Heidelbergse Catechismus, zondag 7

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 146,1-3
Psalm 146,8
lezen Johannes 3:14-21
Zondag 7
Psalm 34,1.4-8
Psalm 62,3.4
Gezang 17,1.3.5

Loenen-Abcoude 31/10/93
Weesp-Nigtevecht 31/10/93
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Met zondag 7 wordt de gedachtengang van de vorige zondagen 1 tot en met 6 tot een voorlopige afronding gebracht. In de zondagen 8 tot en met 22 wordt de gedachtengang niet voortgezet, maar wordt in feite alleen maar antwoord 22 van zondag 7 uitgewerkt. Pas zondag 23 neemt de draad weer op. Daar duikt in antwoord 60 dan ook het trefwoord van zondag 7 weer op: waar geloof in Jezus Christus. We zullen zondag 7 dan ook niet op zichzelf moeten lezen, maar in verband met het voorgaande. Anders begrijpen we deze zondag snel verkeerd. Bovendien helpt het ons gelijk een beetje orde scheppen in de grote spraakverwarring rond geloof en geloven.


Want als we het over geloof hebben gaat het niet altijd over hetzelfde. In het woord 'geloofsbeleving' bijvoorbeeld gebruiken we 'geloof' voor heel onze relatie met God. Dan gaat het om veel meer dan weten, en ook om veel meer dan vertrouwen, dan gaat het om werkelijk omgaan met God in bijbellezing en gebed. Een gelovige zijn betekent een levende relatie met God hebben. Van hieruit heb ik al eens gezegd: wie niet bidt gelooft niet, en je zou net zo goed kunnen zeggen: wie niet bijbelleest - echt, luisteren naar God in zijn Woord - die gelooft niet. Geloven in God is omgaan met God. Wie niet omgaat met God, die gelooft niet. Van hieruit gezien is zondag 7, zeker in vraag en antwoord 21 erg mager. En dat is ook zo. Het is alleen de vraag of 'geloof' in zondag 7 in deze zin gebruikt wordt, het is de vraag of zondag 7 wel een omschrijving wil geven van 'het christelijk geloof' in de zin van de christelijke godsdienst of de christelijke religie.

Zondag 7 sluit zich voor wat betreft het woord 'geloof' heel nauw aan bij het spraakgebruik in de bijbel. En dat is over het algemeen veel beperkter. Voor geloven in die grote algemene zin van de dagelijkse omgang met God gebruikt de bijbel meestal andere woorden en begrippen dan geloven. Er wordt dan gesproken bijvoorbeeld van de vreze des Heren of van het gaan van de weg van God en zijn geboden. Geloven heeft meestal de meer beperkte betekenis van je (desnoods tegen alles in) overgeven aan bepaalde beloften van God. Dat is ook de betekenis van geloven in zondag 7. Kijk maar in antwoord 22: we moeten geloven alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt. Het is met zondag 7 net als met die beroemde tekst uit Hebreeën, Hb11:1: Het geloof nu is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet. Dat lijkt een mooie definitie van het christelijk geloof, maar zo is het helemaal niet bedoeld. Als we Hb11:1 nu toch verbinden met geloven in God als omgaan met God, dan krijgt ons geloven snel iets spookachtigs, iets van: ik zie wel niets, maar ik geloof het toch, en zouden we kunnen denken dat geloven vooral iets met onzichtbare dingen te maken heeft, waar je alleen maar op kunt hopen. In Hebreeën heeft geloof echter een veel beperkter betekenis, die bovendien nog in een bepaald kader staat: het gaat om geloof als vertrouwen, als overgave aan Gods beloften, en het staat in het kader van de volharding: we zijn er zeker van dat God zijn nog uitstaande beloften zal vervullen (de zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men nog niet ziet). Zo is het met zondag 7 ook: geloof heeft hier een beperkter betekenis en het staat bovendien in een bepaald kader.

We moeten dus ook niet denken dat het christelijk geloof in de brede zin van het woord opgaat in het stellig weten en het vast vertrouwen van vraag en antwoord 21. Dat alle beloften van God in zijn Woord betrouwbaar zijn en bovendien ook voor mij gelden kan hoogstens het telkens weer nieuwe begin, de grote bron zijn van onze omgang met God. Wie bij dat begin blijft staan, die heeft juist van dat begin niets begrepen. Hij heeft wat Jakobus noemt een dood, een onvruchtbaar geloof. Nee, met zondag 7 vraag en antwoord 21 is niet alles gezegd over geloven in God in de brede zin van omgaan met God, van christelijke godsdienst. En dat is ook niet de bedoeling van de catechismus. In de omgang met God hoort niet alleen geloof thuis, maar ook goede werken, en gebed. Zoals gezegd neemt zondag 23 de draad van zondag 7 weer op. Maar zondag 24 vervolgt: het kan niet anders of ieder die door waar geloof in Christus is ingeplant brengt vruchten van dankbaarheid voort. En zondag 32 en volgende werken dat uit, eerst voor de tien geboden, dan in zondag 45 en volgende voor het gebed. In zondag 7 wordt trouwens in antwoord 20, als het gaat om het aannemen van al Christus' weldaden al op dit vervolg gezinspeeld, want het christelijke leven en het christelijke gebedsleven behoren tot die weldaden. Dat uitwerken hoort thuis bij zondag 32. Hier mag duidelijk zijn dat het niet gaat om geloof in die grote omvattende zin van geloven in God als omgaan met God, maar om iets meer speciaals, namelijk de grote bron van onze omgang met God, onze overgave aan zijn beloften in Christus.


