Heidelbergse Catechismus, zondag 6

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 81,1-4
Psalm 81,6-8
lezen 1Korintiërs 1:18-31
Psalm 102,6-10
Zondag 6
Gezang 14,3.4
Gezang 28,1.3.4

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Gezang 35,1.2
Gezang 35,3
lezen 1Korintiërs 1:18-31
Psalm 102,6-10
Zondag 6
Gezang 14,3.4
Gezang 28,1.3.4

Weesp-Nigtevecht 17/10/93
Loenen-Abcoude 17/10/93
Utrecht-N/W 16/03/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Beseffen wat werkelijke genade voor werkelijke zondaars betekent, daar ging het vorige week bij zondag 5 om. We zagen dat Gods werkelijke genade niet goedkoop en oppervlakkig is, maar uiterst kostbaar en ons hele bestaan omvattend. Want God komt niet maar tot ons met de vergeving voor de zonden die we gedaan hebben, maar met verzoening voor ons hele verloren bestaan. En we hebben gezien wat verzoening betekent: dat we ons hele leven uit handen geven en het vervolgens terug ontvangen uit de dood van een Ander. Wij worden van heel ons verloren bestaan verlost door de kostbare en allesomvattende ruil van ons leven met Christus' leven. Wie zijn leven verliest aan Christus, die krijgt het terug door Christus' dood heen.

Dat is belangrijk genoeg om vandaag nog een preek lang op door te gaan. Op dezelfde manier als een paar weken geleden bij de zondagen 2 en 3 zal ik nu het accent iets anders leggen. Want als al van ons zondaar-zijn geldt dat we dat niet alleen moeten kennen, weten, maar ons er ook over moeten verbazen, dan geldt dat nog veel meer van de genade van God. Juist de verzoening mag niet slechts in het zwart-wit van het weten voor ons staan, maar moet in ons leven de felle kleuren van de verbazing en de verwondering hebben, en houden. Hoe meer wij ons verwonderen over de genade van God, des te meer en des te gemakkelijker zullen wij inderdaad ons hele leven uit handen geven aan Christus. De kern van deze preek is daarom: Gods werkelijke genade is altijd weer nieuw en verrassend.


Dat betekent tegelijk dat het belangrijkste van de preek buiten de preek ligt, in de werkelijkheid, in uw eigen leven. Daar, in uw eigen omgang met God, daar moet u in geloof uw leven aan Christus overgeven. Daar mag u zich telkens weer verwonderen over de diepe liefde van onze God, die ons in ons eigen zozeer kapotte leven heeft opgezocht in de Persoon van Christus. Ik kan niet voor u geloven, ik kan mij ook niet voor u verwonderen. En als ik tegen u zeg dat u zich mag verwonderen, dat Gods werkelijke genade nooit voorspelbaar is en al wel bekend, maar altijd weer nieuw en verrassend, dan moet u daar zelf, met uw eigen ogen voor kijken, en u laten verrassen door onze God. Wat ik kan doen - en zal doen - in deze preek is met u stilstaan bij de ene grote bron voor onze verwondering, het hart van het evangelie, zoals Paulus dat zegt: God was in Christus de wereld (en dus ook ons) met zichzelf verzoenende. Met die heerlijke, verrassende werkelijkheid komt het evangelie ons leven binnen, ons eigen leven, met de oproep, aan ons allen, zelf, heel persoonlijk gericht: laat u met God verzoenen. En dat betekent ook: laat u door God verrassen, u, uzelf, in uw eigen leven.

Dat de verzoening van ons leven ons door God zelf, uit zichzelf geschonken is en geschonken wordt, en dat nog wel helemaal, dat is de diepe, onuitputtelijke bron van verwondering in ons leven. Het gaat om goddelijke genade. Het is, zoals Paulus zegt, uit Hem, uit God, dat wij in Christus Jezus zijn. Wij hebben Hem van God gekregen als wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing. Laten we van daaruit eens over ons thema nadenken. We zullen stilstaan bij de volgende punten:


1. God zelf geeft ons de verzoening van ons leven,

2. Hij is ons met die verzoening altijd al vóór geweest,

3. Hij zal ons met die verzoening altijd vóór blijven.


Het kan in dit verband denk ik geen kwaad als wij ons eens proberen in te denken wat wij zouden doen als wij in Gods plaats stonden. U moet zich eens voorstellen wat het is, om, zoals we in Genesis lezen, een hele kosmos geschapen te hebben als woon- en werkplaats voor iemand, een mens, speciaal een prachtige tuin te hebben ingericht voor die mens, samen met die mens de dieren een naam te hebben gegeven, hem een vrouw te hebben gegeven die bij hem paste, gezien te hebben dat dat alles zeer goed was, - en vervolgens keren die mensen zich van je af en verstoppen zich voor je, en alles wat zeer goed was is tot in de kern bedorven. Al het mooie ligt in gruzelementen. Wat zou u doen? Hoe zou u reageren?


