Heidelbergse Catechismus, zondag 18

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 113
Psalm 114,1.4
Psalm 105,5 (doop)
lezen Efeziërs 1:1-2:10
Psalm 2
zondag 18
Gezang 23,1-3
Gezang 24

Loenen-Abcoude 27/03/94
Weesp-Nigtevecht 27/03/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Catechismus of niet, voor ons gevoel heeft hemelvaart de kleur van een afscheid. Een tijdelijk afscheid, maar toch: Christus is van ons weggegaan naar de hemel. En we leren dan wel van jongsaf aan, dat het ook weer niet zó erg is, dat Hij van ons weg, naar de hemel is gegaan, want het levert tenslotte veel op, en eìgenlijk is Hij ook nog bij ons. Maar toch: de mens Christus, onze mede-mens Jezus, de Messias, is nu niet bij ons; hemelvaart herinnert ons aan zijn afscheid. Tegen deze achtergrond is Efeze 2 vers 6 een opvallende tekst: God heeft ons in Christus Jezus mee opgewekt en ons mee een plaats gegeven in de hemelse gewesten. Paulus spreekt daar helemaal niet over scheiding tussen Christus en ons, integendeel, hij kijkt naar de hemelvaart vanuit de eenheid van Christus en ons. In Christus heeft God ook ons mee in de hemelse gewesten geplaatst. Het is zo'n typische Paulus-uitdrukking, waar we maar al te snel overheen lezen, of die we zomaar 'onschadelijk' gemaakt hebben door haar alleen maar figuurlijk op te vatten. Zo van: het is maar een manier van spreken van Paulus.

En natuurlijk is dat ook zo. Het gaat om een manier van spreken. We zijn niet echt met Christus in de hemel geplaatst, maar lopen, als het goed is, met twee benen op deze aarde rond en niet met ons hoofd in de wolken. Toch zou het jammer zijn als we het hierbij zouden laten. We hebben er, denk ik, voor de beleving van ons geloof belang bij dit 'in Christus mee in de hemel geplaatst' eerst maar eens zo letterlijk mogelijk te nemen. Dan kunnen we altijd nog zeggen dat het een manier van spreken is, maar dan zegt die manier van spreken ons tenminste wat meer, dan kunnen we ons er wat meer bij voorstellen, en dat hebben we nodig bij de beleving van ons geloof. Ik heb hier al vaak gezegd, dat als wij geloven in Christus, dat dan wat voor Hem geldt, voor ons geldt, zijn leven voor ons leven. Wie gelooft in Christus, wie zich helemaal in vertrouwen aan Hem overgeeft, die hoort zó bij Hem, dat Paulus telkens weer spreekt over ons in-Christus-zijn, en wat ons in-Christus allemaal overkomt. Het is u bij het lezen misschien wel opgevallen hoe vaak hij dat 'in Christus' in Efeziërs 1 en 2 gebruikt.

Het is nu belangrijk voor ons léven in ons geloof, dat wij dat 'in Christus zijn' ons zo concreet mogelijk indenken. In het geloof klemmen wij ons vast aan Christus als aan onze Redder, wij omhelzen Hem met al zijn verdiensten; zo bezitten wij Jezus Christus door het geloof. Het effect van het geloof is dus, dat wat voor Christus geldt, nu ook voor ons geldt, die in Hem geloven. Zoals we vorige week gezien hebben, als Christus wordt opgewekt uit de doden, betekent dat voor Hem de vrijspraak en rechtvaardigverklaring van de zonden die Hij droeg - onze zonden! - en dat betekent het ook voor ons: wie in Christus gelooft zijn de zonden vergeven. Wij zijn samen met Hem opgewekt, zegt Paulus ook in Efeze 2,6, in Christus Jezus.


