Heidelbergse Catechismus, zondag 12

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 5,1.5
Gezang 4
lezen Matteus 22:41-46 & Johannes 5:19-47
Psalm 89,8-11
Zondag 12
Gezang 28,3
Gezang 2,2

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 5,9.10
lezen Mattheus 22:41-46
Gezang 2,2
Zondag 12
Gezang 28,3
Gezang 4
Psalm 89,8-11

Loenen-Abcoude 30/01/94
Weesp-Nigtevecht 30/01/94
Almere 16/10/94
Hilversum 07/05/95
Amsterdam-Z/W 24/11/96
Zeist 22/06/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Met zondag 12 staan we midden in de behandeling door de catechismus van de namen van onze Heiland: Jezus, Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heer. De Catechismus behandelt die namen allemaal op dezelfde manier. Viermaal wordt de vraag gesteld: waarom wordt Hij zo genoemd? Toch moeten we er goed op letten dat die namen alle hun eigen betekenis en karakter hebben. Neem de naam 'Jezus'. Die naam betekent Verlosser, Hij is onze Verlosser, die is gekomen niet om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Daarbij hoort een eigen karakter: Jezus, Verlosser, is een naam die aan ons als zondaars gegeven is om aan te roepen: Jezus! Verlosser! Juist bij de enige naam die de mensen gegeven is om behouden te worden geldt, dat al wie die naam Jezus aanroept gered zal worden. Nu gaat het over de naam 'Christus'. Die naam betekent niet alleen iets anders: de Gezalfde, de Messias, maar ze is ook een ander soort naam dan 'Jezus'. Jezus is een eigennaam, zo heet Hij. Christus is geen eigennaam, Christus is Hij. Is Jezus een naam om te roepen, Christus is een naam om te belijden. Zo ontmoeten we deze naam dan ook in de bijbel, op de meest bekende plaats wel in de belijdenis van Petrus: U bent de Christus, de Zoon van de levende God! (Mt16,16).


Christus is Hij, zei ik. Wij zijn gewend om over de naam Christus te spreken als de ambtsnaam van de Here Jezus. De Catechismus stimuleert dat ook een beetje in zondag 12, doordat hij het meteen gaat hebben over Christus als profeet, priester en koning. Dat zijn inderdaad ambtsnamen. Net als 'burgemeester' of 'dominee' een ambtsnaam is. Maar zo is het bij de naam Christus niet. Die wijst niet op het ambt, maar op wat, om zo te zeggen, daar nog vóór ligt. Christus-zijn is niet het ambt, de functie van de Here Jezus, en net zo min is trouwens christen-zijn ons ambt of onze functie. Christen zijn we, een ambt oefenen we uit. Christus is de Here Jezus, en zijn ambt van Middelaar zijn oefent Hij uit. De naam Christus wijst niet zozeer op wat de Here Jezus doet, als wel op wie en wat Hij is. Het is geen ambtsnaam, maar een naam die iets zegt van zijn Persoon. Bij de naam Christus gaat het om de vraag: als wie, als wat oefent de Here Jezus zijn ambt van Middelaar uit. De naam Christus is dan ook het antwoord op de vraag: maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben? Op die vraag hoort als antwoord een belijdenis te volgen.


Dat de naam Christus geen ambtsnaam is, maar als het ware een persoonsnaam, is belangrijker dan het op het eerste horen misschien lijkt. Een ambtsnaam duidt direct op je taak. Als u mij dominee, of predikant, noemt, dan duidt u daarmee aan wat ik moet doen: voorganger zijn, preken. Zo zie je dat ook in de Catechismus. Zoals het in antwoord 31 meteen gaat over wat de Here Jezus moest en moet doen, zo gaat het in antwoord 32 meteen over wat wij moeten doen. Als we de naam Christus een ambtsnaam noemen dan kijken we als het ware meteen naar voren: wat moest, wat moet er gebeuren? En als we vandaaruit naar ons eigen christenzijn kijken, dan doen we datzelfde: wat moeten wij doen? wat is onze taak? Dat zijn prima vragen, maar, op hun eigen plaats. Ze komen aan de orde na iets anders. Voor alle spreken over taken en moeten moet eerst gesproken worden over waar wij de kracht vandaan halen om te doen wat we dan moeten doen. Wie de mond vol heeft over 'ambt en plicht' en 'opdracht' die doet er goed aan om eerst eens pas op de plaats te maken en te zien naar de krachtbron van zijn leven. Vóór wij vooruit kijken naar onze taak, moeten we achteruit kijken naar de krachtbron van ons bezigzijn. Anders word je uiteindelijk alleen maar moe van al die ambten en plichten en opdrachten en eisen en geboden, ook al worden ze nog zo prettig verpakt en onder woorden gebracht.

