Heidelbergse Catechismus, zondag 5

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 117
Psalm 102,13
lezen Leviticus 16
Psalm 107,1.4-7.13
Zondag 5
Gezang 36,2
Gezang 30,4.6

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 117
lezen Leviticus 16
Psalm 40,3
lezen 1Petrus 1:13-25
Psalm 40,4
Zondag 5
Gezang 36,2
Gezang 35,3
Psalm 72,6.7.10

Loenen-Abcoude 10/10/93
Weesp-Nigtevecht 10/10/93
Amersfoort-N 21/04/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Er zit iets irritants in de aanpak van de catechismus. Na drie zondagen lang met de neus op onze eigen onmacht en ontrouw te zijn gedrukt vinden wij het al wel genoeg. Het is de hoogste tijd dat er eens wat opbeurende woorden klinken. Maar het kopje 'het tweede deel, onze verlossing' lijkt er voorlopig voor niets te staan. Alsof we nog geen ellende genoeg gehad hebben gaat zondag 5 gewoon door met de duimschroeven aandraaien. We moeten betalen, en we kunnen dat niet zelf, ook een ander schepsel kan ons niet helpen, alleen een Middelaar die echt en rechtvaardig mens is en tegelijk echt God is, ja die zou ons kunnen helpen, maar die moeten we zoeken. En al dat redeneren gaat maar door zonder dat zelf de naam van Christus maar valt. Er wordt gepraat over zoeken, alsof we door God niet al lang gevonden zijn met de boodschap dat Hij ons zo'n Middelaar gegeven heeft in de persoon van Jezus Christus. Behalve negatief gepraat is het dus ook nog vragen naar de bekende weg, ingewikkeld vragen naar de bekende weg. Irritant genoeg dus. De weg ter zaligheid schijnt niet alleen een omslachtige, maar ook een voorspelbare aangelegenheid te zijn.

Wie zich zo ergert aan de catechismus die kan ik niet helemaal ongelijk geven. Zondag 5 en 6 zijn niet de sterkste zondagen van de Heidelberger. We stoten op de vervelende kanten van dit leerboek voor de kerk, dat geschreven is in een leer-vorm, de vraag-en-antwoord-vorm, die bij die tijd, 1563, paste. Er wordt inderdáád gevraagd naar de bekende weg, met de bedoeling die bekende weg begrijpelijk te maken. Maar de vraag-en-antwoord-methode is hier omslachtig en suggereert veel te veel dat het logisch en te verwachten was dat het met de verlossing in Christus allemaal zo zou gaan. Hoe heel anders maakt de Nederlandse Geloofsbelijdenis dan de overgang zeg maar van ellende naar verlossing. Daar lezen we in artikel 17 (blz 419):


Wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich zo in de lichamelijke en geestelijke dood gestort had en zich volkomen rampzalig had gemaakt, hem in zijn wonderbare wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte. God heeft hem getroost met de belofte hem zijn Zoon te geven, die geboren zou worden uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen en de mens voor eeuwig gelukkig te maken.


Dat is een heel andere toon, beter voor het hart. Wie even niet meer tegen de catechismus kan, die moet de Geloofsbelijdenis maar lezen.


Maar laten we dan niet vergeten weer terug te keren bij de catechismus. Want wie zich ergert aan zondag 5 en 6, met al die negatieve redeneringen en omslachtigheid, die heeft zeker niet helemaal ongelijk, maar ook niet helemaal gelijk. Want ook al is de weg ter zaligheid niet omslachtig en zeker niet voorspelbaar, zij is ook niet gemakkelijk of goedkoop. Gods weg is recht, ook zijn weg naar onze verlossing, maar zij voert dwars door de dood heen. Heel de inderdaad negatieve en omslachtige manier van behandelen kan toch niet verbergen dat het de catechismus er om gaat ons te laten beseffen wat werkelijke genade betekent, ons te laten beseffen dat wij, zoals Petrus zegt, maar niet met tenslotte goedkope, vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, verlost zijn uit ons zinloze bestaan als zondaars, maar dat wij verlost zijn door het kostbaar bloed van Christus, het lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt, de enige overwinnaar van zonde, dood en wereld.