Als we ons dat in Christus proberen in te denken dringt zich het beeld op, van een moeder met een klein kind, een peuter van een jaar of twee, drie. Als er vreemden op bezoek komen, klemt het kleintje zich vast aan de rokken van zijn moeder, wikkelt zich erin, schuilt erachter weg, en pas als het heel zeker weet, dat het aardige mensen zijn kijkt het voorzichtig achter de rokken vandaan. Zo als een moeder met een sleep kinderen, zo kunnen wij ons Christus voorstellen met een sleep gelovigen. Of, om een ander beeld te gebruiken, waar ik verder nogal eens op terug zal komen, als we in de Here Jezus geloven, mogen we op zijn schouders zitten, zoals een vader, die met zijn zoontje naar de optocht op koninginnedag gaat kijken, hem op de schouders neemt. Daar zit hij veilig en kan hij alles goed zien.

Zo is het ook met Christus en ons. Waar Hij ook heengaat en wat Hij ook doet, het overkomt Hem voor ons, en zo overkomt het ons ook. Wij volgen Hem overal. Als God naar Christus kijkt, ziet Hij ook ons, en wij horen bij zijn Zoon, wij worden in Hem geteld, wij zijn het lichaam dat bij Hem als het Hoofd hoort, omdat Hij het in alles doordringt, en vult, zoals we in hoofdstuk 1 vers 23 hebben gelezen. Zo worden wij wezenlijk ook, zegt Paulus, als het ware op zijn schouders, in Hem, in de hemelse gewesten geplaatst door God. Laten we ons dat dan maar eerst eens concreet proberen in te denken.


Zo willen we vandaag eens stilstaan bij zondag 18 en ons, net als vorige week vanuit een paar woorden van Paulus, bezinnen op de betekenis van de hemelvaart van Christus. We doen dat onder het thema:

Christus' werkelijke hemelvaart betekent onze wezenlijke hemelvaart. Dat geeft ons:

vrijmoedigheid in ons gebed,

rust in ons leven, en

zekerheid in onze hoop.


1. Dat wij op Christus' schouders in de hemel geplaatst zijn mag ons vrijmoedigheid geven in ons gebed, omdat het God zelf is, die, rijk aan medelijden als Hij is, ons om zijn grote liefde voor ons daar, bij Zich gezet heeft. Hij heeft ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend in Christus, zegt Paulus in Efeze 1 vers 3. In alles hier blijkt Gods goedheid over ons in Christus Jezus - het 'goedertierenheid' van Efeze 2 vers 7 is gewoon een erg ouderwets woord voor ons 'goedheid' of 'goedgunstigheid'. Als u het in het oude testament tegenkomt, betekent 'goedertierenheid' nogal eens 'trouw', goede trouw, in het nieuwe testament gaat het altijd om goedheid, in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: God is volkomen goed en een zeer overvloedige bron van al het goede. Deze goedheid van God komt uit in zijn zorg voor ons behoud. In deze goedheid is Hij ons komen zoeken toen wij voor Hem vluchtten. Het is de goedheid van zijn 'Adam, waar ben je?'. Het is de goedheid van de God die rijk is aan erbarming, aan medelijden.

Deze goede God heeft ons in Christus mee in de hemel geplaatst. En het gaat er hier dan niet maar om dat Hij ons een plaats gegeven heeft in de zin van 'een plaats gereserveerd', onze stoel staat klaar, of zo. Dat zou je misschien uit het nederlands van vers 6 nog op kunnen maken. Maar dat is de bedoeling niet, dat staat er niet. Hij heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus, zegt de Statenvertaling. Onze goede God heeft Christus naar de hemel geroepen en Hem op de machtigste plaats die je je in kunt denken gezet, en wij gaan met Hem mee, als wij in Hem geloven. Op Christus' schouders komen wij niet maar de spreekkamer, of de rechtszaal, maar de woonkamer van God binnen, door het geloof in zijn naam. En wij mogen tot God bidden het gebed, dat Christus ons zelf geleerd heeft: Onze Vader, die in de hemel woont.