Nu, op dat wat vóór de taak ligt, op de krachtbron van waaruit de opdrachten kunnen worden volbracht, daarop wijst de naam Christus, daarop wijst net zo goed de naam christen. Wie en wat zijn wij eigenlijk dat wij zulke dingen zouden kunnen doen? Wie en wat is Jezus eigenlijk, dat Hij dat grote en zware werk van onze verlossing zou kunnen volbrengen? De naam Christus ziet niet meteen naar voren, maar in de eerste plaats naar achteren, naar de oorsprong, naar de krachtbron. Bij de naam Christus past zo'n vraag van de Here Jezus, die we gelezen hebben: Wat dunkt u van de Christus? Wiens Zoon is Hij? Het antwoord op die vraag is noodzakelijk een belijdenis: U bent de Zoon van God. Net zo is het bij de naam christen. Ook daarbij past zo'n vraag: wat dunkt u van de christenen? Wiens kinderen zijn zij? Ook het antwoord op die vraag is noodzakelijk een belijdenis: kinderen van God zijn wij.


Later we daarom vanmiddag bij zondag 12 stilstaan onder het thema:

God leert ons Jezus te belijden als de Christus, de Zoon van de levende God, want:

1. Hij is de gehoorzame Zoon van de Vader

2. die ons gehoorzame kinderen van zijn Vader maken wil.


Je zou wat ik tot nu toe heb gezegd kunnen samenvatten met: de naam Christus gaat in de eerste plaats over wie de Here Jezus is, en pas in de tweede plaats over wat Hij dan vervolgens doen moet. Het is duidelijk dat ik dan een andere invalshoek neem als de Catechismus, die vrijwel meteen overgaat op Christus' ambten, zijn functies, zijn taken. Dat doe ik expres, want ik wil graag met u stilstaan bij een heel belangrijk stuk van het nieuwtestamentisch onderwijs over de Here Jezus, dat nu door de Catechismus vrijwel wordt overgeslagen. Het gaat me er dus niet om dat wat in zondag 12 staat niet waar is, maar wel dat het allemaal veel te snel en te vroeg komt en daardoor de glans mist die het in het nieuwe testament heeft. Het gaat in antwoord 31 nauwelijks over de naam Christus, maar direct over het ambt van de Middelaar. Het is beter tussen 'met de Heilige Geest gezalfd' en 'tot onze hoogste Profeet' enzovoort een flinke pauze te nemen, en in die pauze te luisteren naar de bijbel zelf.

Die zegt hier duidelijk meer dan de Catechismus. Het is veelzeggend dat de meeste uitspraken van het nieuwe testament die speciaal over de naam Christus gaan in de tekstverwijzingen onder zondag 12 ontbreken, en dat de meeste teksten die er wel onder staan met die naam niets te maken hebben. De vraag alleen al, vraag 31, is een signaal dat we ons in een ander klimaat bevinden dan dat van de evangeliën. Dat zie je als je die vraag eens helemaal uitschrijft. Het 'Hij' verwijst terug naar vraag 29: waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Verlosser, genoemd? Zo is het ook in vraag 31: waarom wordt de Zoon van God Christus, dat is Gezalfde, genoemd? Bij mijn weten wordt nergens in de bijbel de Zoon van God Christus genoemd. Heel vaak echter wordt Jezus beleden als de Christus, of, wat hetzelfde is, als de Zoon van God. Tegen de achtergrond van het nieuwe testament komt zo'n vraag: waarom wordt de Zoon van God Christus genoemd? vrijwel op hetzelfde neer als: waarom wordt de Zoon van God de Zoon van God genoemd? Het is een dubbelzegging of, met een moeilijk woord, een tautologie.