We hebben er vorige week bij stil gestaan dat God ons leert om onszelf als de zondaars die we zijn serieus te nemen en daar niet omheen of snel overheen te lopen. We zijn werkelijke zondaars. Het zal er nu, en in de komende weken, om gaan iets te leren beseffen van de diepte en de omvang van de werkelijke genade die God ons geeft. Die werkelijke genade is niet goedkoop en oppervlakkig, maar uiterst kostbaar en omvat ons hele bestaan. Hoe meer we daarvan beseffen, des te meer ontvangen we in ons leven de christelijke rust en troost in leven én sterven. Want ons leven is onzeker, en wat de dag van morgen brengt weet alleen God. Maar wat zeker is, is dat God zijn liefde voor ons bewezen heeft op de voor Hem allerkostbaarste manier: doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Des te zekerder is het dus dat wij door deze kostbare genade gered worden. Dat niets en niemand ons kan scheiden van de liefde van Christus, dat besef leeft voor ons naar de mate van ons besef van de kostbaarheid en de omvang van Gods genade. God laat geen gedeelten van ons leven onverzoend. We mogen rust vinden voor heel ons leven in Christus, want: zie hoe lief Hij ons heeft!


De kern van deze preek is daarom: Gods werkelijke genade is niet goedkoop en oppervlakkig, maar uiterst kostbaar en omvat ons hele bestaan.


Beseffen wat werkelijke genade betekent... daarvoor moeten we inderdaad met de catechismus toch nog even stilstaan bij ons zondaar zijn. Zo hoorden we dat vorige week ook Luther zeggen: werkelijke genade hoort bij werkelijke zonde, Gods echte genade gaat in op onze echte nood. We hebben er de vorige weken onder andere bij stil gestaan dat onze slechtheid maar niet aan de oppervlakte van ons leven zit, in onze woorden en daden, maar van onder de oppervlakte van ons leven vandaan komt, uit ons hart, waar we een actieve bron van slechtheid hebben. We doen maar geen zonden, we zijn zondaars. Daar moeten we niet voor weglopen of er stiekem langs heen lopen, maar we moeten onszelf als zondaars serieus nemen. Het is van het grootste belang dat vast te houden, nu we het gaan hebben over de genade, over hoe het weer goed kan komen tussen God en ons, over de verzoening. Want net zo goed als wij er moeite mee hebben om ons eigen zondaar zijn serieus te nemen en in de praktijk meestal laffe zondaars zijn, op de vlucht voor onszelf en voor de consequenties van ons leven, zo hebben wij er moeite mee om Gods genade serieus te nemen in de volle omvang waarin Hij ons die schenkt.

Net zo goed als wij onze zonden graag aan de oppervlakte van ons bestaan houden en het vermijden te zien naar ons hart, waar al die slechtheid vandaan komt, zo zijn wij ook geneigd Gods genade aan de oppervlakte van ons leven te houden en niet te laten doordringen tot ons diepste zelf. We doen dan net alsof de genade alleen slaat op de verkeerde dingen die we gedaan hebben. Onze zonden moeten weer goedgemaakt worden en de gevolgen ervan moeten gerepareerd worden. Nu hebben wij over het algemeen wel zoveel gereformeerd geweten dat we niet denken dat we onze overtredingen en schulden zelf weer goed kunnen maken. Antwoord 13 zit er meestal wel aardig in. Nee, we doen een beroep op Christus, op Christus' werk en Christus' verdiensten, dat Hij het voor ons weer goed zal maken bij God. En we vragen dus om vergeving in zijn naam. We kunnen zelf wel niet betalen, maar gelukkig kunnen we Christus voor ons laten betalen. Maar ondertussen merken we dat er weinig verandert in ons leven. De zonden waarvoor we vergeving gevraagd hebben doen we een volgende keer weer. En de vergeving die we krijgen - dat geloven we - kan ons niet echt de rust geven waar we behoefte aan hebben.


En dat valt ook te verwachten, want als we de genade aan de oppervlakte van ons leven houden en alleen maar leven bij de vergeving van de zonden die we gedaan hebben, dan nemen we de genade niet als werkelijke genade. In feite krijgen we de genade niet, maar gebruiken we haar. Eigenlijk proberen we toch zelf het weer goed te maken tussen God en ons door middel van Christus. We blijven ons gedragen alsof we eigen heer en meester waren en doen alleen daar waar het ons uit de hand loopt een beroep op Christus. Wij doen een beroep op Christus. Dat je daar niet rustig van wordt voor God is logisch, want, zoals we bij zondag 1 hebben gezien, ons laatste rustpunt is niet dat Christus ons eigendom is, om te gebruiken tegenover God, maar dat wij Christus' eigendom zijn. Wij kunnen inderdaad op geen enkele manier betalen, wij kunnen het niet goedmaken, ook niet stiekem toch, door Christus daarbij te gebruiken. Je kunt jezelf niet groot houden onder de genade, je kunt niet een stukje van jezelf achterhouden om dat zelf in de hand te houden en vandaaruit zelf iets goed proberen te maken. Nee, werkelijke genade begint daar waar helemaal niets meer goed te maken valt, waar de enige vorm van betaling die nog in aanmerking komt de betaling met je eigen leven is. We staan voor God met een geheel verloren bestaan, waar we niet toch nog een restje voor onszelf uit kunnen redden.