Laten we er eens even van uit gaan dat u niet meteen uw zelfbeheersing zou verliezen, u omdraaien en de rotzooi de rotzooi laten. Ik vermoed dat wij vervolgens geroepen hadden: Adam kom hier!, hem flink de mantel uitgeveegd hadden: moet je eens kijken wat je hebt aangericht, en gevraagd hadden: en wat denk je daar nu aan te gaan doen? Of, een andere mogelijkheid, dat wij beledigd en met ingehouden woede zouden afwachten tot die mens, die wegloper, bij ons zou komen, om zijn excuses aan te bieden en om vergeving te vragen voor de verwoesting die hij had aangericht. En dan zouden we zeggen: goed, oké, je excuses zijn geaccepteerd, maar de vervuiler betaalt: aan het werk, zie maar dat je het weer in orde maakt. En als we dan zien dat dat niet helemaal meer lukt, dan zouden we misschien de hand over ons hart halen en hem helpen bij zijn pogingen om het weer in orde te maken, maar dat is wel het uiterste tot waar wij mensen over het algemeen gaan. En eerst moet die ander maar eens over de brug komen, toegeven dat hij fout zat, dat hij het zelf gedaan heeft, dat hij ons ten onrechte beledigd en gekwetst heeft, toegeven dat hij het zelf niet meer goedmaken kan, vragen om hulp.


Goed. Niemand zou God iets te verwijten hebben als Hij ons in de modder van onze zonden had laten stikken. Dat zouden wij, mensen, maar al te gemakkelijk gedaan hebben. Het recht moet toch zijn loop hebben? Maar God doet dat niet. Hij zegt niet: wat denk je daar nu aan te gaan doen? En Hij zegt ook niet: kom jij nu maar eens eerst over de brug, geef toe dat je verkeerd zat, dat ik gelijk heb, dat je al je ellende alleen aan jezelf te wijten hebt. Nee, God komt zelf, Hij zoekt de mens op: Adam, waar ben je? En zonder dat er ook maar sprake is van het begin van een excuus, van het begin van een vraag om vergeving, van een vraag om hulp belooft God Adam en Eva - en ons - te zullen redden uit de ellende waarin zij zich hadden gestort. God zelf gaat het in orde maken tussen Hem en ons, helemaal, ook al is Hij de gekwetste partij en zouden wij het in orde moeten maken. Tegen de gewone menselijke gang van zaken in houdt God zijn terechte woede over ons kwaad in, en geeft ons zijn geliefde Zoon om die terechte woede voor ons te dragen. Goddelijke genade is het, geen menselijke.

Door niets anders wordt onze God dan ook zo volledig getypeerd. Hij is verrassend anders dan alle goden die mensen voor zich hebben gefantaseerd. Hij is verrassend anders dan wij Hem ook zo maar ons voorstellen. Want wij vergeten vaak dat Christus heeft gezegd: wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Als wij dan denken aan God, aan wat het betekent dat Hij God is, dan denken we vaak aan macht, almacht, alles kunnen wat je wilt, en aan de wil om jezelf te handhaven, door alles heen, een God die zichzelf niet laat beledigen maar straft wie Hem te na komt. Macht en wil, overmachtige wil, en vastbesloten macht, een God die gelijk heeft en die dat gelijk handhaaft. Ja, en dat is nu precies de wijsheid van de wereld die God zelf tot dwaasheid heeft gemaakt. Hij is machtig, inderdaad, almachtig, maar Hij komt in zwakheid. Hij heeft alle recht om zichzelf te handhaven tegenover ons, maar Hij geeft zijn Zoon voor ons. Zwakheid en overgave, dat is het dwaze van God, en dat blijkt wijzer dan wij. Juist daarin komt de goddelijkheid van onze God uit, dat Hij, zoals we bij Hosea lezen, niet tot ons komt in zijn toorn, zijn terechte woede over ons kwaad, maar met genade. God geeft ons de verzoening zelf. Dat doet geen mens Hem na. Ik ben God, en geen mens in uw midden, zegt Hij.