Lezen we de evangeliën na op de naam Christus, en dan speciaal op plaatsen waar die naam min of meer wordt uitgelegd, dan vinden we heel consequent dezelfde boodschap. We horen die in de belijdenis van Petrus (Mt16,16): U bent de Christus - dat is -, de Zoon van de levende God! In de belijdenis van Marta (Jh11,27): Ik geloof vast dat U de Christus bent, de Zoon van God die in de wereld komen zou. We horen die uit de eigen mond van de Here Jezus in de nacht van zijn proces, toen de hogepriester Hem vroeg: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende? En Jezus zei: Ik ben het (Mk14,61-62). We lezen diezelfde boodschap bij de evangelist Johannes, die zijn evangelie geschreven heeft om ons te laten geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van God (Jh20,31). En zo zou ik nog wel een paar minuten door kunnen gaan. We hebben met elkaar gelezen in Mt22: is het ook niet de enige conclusie die daar overblijft, de enige belijdenis die daar af te leggen valt: de Christus, dat is de Zoon van God? Kijken we naar Christus' doop in de Jordaan bij Johannes de Doper, dan valt het weer op: hier gaat het om de Zoon van God. Het wordt daar door God zelf gezegd: terwijl de Geest als een duif op Hem neerdaalt gaan de hemelen open en klinkt er een stem, een stem die niet zegt: Ik zalf U, Jezus, tot profeet over Israël, tot priester in Jeruzalem, tot koning op Sion, maar een stem die zegt: Dit is mijn Zoon, de geliefde, de man naar mijn hart. Daarmee begint Jezus' actieve dienst. Als zodanig gaat Hij doen wat Hij moet doen. Dat is de krachtbron voor zijn leven geweest, het kloppend hart achter al wat Hij heeft gedaan en geleden. Hij is de gehoorzame Zoon. Zijn spijze is de wil te doen van de Vader, die Hem gezonden heeft: zijn spijze, zijn voedsel, dat waaraan Hij zijn kracht ontleende. Hij kon doen wat Hij moest doen omdat Hij de Christus was, de Zoon van de levende God, vol van de Geest van de levende God.


Daar moeten we dus in de eerste plaats aan denken als we de naam Christus horen: Hij is de gehoorzame Zoon van God, de gezonden Zoon, die namens de Vader kwam spreken en werken, die doet wat Hij de Vader ziet doen, de Zoon in wie de Vader een welbehagen heeft, de geliefde, de man naar zijn hart. Het evangelie naar Johannes is vol van hoe de Here Jezus als Zoon van de Vader de wil van de Vader doet. We hebben er een klein stukje van gelezen. Je zou er het hele evangelie op na kunnen lezen. Dan valt ook slag op slag op dat Johannes de naam 'de Zoon van God' gebruikt waar andere evangeliën over 'Christus' spreken. Christus, dat is de gezonden Zoon van God. Daar zit een enorme diepte in, die we ons te binnen moeten brengen vóór we verdergaan met de vraag waartoe de Zoon dan wel gezonden is. Dat verdergaan moeten we niet te snel doen. Dan lopen we over een diep liefdesgeheim van God heen. Vóór we kijken naar wat Hij kwam doen moeten we ook stilstaan bij dat de Zoon van God verschenen is: want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn enige Zoon gezonden heeft, om iedereen die in Hem gelooft eeuwig leven te laten hebben. Christus, dat is: Gods enige Zoon, dat is: zo lief heeft God ons.


