij God en bij de Satan anders is, daarom moeten wij inderdaad goed onderscheiden tussen ’beproeving’ en ’verzoeking’. Bij het woord dat in de bijbel staat is dat anders. Daarbij gaat het namelijk helemaal niet om de bedoeling van wat gebeurt, maar alleen om dat wat gebeurt zelf, namelijk dat er aan ons, op wat voor manier dan ook, geduwd en getrokken wordt, om ons ’van ons stuk’ te brengen, dat we ’tegenwind’ krijgen in ons leven, of juist zoveel wind in de rug dat we zo hard vooruit worden geblazen dat we moeite hebben om in ons geloof overeind te blijven. Over bedoelingen, van God of van Satan, wordt daarbij nog niets gezegd. Het gaat er alleen maar om dat wij in een voor ons geloof gevaarlijke situatie terecht komen. Of die gevaarlijke situatie een ’beproeving’ of een ’verzoeking’ genoemd kan worden, dat staat nog te bezien.

De bijbel spreekt hier soberder dan wij dat over het algemeen doen. En dat is iets waar we best even bij stil mogen staan. Dat wil ik in deze preek dan ook met u doen. Vanuit vers 12 wil ik es wat met u rondkijken in wat we van Jakobus gelezen hebben. Daar valt wat te leren voor ons. In ieder geval twee dingen: a. we moeten bij onze eigen zaak blijven, en b. we moeten heel zorgvuldig spreken over God.


Zoals gezegd, het woord dat wij gewoonlijk vertalen door ’beproeving’ of ’verzoeking’ duidt in de bijbel in de eerste plaats op dat wat gebeurt zelf in ons leven. We zouden vers 12 kunnen omschrijven als: Gelukkig is de man die zichzelf overeind weet te houden in zijn geloof, als er aan hem geduwd en getrokken wordt, want als hij daartegen bestand is gebleken zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heer beloofd heeft aan wie het volgehouden hebben Hem lief te hebben. Over de bedoeling die er achter dat ’duwen en trekken’ zit zegt Jakobus hier niets. Of het om ’beproeving’ of ’verzoeking’ gaat is hier niet zo belangrijk. Duidelijk is dat God wil dat wij overeind blijven in ons geloof, dat wij het volhouden Hem lief te hebben. Daar moeten we ons dan ook op concentreren. Nfisschien hebt u het wel eens meegemaakt dat u zich midden in een grote deinende menigte mensen op de been moest houden. Dat is vreselijk moeilijk. Aan alle kanten wordt er aan je geduwd en getrokken. Je hebt je handen er aan vol om overeind te blijven. Tijd om aan andere dingen te denken heb je nauwelijks. Alles draait om de vraag: hoe blijf ik staande en word ik niet onder de voet gelopen? Zo is het ook als er aan ons geloof geduwd en getrokken wordt, als we aangevochten worden. Dan gaat het nog maar om één ding: hoe houd ik het vol om God lief te hebben?

En aan ons geloof wordt er getrokken en geduwd, op allerlei manieren. Jakobus heeft het in vers 2 niet voor niets over ’velerlei’ verzoekingen. Het gaat daarbij bepaald niet alleen over vervolgingen of ziekte of sterven. Je kunt inderdaad in je geloof ’geschokt’ worden, door een plotselinge, diepingrijpende gebeurtenis. Maar je kunt ook ’gesloopt’ worden door spanningen, je kunt ’verteerd’ worden door verlangen naar iets of iemand, je kunt zo verwend zijn door allerlei luxe, dat de liefde tot God in je leven naar de achtergrond dreigt te verdwijnen en je verslaafd raakt aan van alles en nog wat, van soap-series tot sigaren. En Jakobus zelf geeft als voorbeelden van zulke gevaarlijke situaties: armoede en rijkdom (vers 9-11). Of het bij al die dingen gaat om ’beproeving’ of om ’verzoeking’ is eigenlijk helemaal niet zo belangrijk. Het gaat er maar om dat wij het volhouden God lief te hebben, dat wij overeind blijven in ons geloof. Op die zaak leert Jakobus ons in de eerste plaats te letten: Gelukkig is de man die zichzelf overeind weet te houden in zijn geloof, als er aan hem geduwd en getrokken wordt, want als hij daartegen bestand is gebleken zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heer beloofd heeft aan wie het volgehouden hebben Hem lief te hebben.