Dat geloof staat bovendien in een bepaald kader, dat bij de vorige zondagen is uitgewerkt, het kader van de verzoening. We kunnen allerlei eigenaardigheden van zondag 7 alleen maar begrijpen als we terugdenken aan wat we een paar weken geleden over de verzoening hebben gezegd. Dat begint al meteen bij vraag en antwoord 20. Want verzoening is niet een soort generaal pardon, een algemeen ontslag van strafvervolging, God laat er in geen genade voor recht gelden, maar genade door recht. Er wordt niet over onze hoofden heen beslist over genade, vergeving en een nieuw leven, wij zijn daar helemaal bij betrokken, zoals wij ook helemaal betrokken zijn in de zonde en de schuld waar het om gaat. Misschien kunt u zich nog herinneren hoe in het oudtestamentisch ritueel van de verzoening de offeraar zijn hand op de kop van het dier moest leggen en zich met het beest identificeren. Dat betekende ook zeggen: zoals het dit dier vergaat, zo zou het mij moeten vergaan. Dat was een wezenlijk onderdeel van de oudtestamentische verzoening, en zo is het nu met de nieuwtestamentische in Christus. Hij is het Lam van God dat de zonde der wereld wegdraagt, maar niet zonder ons, over onze hoofden heen. God neemt ons serieus als zondaars, juist in de verzoening. Ons verleden, ons slechte verleden, dat pakt Hij ons niet zomaar af, nee, Hij neemt ons leven alleen maar over als wij dat willen. En er is een afschuwelijke mogelijkheid dat wij dat niet willen, dat wij de duisternis liever hebben dan het licht, omdat onze werken kwaad zijn.


Het is niet ongebruikelijk tegenwoordig dat mensen ervan uitgaan dat het tenslotte toch wel goed zal komen met iedereen, dat tenslotte alle mensen met God verzoend zullen worden. Je kunt dat aantreffen in het platte optimisme van uitspraken als: God heeft toch ook wel gezien dat ik mijn best gedaan heb goed te leven. Maar ook in alle pogingen om God terug te vinden in allerlei andere godsdiensten, tot en met in bijzonder ingewikkelde theologische constructies die de hel uit de bijbel proberen weg te werken. Dat heeft allemaal waarschijnlijk de beste bedoelingen, maar toch neemt dit soort denkbeelden niet alleen God, maar ook de mensen niet serieus. Het is maar de vraag of iedereen er wel van gediend is dat hij met God verzoend wordt. Zelfs onder de mensen die zeggen dat ze dat wel zijn zijn er nog genoeg die in leer of leven laten merken er eigenlijk niet van gediend te zijn. Nee, als alle mensen door Christus het heil terug zouden krijgen, zoals zij in Adam veroordeeld zijn, dan zou God niet eerlijk zijn. Hij zou net doen alsof al die zonde alleen maar bestond uit daden waar wij verder niets meer mee te maken hebben, alsof de zonde ons alleen maar in de koude kleren was gaan zitten. Dan zou Hij ons gerust allemaal op een rijtje kunnen zetten en schone kleren aantrekken. Maar zondaars zijn geen kinderen die zich bij het spelen wat al te smerig gemaakt hebben, de zonde zit veel dieper, in ons hart, daarom moeten wij een nieuw hart van God krijgen, en met dat verbroken hart naar God toe: zoals het Christus is vergaan zo had het ons moeten vergaan. De verzoening kan nooit van één kant komen. Op Paulus' uitspraak: God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende moet die andere uitspraak volgen: laat u dan ook met God verzoenen.


Dat is het geloof, hier in zondag 7, het is de hand die wij leggen op de kop van het grote offerlam van God, dat de zonde der wereld wegdraagt. Wij identificeren ons met Hem, we klampen ons aan Hem vast, we geven ons hele verloren bestaan aan Christus, we worden bij Hem ingelijfd, en we krijgen ons hele bestaan uit zijn dood terug: al zijn weldaden zijn voor ons. Dat is de enige bron voor ons leven met God: het geloof als de totale overgave aan Christus.


