Heidelbergse Catechismus, zondag 19

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 149,1
Psalm 149,2
lezen 2Tessalonicenzen 1
Psalm 110
zondag 19
Gezang 30,5.6
Gezang 25,3

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 149,1.2
lezen 2 Tessalonicenzen 1
Zondag 19
Gezang 30,5.6
Liedboek gezang 95,3
Psalm 110

Loenen-Abcoude 10/04/94
Weesp-Nigtevecht 10/04/94
Houten 25/09/94
Amsterdam-Z/W 05/02/95
Loenen-Abcoude 20/02/00
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Hebt u vijanden? En dan bedoel ik niet of u mensen in uw omgeving kent die u zelf niet kunt luchten of zien, maar andersom: zijn er mensen met wie u omgaat die een hekel aan u hebben, die het niet zullen laten u een hak te zetten, die u mijden, of het contact alleen tot het hoognodige beperken, omdat u het bent? Hebt u zulke vijanden? - Of vindt u dat maar een vreemde vraag? Ik stel hem omdat er in zondag 19 tweemaal, en niet terloops, over zulke vijanden gesproken wordt. Waar denkt u dan aan? Christus beschermt en bewaart ons met zijn macht tegen alle vijanden. Dat is natuurlijk een mooie gedachte, maar betekent die ook iets voor onszelf? Als Christus terugkomt om te oordelen zal Hij al zijn en mijn vijanden aan de eeuwige ondergang overgeven. Nou, nou, nou, forse taal, harde woorden. Maar wat moeten we aan met zulke uitspraken? Het lijkt in zondag 19 heel vanzelfsprekend dat wij als christenen vijandschap ervaren. Maar is dat niet een teken dat dit spreken over vijanden hier iets is wat eigenlijk helemaal niet over ons gaat?


Dat zou toch kunnen. Met de hele catechismus is ook deze zondag geschreven in 1563. Toen rookten de brandstapels, toen werden er hele landstreken gedeporteerd om hun geloof, toen waren er vluchtelingengemeenten in Duitsland en in Engeland, toen leefden de gereformeerden in Nederland onder het kruis, zoals dat zo mooi heet. Die mensen konden zich iets voorstellen bij vijanden. En als je vader of moeder of je broer of zus vermoord is om het geloof, ja dan zeg je zulke botte dingen als in antwoord 52. Maar zulke vijanden hebben wij toch niet? Wij leven niet in China, of in Soedan - gelukkig niet. 'Dat ik in alle droefheid en vervolging', begint antwoord 52, dat is natuurlijk fijn voor als de nood aan de man komt, maar wat moeten we met zo'n inzet in een leven zonder droefheid en vervolging? In de praktijk trekken we dan zomaar de conclusie dat dit niet voor ons gezegd is, en de waarde voor ons van de heerlijkheid van ons hoofd Christus wordt vervolgens in feite gereduceerd tot de eerste helft van antwoord 51 en de troost voor ons van de wederkomst tot de tweede helft van de beide alinea's van antwoord 52.


Toch klopt hier iets niet. Als wij het gevoel hebben dat die vanzelfsprekendheid waarmee zondag 19 over vijandschap spreekt niet op ons eigen leven past, waar ligt dat dan aan? Het zou kunnen zijn dat dat inderdaad ligt aan zondag 19, maar het lijkt me niet verstandig om dat al te snel te zeggen. Tenslotte vinden we die zelfde vanzelfsprekendheid, dat christenen op weerstand en vijandschap stuiten in hun leven, op vele plaatsen in het nieuwe testament. We moeten dat natuurlijk niet overdrijven. Nergens lezen we dat het noodzakelijk is dat een christen die werkelijk christen is gehaat en vervolgd zal worden. Er kan ons veel bespaard blijven in ons leven. En dat is maar goed ook. Toch overkomt christenen niets vreemds als ze door mensen in hun omgeving gehaat worden, als ze vijanden krijgen. En als ons dat niet overkomt, dan kan het zijn dat we geluk hebben, maar de kans lijkt me groter dat er dan bij ons iets aan de hand is. Want de vanzelfsprekendheid waarmee zondag 19 spreekt over vijanden, droefheid en vervolging is niet zomaar een vanzelfsprekendheid. De catechismus gaat er niet maar vanuit omdat het nu eenmaal statistisch waar is dat de meeste christenen vijandschap ondervinden, nee, er zit een inhoudelijk punt achter, een leer over de taak van christenen in de wereld.


