Openbaring 1:9-20

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Gezang 21,1.2
Gezang 21,3
lezen Handelingen 1:1-11
Gezang 24
tekst Openbaring 1:9-20
Gezang 23,3.4
Psalm 47,1.3.4

Loenen-Abcoude 25/05/95
Weesp-Nigtevecht 25/05/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Dat beeld, van onze Heer in hemelse heerlijkheid, dat wilde ik vanmorgen graag eens even op ons in laten werken. Zó is Hij in de hemel aan het werk, ook voor ons. Zó mogen wij Hem ons nabij weten in ons persoonlijk en kerkelijk leven. Dat in onze ziel te laten zinken lijkt mij van groot belang voor ons allemaal.

Want hemelvaart heeft voor ons snel iets dubbelzinnigs over zich. Het is één van de feestdagen van het kerkelijk jaar, bedoeld als een dag van vreugde. Tegelijk is hemelvaart de herinnering aan een afscheid. En aan een afscheid vinden wij over het algemeen niet zoveel te vieren. Moeten wij nu blij zijn, dat Christus niet meer bij ons is? Vaak genoeg kan de gedachte ons bekruipen: was de Here Jezus maar bij ons, dan zou het wel beter gaan. Dan zouden we beter op kunnen tegen onze moeite, meer bestand zijn tegen onze problemen; dan zou het vast ook beter gaan in de kerk, enthousiaster, levendiger. Het lijkt er dan zomaar op dat wij bij hemelvaart troost nodig hebben, in plaats van dat we iets te vieren hebben.

Dan is het goed om juist zó aan de Here Jezus te denken als Hij zich hier in de Openbaring aan Johannes presenteert. Daarvoor is Hij naar de hemel gegaan, om déze heerlijkheid te krijgen. Zó zal Hij ook weerkomen, zoals we beleden hebben met Nicea: Hij zal in heerlijkheid weerkomen om te oordelen de levenden en de doden. Zó is Hij nu in de hemel, ’ons ten goede’, zoals de Catechismus zegt. Daar moeten we vanmorgen eens even aan denken. Het mag ons blij maken zoals het ongetwijfeld bij nader inzien Johannes op Patmos blij heeft gemaakt. Ver van de zeven gemeenten in ballingschap, zal hij zich op die zondag ongetwijfeld hebben afgevraagd hoe het daar ging. Johannes kon er zelf niet heen, en hoe zou het nu gaan? En dan verschijnt hem hier de Here Jezus, in grote kracht en heerlijkheid, en Hij loopt te midden van zeven kandelaren, de zeven gemeenten, en Hij houdt zeven sterren in zijn hand: zeven engelen van de gemeenten. Als we ergens zien dat ambtsdragers niet onmisbaar zijn, en niet zo snel bang hoeven te zijn dat alles misloopt waar zij niet bij betrokken zijn, dan hier.

Dit beeld van de Here Jezus is indrukwekkend genoeg. Ik ga er in de preek niet veel van uitleggen. Beelden moet je trouwens sowieso op je laten inwerken, en er niet te veel aan uitwerken. Ik ga nu verder een misverstand proberen op te ruimen en een detail van onze tekst uitleggen. Dan zien we twee dingen: onze Heer in hemelse heerlijkheid is ons meer nabij dan we denken, en kan ons beter helpen dan we denken.


Onze Heer in hemelse heerlijkheid is ons meer nabij dan we denken. Ik zeg het expres zo. Want we weten allemaal wel dat Christus op een bepaalde manier altijd bij ons is. We kennen zondag 18 van de Catechismus meestal wel niet uit ons hoofd, maar weten toch wel ongeveer wat daar in staat: naar zijn menselijke natuur, als de mens zoals Hij hier op aarde heeft rondgelopen, is Christus niet meer bij ons, maar naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest, verlaat Hij ons nooit meer. Het ’en zie, Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ van Matteüs 28 nemen we bijna automatisch in die zin: Christus is bij ons als God, en Hij leidt ons door zijn Woord en Geest.