Om dat vol te houden, God lief te hebben, dat is heel moeilijk. Daar hebben we een hoop wijsheid voor nodig (vs 5v). Dat weet Jakobus ook wel. Daarom zegt hij in vers 5 dat wie zich in wijsheid, dat is: praktische levenswijsheid om overeind te kunnen blijven in het leven, tekort voelt schieten, God moet bidden. En God zal het hem geven. En Jakobus vult in vers 9-11 die praktische wijsheid zelf alvast in voor armen en rijken. Want als je arm bent, echt arm, ’s morgens niet zeker of je ’s avonds te eten hebt, als je moet bedelen, of als er verachtelijk over je gedaan wordt als ’toch maar een arme’, dat is niet alleen slecht voor je persoon, maar ook gevaarlijk voor je geloof: je zou opstandig kunnen worden tegen God, of het zou kunnen gaan zoals Spreuken 30:8v zegt: geef mij armoede noch rijkdom, voed mij met het brood mij toebedeeld; opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloochene en zegge: Wie is de HERE? noch ook, verarmd zijnde, stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe. Als je arm bent of rijk, dan wordt er aan je getrokken: als je arm bent, wil je zomaar méér, en vindt zomaar dat God maar slecht voor je zorgt, of als je rijk bent, vind je zomaar jezelf heel wat, een man van status en positie, die in de kerk ook een apart bankje moet hebben, of (want dit voorbeeld is wel al te duidelijk: Jakobus 2!) naar wie toch wel meer geluisterd moet worden dan naar anderen. Jakobus zegt dan in vers 9: Broeders, arm of rijk, als je overeind wilt blijven in liefde tot God, wees dan, als je arm bent, maar trots op je rijkdom, en wees je dan, als je rijk bent, goed bewust van je armoede.

Let wel, dat is gewone praktische levenswijsheid. We hoeven het niet ver te zoeken als het ook dichtbij te halen is. We moeten letten op onze eigen zaak: hoe houden we het vol God lief te hebben, want dat is ons leven. Als er dan aan je geduwd en getrokken wordt om je van dat ’stuk’ van je geloof te brengen, praat dan niet teveel over ’beproevingen’ en ’verzoekingen’, over allerlei bedoelingen van God en van de Satan waar wij uiteindelijk maar heel weinig van weten en mee te maken hebben, maar let op je zaak: gebruik alles wat je krijgen kunt om vol te houden. Als je merkt dat je kapot gaat onder vragen en spanningen, dat je een hekel krijgt aan iedereen en eigenlijk ook aan God, dan moet je niet maar zeggen: dit is vast een beproeving van God, wat zou Hij me ermee willen leren? Dat zijn vragen voor later. Nu gaat het er om te overleven voor Gods aangezicht. En alles wat Hij geeft aan praktische wijsheid staat ons ter beschikking. En dus, als het erg is, ga dan vooral en gerust professionele hulp zoeken, het kan nodig zijn voor je geloof Want als je persoon kapot gaat raakt ook je geloof gehandicapt. Dat is maar een voorbeeld. Waar het om gaat is om het vol te houden God lief te hebben, door alles heen.

En dat kan. Jakobus gaat er gewoonweg vanuit dat dat de normale situatie is: u weet het, zegt hij in vers 3, hij bedoelt: u hebt het gemerkt, u weet het uit ervaring, dat ’de beproefdheid van uw geloof, als je bestand gebleken bent tegen aanvechtingen, dat die volharding uitwerkt, dat wil zeggen: dat je sterker wordt. Er is een oude, maar ook een hele diepe, ware vergelijking tussen een gelovige en een reiziger, een trekker. Net als het op trektocht vaak afzien is, zo is het dat in het geloof. Net als er op de fiets in het buitenland soms geen eind aan een berghelling lijkt te komen, en alles kan gaan cirkelen rond de vraag: zal ik het halen?, zo kan er ook in ons geloof geen einde lijken te komen aan de weerstand. Maar als je het toch gered hebt, dan ben je ook sterker geworden, kilo’s afgevallen misschien, maar toch. Zo is het in het geloof ook. Een ervaren christen heeft regelmatig trekken van een ervaren trekker: verweerd en tanig, met allerlei littekens van ongelukken en valpartijen, maar toch telkens weer opgekrabbeld, opgelapt en doorgegaan. Want daar gaat het om: volhouden God lief te hebben, ons leven lang.


Juist omdat het daar om gaat, dat wij het volhouden God lief te hebben is het belangrijk zorgvuldig over God te spreken. Dat was het tweede dat we van Jakobus kunnen leren. U begrijpt dat ik het dan even met u wil hebben over vers 13. Dat vers zouden we, vanuit het voorgaande kunnen omschrijven als: Laat niemand, als er aan hem of haar getrokken of geduwd wordt, zeggen: er wordt door God aan mij getrokken of geduwd, want aan God wordt door het kwade niet geduwd of getrokken en Hij trekt en duwt ook zelf niet aan iemand. Buiten kijf staat: God wil niet dat wij vallen, maar dat wij overeind blijven. Maar Jakobus zegt hier meer: hij leert ons die gevaarlijke situaties voor ons geloof, waarin er aan ons geduwd en getrokken wordt, niet te direct op God te betrekken, of, anders gezegd: God niet te direct met het kwaad te verbinden. Jakobus blijft hier heel sober spreken. Het is jammer dat onze vertaling dat verstopt in tamelijk wollige taal. Er staat iets als: Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word door God verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf verzoekt ook niemand. Juist dat heel directe dus, dát wordt door Jakobus ontkend.