In het vervolg van deze preek wil ik eens proberen die vanzelfsprekendheid waarmee zondag 19 en het nieuwe testament over vijandschap spreken uit te werken. Het lijkt me niet alleen de enige goede weg, maar ook een stuk vruchtbaarder om ons eigen leven daar eens aan te spiegelen en door te laten corrigeren, dan om andersom vanuit ons eigen leven de boodschap van de bijbel te verdelen in zaken die ons veel en die ons weinig te zeggen hebben. We zullen dan zien dat de waarde en de troost van Christus' hemelvaart en wederkomst pas werkelijk van waarde voor ons zijn en ons troost geven als we leven vanuit Christus' hemelvaart en wederkomst. Bij het evangelie hoort immers horen en doen. Pas als we het evangelie leven gaat het werkelijk voor ons open, maar als we dat niet doen, dan verliest het zijn glans. Dat geldt ook hier. Dat is het wat ik u in deze preek wil duidelijk maken: de waarde en de troost van Christus' hemelvaart en wederkomst worden pas werkelijk van waarde en tot troost voor ons als we er uit leven.


Wat is dat dan voor een vanzelfsprekendheid, waarmee zondag 19 spreekt over de vijandschap die christenen ontmoeten? Waar komt die vijandschap uit voort? Wat is het dat die tegenstand oproept? In het algemeen gesproken kun je om allerlei redenen vijanden krijgen. Je kunt een hark zijn, of een bemoeial, of een eigenwijs, of een moeilijk mens, een zeurpiet, een chagrijn, of altijd de verkeerde dingen zeggen of doen. Of andersom: die ander kan een chagrijn, een zeurpiet enzovoort zijn, die u benijdt, zo goed als u bent. Dat kan ook bij christenen een rol spelen. We kunnen ook wel eens te snel denken dat mensen een hekel aan ons hebben omdat we christen zijn en ons als zodanig willen gedragen. In theorie is het makkelijk praten en maakt het nogal wat uit of je vijanden hebt omdat je een kwal bent, of omdat je christen bent. In de praktijk loopt dat niet altijd zo netjes zwart-wit en zou je best eens vijanden kunnen hebben omdat je een kwal van een christen bent. Dat is telkens weer een zaak van zelfbeproeving. Je kunt je christenzijn ook zo uitdragen dat je wel weerstand moet oproepen. En dat gebeurt ook wel.


Toch kun je moeilijk zeggen dat de meeste christenen zulke moeilijke mensen zijn dat ze wel vijanden moeten krijgen. En bovendien: ook christenen die qua persoon goed liggen bij anderen roepen weerstand op. Je kunt het in je werk prima kunnen vinden met je collega's of in de buurt goed kunnen wonen met je buren en toch op een gegeven moment last krijgen. Ja, en wat is dan het punt waarop je last krijgt? Dat is belangrijk, want dat is het punt waarom het gaat. Dat punt is maar al te vaak wanneer je iets naar voren brengt van wat je gelooft en wat dat geloof betekent voor je leven. Als je laat merken dat je het niet eens bent met de levensstijl van je collega's, dan wordt het spannend. Vaak loopt het gesprek angstvallig over koetjes en kalfjes omdat mensen denken dat ze toch wel weten wat we anders zullen zeggen, of omdat ze bang zijn dat we ze willen bekeren. Bemoei je niet met mijn leven, want daar heb je niets mee te maken, dat is wat mensen je dan vaak zeggen of op andere manieren aan je duidelijk proberen te maken.

En dat is het precies waar christenen zich niet bij neer kunnen leggen. Wij hebben immers de opdracht ons te bemoeien met het leven van de mensen om ons heen. Niet als bemoei-als natuurlijk, maar als mensen met een boodschap. Ik weet wel dat dat vaak moeilijk uit elkaar te houden is, en dat het veel inventiviteit vraagt om op een goede manier in gesprek te raken met mensen in onze omgeving, maar dat doet niets af aan de opdracht. We hebben een boodschap voor de anderen, die we niet mogen verzwijgen of verstoppen. Dat is het centrale punt waar alles om draait. Dat is de bron voor de vanzelfsprekendheid waarmee zondag 19 spreekt over vijanden, droefheid en vervolging. Want mensen zijn vaak helemaal niet gediend van die boodschap. En de aanhouder wint niet altijd, maar krijgt ook wel eens klappen. De vijanden van zondag 19 zijn vijanden die je oploopt omdat je je mond niet kunt houden over het evangelie, de droefheid is het verdriet over het geen gehoor vinden met de goede boodschap, de vervolgingen dienen om het spreken onmogelijk te maken. De vanzelfsprekendheid van de vijandschap hoort bij die andere vanzelfsprekendheid, dat christenen sprekende mensen zijn.