Alleen, ons probleem is dat wij ons daar zo weinig bij kunnen voorstellen. En daarom voelt het vaak toch, alsof de Here Jezus er gewoon niet is. Dat Christus ’als God’ bij ons is, is ongetwijfeld waar, maar dat te weten levert ons niet zo erg veel op. Het wordt niet concreet voor ons. We kunnen het trouwens ook niet concreet maken door te denken dat we hier in Openbaring 1 Christus ontmoeten in zijn goddelijke gedaante, zoals Hij is ’als God’. Want zo is het hier niet bedoeld. De Here Jezus zegt zelf, in vers 18: Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden. We ontmoeten hier duidelijk dezelfde persoon als op aarde is geweest, "die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed", zoals Johannes in vers 5 zegt. De bijbel maakt trouwens nergens dat onderscheid, dat Christus bepaalde dingen ’naar zijn godheid’ of ’naar zijn mensheid’ doet. Hij spreekt altijd over een en dezelfde persoon.

Daarom denk ik, dat wij er goed aan doen hier eens een andere invalshoek te kiezen. Daarvoor wil ik eerst even een stuk misverstand proberen op te ruimen. Het lijkt erop dat wij over het algemeen ons de hemel sowieso veel te ver van de aarde voorstellen dan hij is. De hemel dat is toch iets ’hoger dan de blauwe luchten en de sterretjes van goud’. Dat zit er diep in bij ons. Toch spreekt de bijbel zo nergens. Voor de bijbel is de hemel niet ver, maar juist heel dichtbij. Je kunt er, zoals Henoch, zomaar binnenwandelen; of, zoals Elia, zomaar heengereden worden; of, zoals Stefanus, zomaar binnenkijken; of, zoals Christus, zomaar heen opgenomen worden. Wij hoeven bij ons sterven ook niet ver weg. In de hemel ben je zo.

Voor de bijbel is de hemel bovendien ook niet een plaats die losstaat van de aarde, maar is hij juist heel direct op de aarde betrokken. Zoals we bijvoorbeeld in Job kunnen lezen wordt er in de hemel overlegd over wat er op aarde moet gebeuren, het is de plaats waar alle lijnen van het gebeuren op aarde samenkomen en in de hand gehouden worden. Wij denken vaak een soort diepe kloof tussen hemel en aarde, en vergeten dan dat er in Christus’ verhaal over de rijke man en de arme Lazarus wel wordt gesproken over een onoverkomelijke kloof, maar dat die ligt tussen hemel en hel, en niet tussen hemel en aarde. In de hemel is precies bekend wat er op aarde gebeurt en wordt ook heel precies in de hand gehouden wat er op aarde gebeurt.

Laten we dat trouwens in alle vrijmoedigheid ook maar direct doordenken voor onze gestorven geliefden, die in de hemel zijn. Wij kunnen hen niet zien, maar zij ons wel. Wij kunnen niet meemaken wat zij meemaken, maar zij wel wat wij meemaken. Hoe kunnen zij anders met Christus regeren, zoals de bijbel ons leert?


Om nu een stap verder te gaan, onze Heer in hemelse heerlijkheid kan ons ook beter helpen dan we denken. Want de bijbel laat ons ook niet in onzekerheid over de manier waarop dat contact tussen hemel en aarde onderhouden wordt. Systematisch vinden we in de bijbel terug dat dat contact door engelen wordt onderhouden. Denk maar aan de droom van Jakob in Betel, denk maar aan het visioen van de profeet Micha over koning Achab: hij ziet een hemels overleg, waarin besloten wordt dat een geest, een engel, uit zal gaan om Achab te verleiden tot de krijgstocht die hem het leven zal kosten; denk maar aan al die keren dat we een engel van de Here zien verschijnen om zijn boodschappen over te brengen; er is hier bijna geen einde aan het opnoemen van de vele plaatsen waar we de engelen ontmoeten als verbindingsbataljon tussen hemel en aarde. Ik noem hier expres alleen nog even twee plaatsen in Openbaring zelf: in 1 vers 1 lezen we: Openbaring van Jezus Christus .... die Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. En in Openbaring 22 vers 6 komt dat terug: de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet.

Tegen deze bijbelse achtergrond ligt het voor de hand om op de vraag, hoe blijft onze verheerlijkte Heer in de hemel met ons, en met ons in contact? het antwoord te verwachten: door middel van zijn engelen. En dat antwoord is precies het antwoord dat we krijgen in onze tekst. Daar zien we Christus als de hoge, verheven Heer, met zeven sterren in zijn rechterhand - en dat beeld van die zeven sterren wordt uitgelegd als: de engelen der zeven gemeenten. Het lijkt me dat we deze uitleg van Christus ook als uitleg moeten begrijpen, en niet als opgave van een nieuw raadsel, namelijk wie of wat toch wel bedoeld zou kunnen zijn met die engelen van de gemeenten. Dat doen we toch ook niet bij de uitleg van de kandelaren als de gemeenten?