Het indirecte, dat God het toelaat dat wij in een situatie komen waarin er aan ons getrokken en geduwd wordt, dat wordt door Jakobus niet ontkend. God kan ons ’in verzoeking brengen’, ons leven leiden langs allerlei moeilijkheden en gevaren. God kan het toelaten dat wij een zwaar, een loodzwaar leven soms hebben, door ziekte, of eindeloze mislukking, of psychische problemen, of talloze ruzies, of noem maar op (de verzoekingen/beproevingen zijn velerlei). Daarin zit een diep geheim, uiteindelijk het geheim van zijn goddelijkheid, dat Hij weet wat uiteindelijk goed voor ons is, ook als wij het alleen maar slecht vinden. Dat geheim is moeilijk genoeg voor ons. We moeten het, volgens Jakobus, in ieder geval niet nóg moeilijker maken, door te zeggen dat God zelf ons die ziekte geeft, direct, of die eindeloze mislukking, of psychische problemen, of ruzies of noem maar op. Het is niet God zelf die op allerlei manieren aan ons trekt om ons van ons stuk te brengen, maar het is de duivel, of het zijn andere mensen, of we zijn het zelf (de duivel, de wereld en ons eigen vlees, zegt de catechismus dan). Je kunt het zien bij Job, bijvoorbeeld: God geeft toestemming, maar de duivel is de gever van het onheil.

Je kunt het ook zien in Genesis 3, dat we gelezen hebben. We zien daar precies gebeuren wat Jakobus ons in vers 13-15 beschrijft. Het is niet God die Eva in het nauw brengt, maar de slang, en dan gaat Eva met andere ogen kijken naar de verboden boom en ziet dat de boom begeerlijk is om daardoor verstandig te worden (het is uiteindelijk altijd de zuiging en verlokking van onze eigen begeerte die ons laat vallen: we willen iets anders, iets meer, iets als God). Als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde: Adam en Eva namen van zijn vrucht en aten. En die zonde brengt de dood voort: Toen merkten ze dat zij naakt waren: er was iets tussen hen in komen staan, iets dat scheiding maakte, iets dat ieder op zichzelf doet staan, met een slecht geheim in zijn hart: dat is het begin van de dood. Maar God speelt in dit alles geen rol. Achteraf kunnen we zeggen dat Hij het heeft toegelaten, maar dat is slechts een naam voor een geheim. God heeft Adam en Eva niet op de proef gesteld. Daarvan lezen we niets. Hij had die boom verboden. God heeft niet aan Adam of Eva getrokken of geduwd, dat deed de satan, dat deed uiteindelijk hun eigen begeerte.

Laten we dan ook leren van Jakobus, dat we in dezen heel zorgvuldig over God hebben te spreken. Je kunt God ook te direct op het kwaad betrekken. En dat is gevaarlijk, juist als we het willen volhouden Hem lief te hebben. Immers, hoe kun je een God liefhebben die zelf zijn kinderen allerlei onheil geeft ’om hen te beproeven’?, een God die zelf in het kwade betrokken is, medeplichtig, met wat voor goede bedoelingen dan ook? Wij hebben niet te maken met een duistere, verborgen God, die weet ik wat voor zware en moeilijke bedoelingen met ons heeft, maar met de geopenbaarde God van het evangelie, die ons zichzelf ondubbelzinnig laat kennen: elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der lichten, bij wie geen dubbelzinnigheid is van verandering of wispelturigheid. God is de gever van het goede (vs 17) en de gever van wijsheid om het vol te houden in het kwade (vs 5) en de gever van zijn evangelie (vs 18), waardoor Hij ons het leven geeft, iedere keer weer.

Het gaat er maar om dat we het volhouden Hem lief te hebben. Dan kun je trekken krijgen van een ervaren reiziger: verweerd en tanig, met allerlei littekens van ongelukken en valpartijen, maar toch: telkens weer opgekrabbeld, opgelapt en doorgegaan. Want God is de moeite waard, en meer dan dat. Dan mogen we er ook zeker van zijn, dat Hij ons de kroon van het leven zal geven. Beloofd is beloofd, ondubbelzinnig. Inderdaad: Gelukkig is de man die zichzelf overeind weet te houden in zijn geloof, als er aan hem geduwd en getrokken wordt, want als hij daartegen bestand is gebleken zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heer beloofd heeft aan wie het volgehouden hebben Hem lief te hebben. Amen.


<<<