En daarmee staan we midden in antwoord 51 van zondag 19. Er is een diep verband tussen het ten eerste en het ten tweede daarvan. Christus is naar de hemel gegaan en Hij heeft bij zijn hemelvaart niet alleen de opdracht gegeven om van Hem te getuigen, om het evangelie van zijn leven, sterven en opstanding uit te dragen, maar Hij heeft met pinksteren ook vanuit de hemel de Geest uitgestort, met alle gaven van dien. En niet alleen de Geest zelf is een Spreker - daar komen we bij zondag 20 nog wel op - maar ook de gaven van de Geest, de hemelse gaven, dienen allemaal om het evangelie uit te dragen. Niets van de Geest of van zijn gaven is bedoeld om in egoïsme verbruikt te worden. Bij hemelvaart horen onlosmakelijk sprekende, verkondigende christenen. Bij het 'Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde' hoort onlosmakelijk het 'Ga dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen'. En Christus wist maar al te goed wat voor weerstanden het vervullen van die opdracht oproept en wat voor moeite het vaak kost om er aan te voldoen. Daarom besluit Matteüs juist met dat 'En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld'.

Leven vanuit Christus' hemelvaart en wederkomst betekent onherroepelijk sprekend leven, spreken van wat Christus heeft gedaan vóór zijn hemelvaart als de enige redding voor wat Christus komt doen bij zijn wederkomst. Dat evangelie is bedoeld om doorgegeven te worden. Wie het begrepen heeft moet dat ook doen. Wie dat doet, die leert pas in al zijn volheid de waarde van Christus' hemelvaart ervaren. Want wie dat doet roept regelmatig weerstand op. Dat hoeft niemand te verbazen die zijn eigen hart kent. Als wij zelf al zo gesteld zijn op ons eigen leven en onze eigen prestaties dat het ons iedere keer weer moeite kost om de tegenstand te overwinnen om onszelf aan Christus uit te leveren, hoe zal het dan met anderen zijn? Ongelovigen voelen vaak haarscherp aan hoe diep het evangelie reikt en hoever het hun hele bestaan omwoelt. Een wazige boodschap van medemenselijkheid en je beste beentje voor zetten roept niet zulke weerstanden op. Daarvoor is zij veel te vervelend. Gered worden betekent jezelf niet kunnen redden, en dat is tegen het zere been geschopt. En dan wordt er teruggeschopt. Dan kan er van alles loskomen en losbreken. En dan komt het er op aan. Als we geráákt worden door de terugslag van het evangelie, dan krijgt de heerlijkheid van ons hoofd Christus zijn volle waarde voor ons.


Die waarde ervaren we niet als we ons als christenen verdekt opstellen. Dat kan zomaar. Want ik geef het u allemaal bijvoorbaat toe: dit is vreselijk moeilijk. En wij zijn meesters in het vinden van verontschuldigingen voor ons zwijgen. We zijn immers ook mensen en we hechten er aan dat anderen ons als persoon een beetje positief beoordelen. We houden niet van conflicten en vermijden zaken die conflicten kunnen oproepen. En voor we het weten vermijden we het daarom ook om naar buiten toe te laten merken dat we christen zijn, laat staan ons geloof actief uit te dragen. Op school doen we mee met de groep, want ze zouden ons eens een mietje kunnen vinden. Op ons werk houden we ons zoveel mogelijk koest, doen 'gewoon' ons werk, want we zouden ons eens impopulair kunnen maken. We laten ons met ons geloof wegduwen naar waar de spraakmakende menigte tegenwoordig geloof hebben wil: thuis, in ons privéleven, in de kerk. Daar kunnen we mooi praten en ons veilig voelen. Ja, veilig voelen, want de kerk heeft grote beloften, van poorten van het dodenrijk die haar nooit zullen overweldigen en zo. Maar de kerk is niet de club van Christus. En als we toch doen alsof dat zo is, dan verwordt de waarde van Christus' heerlijkheid tot een clubslogan, iets als 'en de kerk die gaat nooit verloren, falderalderiere falderalderare'. En rekent u er gerust op dat er dan woorden vallen als Christus terugkomt. Want zo had Hij het ons niet geleerd, en daarvoor is Hij niet met ons geweest, en daarvoor heeft Hij ons zijn Geest niet gegeven. En wat zal er dan van onze verontschuldigingen overblijven?