Toch zijn we het wel gewend deze uitleg als nieuw raadsel op te vatten, dat weet ik wel. En we hebben dat raadsel ook al wel opgelost. Meestal lees je in de boeken hierover en hoor je in preken dat met die engelen van de gemeenten de voorgangers van de gemeenten bedoeld zijn. Maar we moeten wel bedenken dat we nergens in Openbaring en ook nergens in de rest van het nieuwe testament een mens aangeduid vinden met deze naam ’engel’. Het ligt dan ook helemaal niet voor de hand om dat hier wel te doen. Het hoeft ook niet omdat er in de volgende hoofdstukken zeven keer zou staan: schrijf aan de engel van de gemeente te... Want daar kan met zeker zoveel recht gelezen worden: schrijf door de dienst van een engel aan de gemeente te... Zoals Johannes in 1:1 en 22:6 zelf zegt, hebben engelen hem geholpen de hemelse boodschap op te stellen en door te geven.

Ziet u, dat bedoelde ik met die woorden: onze Heer in hemelse heerlijkheid kan ons beter helpen dan wij denken. Niet alleen is Hij in de hemel direct en helemaal betrokken op de gang van ons leven, Hij stuurt ook zijn engelen uit, uit zijn rechterhand, om ons te helpen, te beschermen, te leiden, te steunen. Er is een permanente verbindingscompagnie tussen Hem en ons, die ons zijn boodschappen overbrengt, zijn hulpgoederen bezorgt, als het nodig is ook een beschermende vrije zone om ons heen legt, om ons hier de ruimte, de kracht en de mogelijkheden te geven om te doen wat Christus van ons vraagt. En als wij hier geen taak meer hebben, stuurt Hij zijn engelen om ons te dragen in Abrahams schoot. Ook de sleutels van de dood en het dodenrijk hanteert Christus door de dienst van zijn engelen.

Dat Christus, ondanks zijn hemelvaart, toch ’met ons’ is, ons helpen en steunen wil, dat is in de bijbel niet vaag en ongrijpbaar. Stelt u het zich gerust zo voor zoals we het zo vaak in de bijbel lezen: als de Here Jezus in Marcus 16 zijn discipelen uitzendt, belooft Hij hun dat allerlei tekenen hen zullen volgen. En Marcus noemt dat dan, dat de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen. Maar het is allemaal vervulling van die oude Psalm 91: Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen zullen zij u dragen, opdat u uw voet niet aan een steen stoot. Op leeuw en adder zult u treden, jonge leeuw en slang zult u vertrappen.

Het is zo, als de mens zoals Hij op aarde heeft rondgelopen is Christus in de hemel, en niet hier bij ons, maar als diezelfde mens houdt Hij met ons contact door zijn eigen verbindingscompagnie van dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven. Zo is Hij een ieder van ons éven nabij, zo is Hij in staat een ieder van ons in eigen situatie te helpen. Daarom, als we denken: was Christus maar bij ons, dan zouden we beter tegen de moeite opgewassen zijn - laten we bedenken dat Hij met ons is, direct getuige en betrokken in de hemel, en dat Hij zijn engelen stuurt om ons precies dat te geven wat Hij weet dat goed en nodig voor ons is. En als we denken: was Christus maar bij ons, dan zou het wel beter gaan in de gemeente - trouwens, maak u geen illusies, het ging onder de apostelen een stuk beter toen Christus was opgenomen dan toen Hij nog bij hen was op aarde - laten we bedenken dat Hij met ons is, direct getuige en betrokken in de hemel. Hij hoort wat wij zeggen, wat wij doorvertellen over elkaar, ziet wat wij denken en doen, en stuurt zijn engelen uit om te helpen, zijn boodschap aan ons over te brengen, zijn bescherming hier concreet te maken.


Daarom, broeders en zusters, lees zo’n gedeelte nog eens rustig na, in stilte. En laat het bezinken in uw ziel: zó is onze Heer voor ons, in macht en majesteit. En Hij is ons meer nabij dan we denken, om ons te helpen, beter dan we al dachten. Amen.


<<<