God geeft ons zelf de verzoening voor ons kwaad, zeiden we vorige week. Maar laten we toch beseffen hoe ongelooflijk onvanzelfsprekend dat is. Wij hebben ons leven verwoest, wij hebben Gods goede schepping geschonden, wij hebben gespuugd op de liefde van God - en toch geeft Hij ons zijn Zoon als verzoening voor ons bestaan. Laten we daar aan denken, iedere keer als wij in geloof de hand leggen op Christus, het Lam van God dat de zonden der wereld wegdraagt: God zelf heeft Hem ons gegeven, Hij zelf heeft zich vrijwillig voor ons gegeven tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Dat is niet normaal, dat is niet menselijk meer. Dat is goddelijke genade. Dat is Gods eer, niet maar dat Hij groot en machtig en ongenaakbaar is, nee, dat Hij genadig is. Wie roemt, roeme in de Here, zegt Paulus. Waarom? Wel, duidelijk genoeg, omdat het uit Hem, uit God is dat wij in Christus Jezus zijn, omdat Hij ons van God is geworden tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing. Daarom. Voor eeuwig zal Gods lof gezongen worden daarom, dat Hij ons heeft liefgehad en zijn enige Zoon heeft overgegeven voor ons. Zo is Hij. Zo is Hij God.


Zo mag u Hem in uw eigen leven ontmoeten. U moet zelf geloven, u mag u zelf verwonderen, ik kan het voor u niet doen. Kijkt u zelf, met de ogen van uw eigen geloof naar deze God. Midden in ons verloren bestaan, vol zonde en problemen, komt Hij bij ons staan, Hij zoekt ons op, ondanks alles, niet met zijn woede en zijn straf, maar met het evangelie van zijn Zoon. Waar wij terecht moeten rekenen op een flink pak slaag ontvangen we troost: het hele leven van Gods enige Zoon is voor ons in de dood gegeven, om ons te laten leven door Hem. Dat evangelie is werkelijk niet 'naar de mens'. Een zogenaamd evangelie 'naar de mens' zou een boodschap zijn dat wij zelf voor de verzoening van ons leven moeten zorgen, en dat God ons daarbij dan wel wil helpen. Zo'n menselijke boodschap is te horen in tal van andere godsdiensten - en helaas ook in sommige stromingen van het christendom. Maar dit is een evangelie dat niet 'naar de mens' is, een goddelijk evangelie, een boodschap die alleen God kan verzinnen. Een boodschap bovendien waar niemand om had gevraagd.


Daarmee zijn we bij het tweede: Gods genade is altijd weer nieuw en verrassend, want Hij is ons met zijn verzoening altijd al vóór geweest. Ik zei net: zonder dat er ook maar sprake is van het begin van een excuus, van het begin van een vraag om vergeving, van een vraag om hulp belooft God Adam en Eva - en ons - te zullen redden uit de ellende waarin zij zich hadden gestort. Voordat God zelf, op eigen initiatief!, ons troostte met de belofte ons zijn Zoon te geven, die geboren zou worden uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen (artikel 17 van de geloofsbelijdenis die we vorige week aanhaalden), had geen mens gevraagd om hulp. Wij hebben om de menswording van Christus, om de verzoening in zijn bloed niet gevraagd. Zij is ons overkomen, uit God, uit God alleen.

Vraag 12 van zondag 5: Hoe kunnen wij aan deze straf ontkomen en weer in genade aangenomen worden, nu wij naar Gods rechtvaardig oordeel straf in tijd en eeuwigheid verdiend hebben, die vraag is nooit een werkelijke vraag geweest, alleen een vraag achteraf, naar de bekende weg, naar de dankzij God alleen bekende weg. Toen God hem riep: Adam, waar ben je? toen heeft Adam uitvluchten gezocht en gezwegen, maar niet gevraagd: Heer, hoe kunnen wij aan deze straf ontkomen en weer in genade aangenomen worden?! God was Adam vóór. Het heilig, het goddelijk evangelie dateert van vóór de eerste vraag om vergeving, de eerste schuldbelijdenis, de eerste vraag om hulp. Van het allereerste begin af is God ons vóór geweest met zijn genade. Hij heeft Adam verrast met zijn genade. God heeft iets gedaan waar niet op te rekenen viel, wat op geen enkele manier noodzakelijk was, - het dwaze van God, wijzer dan de mensen -, integendeel, Hij heeft juist niet dat gedaan waar op te rekenen viel. Te rekenen viel op straf, dood en vernietiging. Wat God beloofde en gaf was vergeving, leven en herstel. Met deze goddelijke verrassing was hij ons vóór, van het begin af.

En die goddelijke verrassing heeft de tijden bepaald, altijd al, van het paradijs af. Nog in het paradijs heeft God zelf deze blijde boodschap verkondigd. Vóór het begin van de wereldgeschiedenis buiten het paradijs gaf God zijn genadige belofte. Vóór het begin van Israëls volkgeschiedenis in Kanaän gaf God in de offerdienst de dienst van de verzoening. Vóór het begin van de christelijke kerkgeschiedenis was God in zijn Zoon de wereld met zichzelf verzoenende. Laten we toch niet vergeten dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Hij is ons vóór, eindeloos vóór, goddelijk vóór. Vóór het begin van onze eigen levensgeschiedenis staat God al klaar met zijn genade en verzoening. Vóór wij ook maar de eerste stapjes in het geloof hebben gezet, heeft God de hele weg al voor ons aangelegd. Vóór wij ook maar de eerste keer aarzelend om vergeving en verzoening gevraagd hebben, heeft God ons totale vergeving en complete verzoening aangeboden, gegeven in zijn Zoon. Het is Gods eer ons te verrassen!