Alleen als sprekende christenen kunnen we er ook iets van leren in te stemmen met zulke harde en vreselijke zaken als het overgeven van al zijn en mijn vijanden aan de eeuwige ondergang. Let op de volgorde van spreken van de catechismus: zijn en mijn vijanden. Hoe ontdek je dat, dat iemand niet maar jouw vijand is, maar een hekel aan jou heeft omdat hij Christus' vijand is? Dat ontdek je toch alleen maar door met hem of haar te spreken over het evangelie. Dat iemand God niet wil kennen en geen gehoor wil geven aan het evangelie kan voor ons alleen maar aan de dag komen als we hem of haar van God vertellen en de boodschap van Christus brengen. Wie Christus is voorgehouden als degene die zich eerst voor Gods rechterstoel gesteld heeft en heel de vloek heeft overgenomen, en wie dan zegt: niks voor mij, die moet zelf voor Gods rechterstoel verschijnen. Wie zwijgt en toekijkt bij dit alles en er van een afstandje over na probeert te denken, die blijft zitten met eindeloze vragen over waarom zij wel en hij niet. Wie spreekt en als christen stelling neemt in zijn leven, die ziet de uitkomst van het oordeel van straks zich al aftekenen in het heden. Want het evangelie dwingt reactie af. Het geeft groeiende duidelijkheid - niet als het wordt verzwegen of alleen vaag wordt aangeduid, maar als het wordt gesproken. Wie iets heeft ervaren van de kracht waarmee de goede boodschap kan worden afgewezen, alleen die kan er ook iets van begrijpen als Christus als rechter die afwijzing respecteert en bekrachtigt.


Nee, de waarde van de hemelvaart en de troost van de wederkomst van Christus komen pas tot hun recht als wij inderdaad en metterdaad sprekende christenen zijn. Wat het betekent tot een Heer in de hemel te kunnen bidden, die alles overziet en bij wie niets uit de hand loopt, dat merk je pas goed als je aan het werk gaat met zijn evangelie, als je de teleurstelling en het verdriet moet verwerken dat je je eigen kinderen of goede vrienden niet kunt bereiken met het evangelie, als je je eenzaam voelt op je werk, als je in het nauw gebracht wordt door allerlei pesterijen, als je familie je laat vallen omdat je naar de kerk gaat, of omdat je naar deze kerk gaat, en dat niet verzwijgen wilt. Iedere keer weer nieuwe moed krijgen om het vol te houden, nieuwe ideeën om nog weer eens een gesprek op te zetten, je evenwicht niet verliezen als er van alle kanten aan je getrokken en geduwd wordt, dat heeft direct te maken met de heerlijkheid van Christus in de hemel. Hij is met ons, en dat merk je - niet als je je mond houdt, maar als je spreekt.


Broeders en zusters, laten we ons leven leggen onder deze boodschap, en serieus bij onszelf te rade gaan. Als we geen weerstanden ervaren in ons leven, of tenminste geen weerstanden die met ons geloof te maken hebben, wat is er dan aan de hand? Hebben we dan geluk gehad, of hebben we ons met een jantje van leiden van ons christenzijn afgemaakt? Dan hebben we ons te schamen en ons leven te beteren, want Christus heeft alle macht, voor wie zouden wij bang moeten zijn? Hij is met ons, Hij geeft ons zijn Geest, de Spreker die doet spreken. Binnen onze eigen mogelijkheden en met de ons gegeven kansen kunnen we aan het werk. En denk niet gering van de inventiviteit van de Geest. En als we vijanden hebben, waaraan hebben we dat dan de wijten? Aan onszelf, omdat we ons als kwallen van mensen of als kwallen van christenen gedragen hebben? Dan hebben we ons te schamen en ons leven te beteren. Maar als we vijanden hebben om het evangelie, werkelijk, dan mogen we kracht verwachten van onze hemelse Heer en hopen op zijn komst. Want Hij heeft gezegd: houd goede moed, Ik heb de wereld overwonnen. Amen.


<<<