Christus is Hij, zei ik. Wie is Jezus, dat Hij dat grote en zware werk van onze verlossing zou kunnen volbrengen? De Zoon van God zelf, gezonden voor ons, vervuld met de kracht van de Heilige Geest op een manier zoals alleen de eeuwige Zoon van God vol kan zijn van de Geest. Hij is dan ook, zoals de catechismus wel gevoeld heeft, veel meer dan een profeet. Hebreeën 1,1 leert ons dat God lang genoeg gesproken heeft door profeten, nu heeft Hij tenslotte gesproken tot ons in de Zoon. Hij is veel meer dan een priester: Hij is die verheven hogepriester, die hogepriester in het kwadraat die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God (Hb4,14). Hij is veel meer dan een koning, veel meer dan de zoon van David, zoals we gelezen hebben in Matteüs 22: Hij is de Zoon van God. Hij is dan ook de Gezalfde, de Christus, die de Geest niet met mate, zonder beperking, helemaal heeft (Jh3,34, Statenvertaling). De naam Christus zet Jezus niet op één lijn met allerlei ambtsdragers uit het oude testament, maar tilt Hem er juist bovenuit. Hij is méér dan een gezalfde, Hij is de Gezalfde, die gedoopt is met de Heilige Geest en daarom ook met die Geest dopen kan.

Het is juist dit 'veel meer' van Jezus' Zoonschap van God dat vraagt om een belijdenis. Want dat kun je niet zomaar zien. Dat kun je alleen geloven op grond van de bijbel die over Hem spreekt. Dat Jezus een profeet zou zijn, dat zeggen ook de mensen wel die niet in Hem geloven - de mensen in Jezus' dagen, maar ook de moslims bijvoorbeeld. Dat Jezus een priester zou zijn, dat was op aarde sowieso niet te zien. Hij was niet uit de stam Levi en heeft nooit een offer in de tempel gebracht. Zijn dood op Golgota liet en laat zich wel anders uitleggen dan als offer voor onze zonden. Dat Jezus een koning zou zijn, dat hadden zijn tijdgenoten wel gewild. De scenario's voor het verdrijven van de Romeinen lagen al klaar. En de boodschap dat Jezus een soort revolutionaire leider zou zijn is nog steeds niet verstomd. Maar dat Hij de Christus is, de Gezalfde, de Zoon van de levende God, dat is een belijdenis, een uitspraak over wie Hij is: de Zoon van God zelf, gezonden door de liefde van God voor ons. Daarom kon Hij doen wat Hij doen moest, voor ons. Daarom kan Hij doen wat Hij doen moet, voor ons. Zijn Zoonschap, het is het kloppend hart achter alles wat Hij leed en deed, en doet.


En er is nog iets, en daarmee komen we bij het tweede. Als God ons leert Jezus te belijden als de Christus, de Zoon van de levende God, dan leert Hij ons ook iets over onszelf, als belijders van Jezus. Hij leert ons dat Jezus, als de gehoorzame Zoon van de Vader gekomen is om ons gehoorzame kinderen van zijn Vader te maken. Johannes leert het ons: allen die deze Christus aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden (1,12). Iedereen die werkelijk belijdt dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, die is zelf een kind van God. Bij de Christus horen, de Zoon van God, betekent christen zijn, zelf een kind van God zijn. Ook bij de naam christen geldt dus, dat die niet allereerst ziet op wat wij nu van en voor God moeten doen, op onze taak, ons ambt, maar op dat wat ons van God geschonken is.


Ook hier is het duidelijk dat ik een andere invalshoek neem dan de catechismus. Opnieuw doe ik dat expres. Vóór we toekomen aan taken als profeet, priester en koning zijn - hoe we dat dan ook verder moeten invullen - moeten we eerst stilstaan bij de krachtbron voor die taken, bij het als wie en als wat wij dat dan allemaal moeten doen. Laat ik het voor alle duidelijkheid nog maar eens zeggen: het gaat me er dus ook hier niet om te beweren dat wat in zondag 12 staat niet waar is. Het is maar al te waar. Maar, we moeten oppassen dat we het niet te vroeg zeggen. We moeten bij ons christen-zijn niet direct aan onze taken denken, maar eerst aan wat ons gegeven is. Dat is de krachtbron om vervolgens ook iets van die taken terecht te kunnen brengen. Ook hier doen we er goed aan om een flinke pauze te leggen in de Catechismus, hier tussen 'aan zijn zalving' en 'om' en wat dan volgt, en in die pauze te luisteren naar de bijbel zelf.