Broeders en zusters, laat u dan ook door God verrassen in uw eigen leven. Wij staan met een verwoest leven voor God. Maar iedere keer als we daarmee naar Hem toegaan mogen we ontdekken dat God al lang klaar staat met zijn vergeving, zijn belofte van herstel, zijn gave van nieuw leven uit de dood van zijn Zoon. Ga dan ook met uw leven, uw eigen leven tot Hem. U hoeft niet bang te zijn. Toch niet. Hij is ons zo wonderlijk vóór, altijd al zo wonderlijk vóór geweest. Lang vóór wij ons omdraaien en bekeren tot Hem, staat God ons al met open armen op te wachten. Lang vóór wij ook maar het kleinste van Hem vragen voor ons leven, heeft God ons alles, heel ons leven al gegeven. Wie vraagt om vergeving, om een nieuw leven, die vraagt naar een bekende weg, bekend uit een goddelijk evangelie, niet 'naar de mens', het is in geen mensenhart opgekomen, niet noodzakelijk, maar veel meer dan noodzakelijk, overweldigend verrassend. Je moet wel God zijn om zo iets te verzinnen.


Tenslotte nog kort over het derde, met die verrassende genade zal God ons vóór blijven. Ik wil nog even terugkomen op wat we vorige week zagen van de omvang van Gods genade. Het gaat in de verzoening niet maar om verkeerde daden die vergeven worden, maar om het krijgen van een geheel nieuw bestaan voor God. Wij geven in het geloof ons verloren bestaan aan Christus en krijgen zijn leven voor ons leven, zijn dood voor onze dood, zijn goedheid voor onze slechtheid: allesomvattend. Christus wordt ons door God gegeven als ons alles. Alles wat we zijn hebben we van God door Christus. Hij is onze hele verhouding tot God. Daardoor wordt ons hele leven omspannen. Paulus spreekt er dan ook over dat Christus ons door God gegeven wordt als wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing. Zo komt Hij ons leven binnen met zijn leven.

Als wij niet meer weten hoe het verder moet, als wij niet weten hoe wij ons moeten gedragen voor God, als wij er niet meer uit komen, Christus is onze wijsheid. Laten we dan ook kijken naar Hem, ons richten op wat Hij deed, zijn wijsheid, zoals die bijvoorbeeld in de evangeliën naar ons toekomt, navolgen. We mogen tot Hem bidden om inzicht in vertrouwen, want Hij is ons vóór geweest en Hij blijft ons voorgaan, vandaag, morgen en overmorgen, een leven lang. Als wij zitten met onze zonden, met schuld voor God in ons leven, met onze mislukte projecten en faliekante misrekeningen, Christus is onze gerechtigheid voor God. Laten we dan ook een beroep doen op Hem, altijd mogen we op Hem terugvallen, wat we ook hebben gedaan, hoe erg ook onze zonde was, want Hij is ons vóór geweest en Hij blijft ons voorgaan, vandaag, morgen en overmorgen, een leven lang. Als wij moeite hebben met ons leven voor God, ons te wijden aan zijn dienst, het vol te houden werkelijk christen te zijn, Christus is onze heiliging voor God. Laten we dan ook onze kracht putten uit Hem, Hij wil ons helpen, ons leiden en kracht geven, want Hij is ons vóór geweest en Hij blijft ons voorgaan, vandaag, morgen en overmorgen, een leven lang. Als wij het zwaar hebben in ons leven, in onze gebroken werkelijkheid waar zo veel ons ook bij de handen afbreekt, waar zo veel ons onmogelijk is hoe graag we het ook zouden willen, Christus is onze verlossing uit de ellende. Laten we dan ook onze verwachting richten op Hem, Hij is voor ons aan het werk in de hemel, Hij wil ons moed en uithoudingsvermogen geven en werkelijk verlangen naar zijn toekomst, vandaag, morgen en overmorgen, een leven lang.


Zo goddelijk, allesomvattend, telkens weer nieuw en verrassend, komt God ons leven binnen, ons eigen leven, met de boodschap van de verzoening in Christus. Hij was werkelijk in Christus de wereld met zichzelf verzoenende. Werkelijke genade voor werkelijke zondaars. Laat u dan ook met God verzoenen, broeders en zusters, laat u dan ook door God verrassen. Zie, hoe lief Hij ons heeft. Kijk met uw eigen ogen, proef en zie zelf dat de Here goed is. Wonderlijk. Goddelijk. Amen.


<<<