Maar nu staat Christus, als het Lam van God, niet voor ons zoals de offerdieren in het oude testament voor de Israëlieten stonden. Wij kunnen niet tastbaar onze hand op het hoofd van Christus leggen. Christus komt naar ons toe in het evangelie, dat is de blijde boodschap dat Hij zijn leven voor ons leven geleid heeft en zijn dood in onze plaats is gestorven. De levensgeschiedenis van Christus heeft het karakter van een belofte, een toe-zegging, een gave in woorden. Dat alles wat er is gebeurd, wat God in Christus heeft gedaan, dat is voor u, voor ons bedoeld. Wat gebeurd is, is voor ons gebeurd. Het wordt ons toe-gezegd, beloofd, in het evangelie.

Misschien hebt u zich wel eens afgevraagd waarom de catechismus dat toch zo merkwaardig zegt in antwoord 22: dat de Twaalf Artikelen van wat er in het evangelie beloofd wordt een samenvatting geven. En dan kijken we in die Twaalf Artikelen en daar vinden we zo op het oog maar weinig belofte en heel veel geschiedenis. Meer dan de helft van de Twaalf Artikelen somt de hoofdpunten op van de levensgeschiedenis van Christus. Maar dat is het hem juist: het is juist die levensgeschiedenis van Christus die voor ons de gave betekent van vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil. Daarom heten de evangeliën, die de levensbeschrijving van Jezus Christus de Zoon van God geven, nu precies evangeliën. Dat Christus is ontvangen van de Heilige Geest uit de maagd Maria, geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd gestorven en begraven, neergedaald in de hel, op de derde dag opgestaan is uit de doden, opgevaren naar de hemel, zit aan de rechterhand van de Vader en vandaar weer zal komen om te oordelen de levenden en de doden, dat is voor ons, en dat betekent voor ons vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil. Omdat wij dat alles vinden in de levensgeschiedenis van Christus, daarom zegt antwoord 21 ook zo opvallend dat ons deze gaven door God geschonken zijn, voltooid verleden tijd. Zijn leven was voor ons. De verzoening voor ons verloren bestaan wordt ons door God gegeven in het hele leven van onze Heiland, zij wordt ons beloofd.

Vanwege dat karakter van toe-zegging, gave in woorden, belofte, zegt de eerste helft van antwoord 21 ook, dat wij alles voor betrouwbaar houden wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft. Het gaat niet om de geschiedenissen in de bijbel als geschiedenis, waar gebeurd of niet. Er staat niet dat wij alles voor waar houden wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft. Zondag 7 spreekt niet zo algemeen, het gaat ook niet om waar geloof in de grote, brede zin van het woord, maar zeer speciaal om geloof als overgave aan Christus. Het gaat om de geschiedenis van Christus, inclusief de lange voorgeschiedenis in het oude testament, als belofte voor ons. En een belofte is niet waar of vals, een belofte is betrouwbaar of onbetrouwbaar. En zo is het bij de tweede helft van antwoord 21 ook. Want bij een belofte kun je de vraag stellen of zij voor mij is of niet. Bij waarheid of leugen kan dat niet. Iets is niet waar voor mij. Ook hier gaat het om het beloftekarakter, het karakter van gave, van toezegging van God voor ons van het evangelie. Het staat als een paal boven water dat het 'alles wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft' van antwoord 21 hetzelfde is als het 'alles wat ons in het Evangelie wordt beloofd' van antwoord 22.


Waar geloof in Christus richt zich precies op dit beloftekarakter van het evangelie. Wat gebeurd is is voor ons gebeurd. Dat is een betrouwbare belofte van God en zij geldt voor ons. Geloven in het evangelie is ons aan die belofte overgeven, ons uitleveren aan Christus zoals Hij in de bijbel naar ons toekomt. Totale overgave aan Christus, het is de enige bron voor ons leven met God. Vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil, we krijgen ze in Christus. Waar geloof, dat is zeggen: Ja Heer, ik wil. Het is je al die overweldigende gaven laten geven. Het is heel het leven van Christus voor ons leven laten gelden. Wij identificeren ons met Christus. Hij is ons leven. Want Hij is ons door God gegeven als verzoening voor heel ons bestaan. Daarbij hoort onlosmakelijk, ook voor ons de oproep: laat u dan met God verzoenen, in Christus onze Heer. Geef alle pogingen op om zelf op eigen kracht te leven, open de afgesloten kamertjes van uw hart voor Christus, lever u aan Hem uit, verlies uw hart aan Hem en win bij Hem uw leven. Broeders en zusters, medezondaars, weet u nog?: zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug u in Christus. Dat kan gerust, want Hij heeft voor ons geleefd en leeft nog voor ons, dat is een betrouwbare belofte, en zij geldt voor ons allen. Die belofte vraagt van ons één reactie: Heer, mij geschiede naar uw woord. Want op z'n allerkortst is dat waar geloof: zeggen: Heer, mij geschiede naar uw woord. Want - weet u nog? - wij zijn bedelaars, dat is waar. Amen.


<<<