Want ook hier zegt de bijbel iets belangrijks meer dan zondag 12, ook hier ontbreken de meest centrale teksten en worden allerlei bijbeluitspraken aangehaald die pas in tweede instantie er iets mee te maken hebben. Wij hebben deel aan Christus' zalving, zegt antwoord 32. In het nieuwe testament vinden we dat uitgedrukt door de woorden 'de Geest van Christus hebben'. Met nadruk is deze Geest in de brieven van Paulus de Geest van het zoonschap, de Geest die Abba, Vader! roept. Allen die zich laten leiden door de Geest van God zijn kinderen van God (Rm8,14). Dat is geen taak, dat is een gave, en tegelijk de krachtbron voor alles wat wij doen en laten als gelovigen. Dezelfde Geest die de Here Jezus hielp in de praktijk van zijn leven de gehoorzame Zoon van God te zijn, is ook ons gegeven, om ons te helpen ons als kinderen van God te gedragen. Net als bij de Here Jezus vormt ons kindschap van God als het ware de binnenkant, het kloppend hart van ons leven als gelovigen.

Als dat besef van kind van God te zijn er niet is in ons leven, dan bloedt ons leven als gelovigen dood. Dan missen wij de drang om dat evangelie van Jezus, de Christus, de Zoon van de levende God, door te vertellen, de belijdenis van wie Hij is uit te spreken - want Hij is het niet werkelijk voor ons. Dan missen wij de kracht om onszelf als levend dankoffer te geven aan God, want we zien Gods liefde niet werkelijk in de zending van zijn Zoon voor ons. Dan missen wij de moed om tegenstand te bieden aan het kwaad, want waarom zouden we zoveel moeite doen? Maar wie zich werkelijk kind van God weet, zoon of dochter van Hem geworden door de grote Zoon van God, die heeft een blijde boodschap, die niet binnen te houden is, die heeft de liefde van God gezien, die alles waard is wat we hebben, die heeft een oneindige rijkdom gekregen die het waard is om tot het bittere einde verdedigd te worden.


Nee, we moeten niet te snel naar onze taken en opdrachten kijken. Eerst moeten we kijken naar wat ons is gegeven in Jezus, onze Verlosser, de Christus, de Zoon van de levende God. Dan hebben we een wonderbare werkelijkheid te belijden voor allen die in Hem geloven: ze zijn kinderen van God. Ook hier geldt: dat zie je zo maar niet. Het is een belijdenis die we uitspreken op grond van het woord van God. Dat is wat de gezonden Zoon van God tot stand kwam brengen: een menigte van zonen en dochters van God naast Hem. Maar het is een belijdenis die je werkelijkheid mag zien worden in je leven. Kijk naar wat je gegeven is in Christus. Laat dat eerst goed tot je doordringen. Gods eigen Zoon gekomen om ons Gods kinderen te maken. Gods kind te zijn, dat is wat het betekent om christen te heten. Als we dan daarna, op de juiste plaats, kijken naar onze taken en opdrachten, dan zullen we telkens weer zien dat ze iets heel vanzelfsprekends hebben gekregen. Welk kind van God zou zwijgen van zijn Vader? (profeet). Welk kind van God zou niet alles over hebben voor zijn Vader? (priester). Welk kind van God zou niet opkomen voor zijn Vader en voor het recht van zijn Vader? (koning).


Juist. En daarom is christen geen ambtsnaam, maar een erenaam, gekregen van de Christus, wiens naam evenmin een ambtsnaam is, maar een persoonsnaam, naam van de Persoon van de Zoon van God, die ons zo lief had dat Hij gekomen is om zijn leven te geven voor velen, velen die door Hem de rang van zonen en dochters van God hebben gekregen, uit genade, uit erbarming, zomaar. Amen.


<<<