Paulus trekt die conclusie van: nu mogen wij vrijuit bidden tot de Vader, hier in Efeze 2 niet. De catechismus trekt haar in zondag 18 ook niet met zoveel woorden. Toch is het een sterk bijbels gegeven, en we doen er goed aan als we in antwoord 49 lezen over het pleiten van Christus voor ons bij de Vader, dat in eerste instantie te verbinden met ons gebed. Dat doe ik hier met nadruk, omdat het me gaat om de beleving van ons geloof. Het gebed is immers de grote pijler van de beleving van ons geloof. De verhouding tussen het gebed tot God en de beleving van ons geloof is één op één: naar de mate waarin je bidt, beleef je je geloof en naar de mate waarin je je geloof beleeft, bid je. Voor de verbinding tussen Christus' hemelvaart en ons gebed kunnen we verwijzen naar Hebreeën. Na een aantal lange hoofdstukken over het werk van onze Hogepriester Christus in het hemels heiligdom na zijn hemelvaart, lezen we in Hebreeën 10,19: Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, laten wij, als gewassen mensen, toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid van het geloof.

Die vrijmoedigheid hebben wij dus omdat wij in dat heiligdom binnenkomen op de schouders van onze Heiland die daar zijn bloed voor onze zonden op het altaar brengt. Wij treden niet toe in volle verzekerdheid van onszelf, of van de waarde van onze daden voor God. De tegenwerping: Ik durf niet vrijuit bidden 'Onze Vader..', omdat ik zo'n zondaar ben, die telt niet. En waarom niet? Omdat wij daar, in de woonkamer van God, gezet zijn, op onze plaats gezet zijn, door Hem Zelf. God weet wel dat wij zondaren zijn van onszelf. Daarom heeft Hij ons nu juist zijn Zoon gegeven. Geloven we in Hem, dan zijn we mee levend gemaakt met Chrìstus en met Hèm geplaatst in de hemel. Wij komen op Christus' schouders bij God in ons gebed. Alleen, op eigen benen komen wij daar nooit binnen. Wij bidden tot God in de naam van Christus, om Jezus' wil, en zò mogen wij er zeker van zijn dat Hij ons vriendelijk te woord wil staan en ons geven wat wij nodig hebben. Dàt is de verzekerdheid van het geloof, dat God ons in de naam van Christus, die Hij alles gegeven heeft en naast Hem op de troon gezet heeft, alles geven wil, wat wij nodig hebben.

Komen wij bij God binnen, niet maar in zijn spreekkamer, waar Hij onze vragen afhandelt, maar op de schouders van zijn Zoon, ook in de woonkamer van de Drieënige, waar de grote liefde, waarmee Hij ons heeft liefgehad de toon zet, dan mogen wij daar, vrijuit, vragen naar zijn hart. Christus' werkelijke hemelvaart betekent onze wezenlijke hemelvaart. Dat geeft ons vrijmoedigheid in ons gebed.


2. Het geeft ons ook rust in ons leven. Als Paulus in Efeze 2 vers 6 spreekt over 'mee opgewekt' en 'mee een plaats gegeven in de hemelse gewesten', verwijst hij impliciet terug naar Efeze 1 vers 20. Daar benadert hij dezelfde zaak op een andere manier. Als we een hoofdlijn uit die pericoop van hoofdstuk 1, vers 15 en volgende proberen te volgen, krijgen we iets als: Ik houd niet op te danken en te bidden, dat God u geve Hem recht te kennen, zodat u weet hoe overweldigend groot de kracht is, die Hij uitoefent op ons, door Christus uit de doden op te wekken en Hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten te zetten en Hem zo als Hoofd boven al wat is aan zijn gemeente te geven.

Heel kort gezegd: de geweldige kracht, die God ontketent om zijn Zoon uit de doden op te wekken en op de machtigste plaats van het heelal te zetten, is gericht op ons, die geloven. God maakt Christus de machtigste man van de wereld als Hoofd van zijn gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem. Paulus gaat dan verder in hoofdstuk 2, vers 1: Ook u, ook ons heeft Hij mee opgewekt en mee gezet in de hemel. Het algemene van hoofdstuk 1, Christus als Hoofd van zijn gemeente overkomt dat alles, daarom worden die krachten ook op ons, zijn gemeente, uitgeoefend - dat algemene wordt nu toegespitst in hoofdstuk 2: ook u, ook ons, is dat overkomen; wij zijn mee-opgewekt en mee-gezet in de hemel met Christus, in Christus, als leden van de gemeente, die zijn lichaam is.