Dat is wat de catechismus ons onder andere duidelijk wil maken in zondag 5: werkelijke genade begint daar waar niets meer goed te maken valt, waar de relatie volkomen kapot is, ons zondig bestaan is verloren gelopen in zonde en dood. Voor God kunnen we niet rechtop blijven staan, met een zekere trots dat we er toch nog wel iets van terecht gebracht hebben, want dat is niet waar. Voor God kunnen we ook niet rechtop blijven staan, in de hoop dat Hij niet zal zien wat we allemaal voor slechtheid hebben uitgevoerd en in ons binnenste koesteren, want Hij ziet alles. We staan zelf schuldig voor God, met de schuld van ons leven. We zijn stervende mensen, die dood gaan aan de zonde, zoals God had gezegd.

En precies dat verloren bestaan van ons zoekt God op met zijn genade. En Hij is niet van plan te doen alsof er niets gebeurd is met onze zonde. Dat zou niet eerlijk zijn. En God is wel eerlijk. Dat is zijn gerechtigheid. Hij is veel eerlijker dan wij. Hij laat geen genade voor recht gelden, zoals wij wel doen, nee, Hij laat genade door recht gelden. Dat maakt de kostbaarheid van de genade uit. God loopt niet over onze zonden en onze slechtheid heen, zodat we bang zouden moeten zijn dat er toch nog een rest van achtergebleven zou zijn na zijn genade. Hij zegt niet: laat maar zitten, er is toch niets meer aan te doen. Nee, Hij zegt: geef maar hier, dan zal Ik zelf er wat aan doen. Hij geeft ons werkelijke genade, en die heeft de vorm niet maar van vergeving van onze verkeerde daden, maar van verzoening van ons verloren bestaan. Verzoening is veel meer omvattend dan vergeving. Verzoening heeft met ons zijn te maken, met ons diepste zelf, niet alleen maar met ons doen. Van Gods genade leven is dan ook veel meer dan regelmatig vergeving vragen voor je verkeerde daden, het is je hele leven uit handen geven om het vervolgens terug te ontvangen uit de dood, als een verzoend leven, werkelijk verzoend, helemaal verzoend. Dat is de diepe basis voor onze christelijke rust.


Laten we maar eens wat precieser kijken naar wat we gelezen hebben over de grote verzoendag in Leviticus 16 en dat in verband brengen met eerdere hoofdstukken uit Leviticus. Dan zien we dat het inderdaad gaat om het uit handen geven van je leven, en het terug krijgen uit de dood. Twee handelingen springen eruit als bepalend voor de verzoening: de handoplegging op de kop van de offerdieren en het sprengen met bloed, overal in het heiligdom. Waar gaat het om bij die handelingen? Het meest opvallend in hoofdstuk 16 is de handoplegging op de kop van de bok die de woestijn in gestuurd wordt. Maar we mogen niet vergeten dat volgens Leviticus 4 bij alle dieren die als zondoffer worden geslacht eerst de offeraar zijn hand op de kop van het dier legt. Dat wordt hier niet telkens meer gezegd, maar het zit opgesloten in het 'ten zondoffer bereiden' van de stier en de eerste bok. Bij alle offerdieren in dit hoofdstuk wordt dus de hand van de offeraar op de kop gelegd. Het belangrijkste wat die handeling aanduidt is identificatie. De offeraar identificeert zich met het dier. Daarom wordt de hand ook op de kop gelegd en niet ergens anders. De offeraar zegt met deze handeling als het ware: zoals het met dit dier gaat zo zou het met mij moeten gaan. Het dier neemt de plaats in van de offeraar. Het gaat dus niet in de eerste plaats om het beladen van de bok met de zonden van het volk. Dat komt er bij. De zonden worden door Aäron apart beleden, terwijl hij zijn beide handen op de kop van deze ene bok houdt. Maar waar het bij alle handoplegging telkens om gaat, ook bij de dieren die geslacht worden, is het element van: zoals het dit dier vergaat zo zou het mij moeten vergaan. Werkelijk meedoen in het ritueel van de verzoening betekent dus erkenning van je eigen verlorenheid: ik zou dood moeten gaan als de ene bok, en weggestuurd worden van voor Gods aangezicht zoals de andere. Het betekent in feite je eigen leven opgeven, loslaten, je leven verliezen om het te winnen. Het is de diepe zin van de zoenofferdienst dat het werkelijke offer waar het om gaat, dat van een gebroken hart is.

Bij het andere ritueel, dat van de bloedsprenging, moeten we ons herinneren dat het bloed duidt op het leven, op de ziel van mens en dier. In het volgende hoofdstuk lezen we ervan, 17:11: het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel. De besprenkeling met bloed duidt dus op de wijding van het leven van het offerdier aan het heiligdom. En na de handoplegging is het bloed van het dode dier het teken voor het leven van de offeraar. Zoals het bloed alleen door de dood heen op het altaar en op het verzoendeksel voor God komt, zo komen wij alleen door het doodsoordeel heen tot God. Die dood ondergaat het offerdier plaatsbekledend voor ons. De totale verlorenheid van ons bestaan, de complete onmogelijkheid voor onszelf om ook maar iets goed te maken voor God, wordt overgedragen op een ander, en wij krijgen een nieuw leven voor God en samen met God, als het ware door de dood heen.


Die verzoening geeft ons God. Hij heeft in het oude testament de dienst van de verzoening ingesteld en Hij heeft in Christus' offer eens en voor altijd verzoening gedaan over ons bestaan. Want aan dit oudtestamentisch verzoeningsritueel moeten we denken als we horen van Petrus dat wij uit ons zinloos bestaan verlost zijn door het kostbaar bloed van Christus. Hij heeft, als het Lam Gods, ons hele leven op zich willen nemen, met alle zonde en alle zondigheid die daar bij hoort en zo de oudtestamentische verzoening vervuld. Het is het hart van het evangelie: God zelf heeft in Christus de wereld met zichzelf verzoend. Hij is ons door God zelf gegeven als de Ander aan wie wij heel ons leven, waar wij niets meer mee kunnen beginnen voor Hem, ons zinloos bestaan, kunnen overdragen, en die in onze plaats de dood en de verlorenheid in gaat. En onze slechtheid en onze schuld, ze gaat met Hem de dood en de verlorenheid in, werkelijk weg. En zijn goedheid en gerechtigheid, ze komen ons toe, als het ware door de dood heen. Zie hoe lief Hij ons had! Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven. Zijn leven voor ons leven, zijn dood voor onze dood, zijn goedheid voor onze slechtheid. Dat is werkelijke genade, dat is werkelijke verzoening.


En juist daarin neemt God ons werkelijk serieus als de mensen die we zijn, zondige mensen die niets meer goed kunnen maken. Hij geeft ons het hele leven van een Ander voor ons hele leven. Deze genade is niet te gebruiken, ze is alleen te ontvangen. Hier kunnen we geen stukjes van onszelf achterhouden om alleen aan Christus over te laten wat we zelf niet kunnen. De zonden die we gedaan hebben, we kunnen ze aan Christus overdragen, maar niet zonder onszelf. Alleen als we ons eigen leven verliezen aan Hem kunnen we het winnen, het terugkrijgen van Hem. Zoals de oudtestamentische offeraar zijn hand op de kop van het offerdier leggen moest en zeggen: zo zou het met mij moeten gaan, de dood en de verlorenheid in, zo gaat het ook bij Gods verzoening in Christus. Gods genade is niet oppervlakkig, iets waar we even een beroep op kunnen doen om weer verder te kunnen leven. Wie even vergeving denkt te kunnen vragen heeft er niets van begrepen, hij is zijn eigen verlorenheid vergeten, hij is de kostbaarheid van het leven van Christus vergeten. Wie een beroep doet op Christus, wie om zo te zeggen in het geloof zijn hand legt op het hoofd van het Lam Gods, die kan dat niet in het voorbijgaan doen. Hij is de vleesgeworden liefde van God, zo ziet Hij ons aan. Zoals het Hem vergaan is, zo had het ons moeten vergaan, maar omdat het Hem zo vergaan is hoeft het ons nooit meer zo te vergaan. Wonderlijke ruil. Kostbare ruil. Allesomvattende ruil. Leven voor leven. Ja, jezelf, je hele verloren leven terugkrijgen uit de dood van een Ander, dat is verzoening, dat is werkelijke genade voor werkelijke zondaars. Amen.


<<<