In hoofdstuk 1 vers 20 zien wij, dat wij op Christus' schouders maar niet op een achterafplaatsje in de hemel terechtgekomen zijn, waar we nog net iets kunnen zien van wat er zich allemaal afspeelt, nee, we bevinden ons in het brandpunt van de wereldgeschiedenis. Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde. Daarvanuit mogen wij gerust leven, want wat voor Hem werkelijk is, geldt wezenlijk voor ons. Zoals de kleine jongen zich op de schouders van zijn vader veilig voelt, ook in een grote massa mensen, waar hij anders door onder de voet gelopen zou zijn, zo, ja nog oneindig veel meer, mogen wij ons veilig weten bij Christus. Er is geen schepsel zo groot, dat het tot zijn schouders reikt, er is geen macht zo sterk, dat hij de Here Jezus zou kunnen laten struikelen. Ons leven is oneindig veilig bij Hem, die alle macht heeft.


Nu weet ik wel, dat dat wel zo eenvoudig klinkt, dat het eigenlijk alleen voor zo'n kleine jongen van toepassing lijkt. Kleine kinderen kunnen het zo beschamend eenvoudig zeggen, dat de Here Jezus alles kan, dat Hij wel voor ze zal zorgen, en ze zijn gerust. Als we ouder worden zijn we daar niet meer zo gerust op. We nemen onze eigen maatregelen wel. En we maken teksten zoals deze onschadelijk. Het is maar een manier van spreken toch, in Christus, met Christus in de hemel? Dat is iets voor als we ziek zijn, of voor als we oud zijn, of voor nog later, maar niet voor nu - en we geven ons maar weer gewoon, alsof er niets gebeurd is, op eigen kracht over aan de strijd om het bestaan. En die strijd is vaak hard, en er vallen slachtoffers. Maar zo doen we niet alleen onze Heiland, maar ook onszelf tekort, omdat we nu al mogen leven in dat kinderlijke vertrouwen op de Here Jezus. Wie gelooft, leeft nu als het ware op de schouders van Christus.

Dat wij dat vaak moeilijk vinden lijkt iets te maken te hebben met al dat belang dat wij hechten aan ons eigen leven hier, dat we een bruin leven hebben, dat het ons goed gaat, dat we niet teveel pijn hebben en teleurstellingen moeten verwerken. Christus' hemelvaart stelt ons direct voor de vraag: hoe belangrijk zijn al die dingen nu werkelijk? Ben je dan niet op een vermoeiende manier op jezelf gericht? En wat levert het allemaal op? Straks ben je dood en gaan al je pleziertjes met je mee de kist in. Zijn er dan echt geen belangrijker zaken? Zoekt de dingen die boven zijn, zegt Paulus elders, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God, en niet die op de aarde zijn, en al het andere zal u bovendien geschonken worden, mogen we rustig aanvullen. Want ons leven is verborgen met Christus in God. Wie gelooft is wezenlijk op Christus' schouders Gods heiligdom binnengegaan; laten we dus goed kijken en onze prioriteiten goed leggen, dan zien we: daar zijn we werkelijk veilig. Ook hierom zei ik u aan het begin, dat het van belang is voor de beleving van ons geloof, dat we deze teksten niet van ons afhouden, maar ze juist zo letterlijk mogelijk op onszelf toepassen. Met Christus mee in de hemelse gewesten geplaatst, door de oneindige kracht van God, dat is leven op de sterke schouders van onze Heiland, dat is gerust leven. Voor alles is gezorgd, want Christus' werkelijke hemelvaart is onze wezenlijke hemelvaart.


3. Dat geeft ons tenslotte zekerheid in onze hoop. God plaatst Christus - en ons met Hem - in de hemelse gewesten, in het brandpunt van de wereldgeschiedenis, volgens Efeze 2 vers 7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade te tonen. Het behoort tot Gods plan voor de volheid van de tijd, dat Hij eerst alles in Christus concentreert, samentrekt, op één noemer brengt, en vervolgens die hele overweldigende rijkdom van genade en goedheid uitwerkt en uitdeelt. God zet eerst Christus in de hemel (en ons in Hem, als het ware op zijn schouders) en geeft Hem alle macht. Hij heerst als koning over alle leven, zijn naam is gevestigd tot in eeuwigheid. Zo brengt Hij alles onder zijn gezag en macht. Als dan de laatste vijand onttroond is, de laatste tegenstand tegen God gebroken, dan wordt de complete rijkdom van Gods genade wijduit uitgestald over de hele aarde, die nieuw wordt, en zullen wij voor altijd als koningen met Hem heersen. Eerst wordt alles samengetrokken in Christus, dan wordt alles uitgedeeld door Christus.


Deze gedachte komt bij Paulus uit hoofdstuk 1, vers 10. Ter voorbereiding van de volheid van de tijden, als gebeurd is wat gebeuren moest volgens het voornemen van God, vat God, naar zijn goeddunken, naar zijn welbehagen, al wat in de hemel en op de aarde is, samen onder één Hoofd: Christus. Alle macht wordt Hem gegeven, alles wordt onder zijn voeten gesteld, alle rijkdommen van genade en vergeving zijn bij Hem te vinden, Hij heeft ze zelf verdiend door het offer van zijn bloed. Alles wordt samengetrokken in de Zoon. Hij is de grote grootgrondbezitter van de aarde. Alle eigendomspapieren staan op zijn naam. Hij is de erfgenaam van de wereld.

Maar dat is niet alles, want vers 11 gaat verder: in Hem hebben ook wij het erfdeel ontvangen, waartoe God ons bestemd had. Ook hier is het weer: wat voor Hem geldt, geldt voor ons. Als de volheid van de tijden is gekomen, wordt heel de kosmos, die Christus' eigendom is, verdeeld onder ons die bij Hem horen, dan wordt de overweldigende rijkdom van Gods genade wijd uit uitgedeeld aan allen die op Christus' schouders mee in de hemel gezet zijn. Dat erfdeel is maar geen onzekere toekomst, afwachten.., nee, dat erfdeel hebben wij nu in Christus. Het wordt nu alles op Christus' naam gezet, en dat betekent, dat het ook op onze naam komt te staan. Wij heten niet voor niets christenen. Wij verwachten de nieuwe aarde niet met een onzekere hoop, nee, wij bezitten hem in Christus, onze Broeder en ons Hoofd, wezenlijk, nu al. Als Christus zijn handtekeningen zet onder al die dokumenten: eigendom van Christus, kijken wij als het ware vanaf zijn schouder mee. Wie een christen is, ziet zijn eigen naam daar staan.


Laten we zo eens rondkijken in onze werkelijkheid, vóór dat we gaan zeggen dat het allemaal maar een manier van spreken is. Want deze manier van spreken leert ons een manier van kijken, kijken naar de wereld waarin we leven, kijken naar de moeiten die we daarin ondervinden - niet zoals de mensen die geen hoop hebben! - kijken naar de vreugden die we daarin mogen krijgen - de vreugde die eens volkomen zal zijn - kijken naar de dingen die we belangrijk vinden - zijn ze in dit kader ook zo belangrijk? - kijken naar alles wat ons niet interesseert - wordt dat zo gezien niet anders? Als de tijden vol zijn, als God het eerste deel van zijn pannen voltooid zal hebben en alles onder Christus beheer is gekomen, zal ook het tweede deel voltooid worden: Hij zal ons de overweldigende rijkdom van zijn genade laten zien, met onze eigen ogen. Dan zal onze wezenlijke hemelvaart, werkelijke hemelvaart worden, als we met Hem mee zullen komen op de wolken, of Hem tegemoet zullen gaan in de lucht. Want zoals Hij heengegaan is, zo zal Hij terugkomen. En nooit zullen onze ogen genoeg krijgen van Gods goedheid over ons in Christus Jezus. Amen.


<<<