Heidelbergse Catechismus, zondag 19

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 72,1.2
Psalm 72,6.7
lezen Johannes 18:28-40 en Efeziërs 1:15-23
Psalm 149
Zondag 19
Gezang 31,2
Psalm 79,5

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 72,1.2
lezen Johannes 18:28-40
Psalm 72,6.7
lezen Efeziërs 1:15-23
Zondag 19
Gezang 4
Liedboek gezang 281

Loenen-Abcoude 21/04/96
Hilversum 24/01/99
Houten 11/08/02

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


God heeft onze Heer, Jezus Christus, in de hemel de plaats van de macht gegeven, hoog boven alle heerschappijen, machten, krachten en hoogheden, en boven elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige wereld. Alles heeft Hij onder zijn voeten gelegd. Zo hebben we het gelezen in Efeziërs 1, en zo hebben we het eigenlijk ook beleden in zondag 19: door Hem regeert de Vader alle dingen. Onze Heer, het Hoofd van de kerk, heeft de uitvoerende macht in heel de werkelijkheid.

Dat is niet niks. De bijbel is dan ook niet karig met grote woorden: Christus is onder alles de eerste geworden, Hij heeft het te zeggen over alles en iedereen. Hij is de koning, die alle aardse macht en kracht en heerschappij onttronen zal, de koning, die van Sion uit zijn machtige scepter hanteert, en heerst te midden van zijn vijanden. Hij is de overste van de koningen van de aarde, hoogste heer, eerste koning, de Koning. Zo laat Hij ons groeten in de kerk met de woorden van Openbaring 1:4,5. Op de vraag: wie is er nu eigenlijk de baas op aarde, wie heeft het nu voor het zeggen? is maar één goed antwoord: Jezus Christus, onze Heer.

En zo zou ik, met hulp van wat concordanties en bladeren in de bijbel, gemakkelijk een preek vol kunnen krijgen met grote, nog grotere en hele grote woorden, die de bijbel gebruikt om de lof te zingen van Christus Jezus, als de Heer, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Alleen, ik denk, hoe langer ik dat vol zou houden, des te meer zou bij u de vraag bovenkomen: ja, dat is mooi, dat is vast ook waar, maar - wat hebben wij daar nu vandaag aan, wat merk je daar nu van, wat is voor ons de waarde van dat alles? Want kijk nou toch eens nuchter om je heen: de Here Jezus mag dan de grote gezagvoerder op het ruimteschip aarde zijn, een grotere puinhoop kun je je nauwelijks voorstellen. En denk ook maar niet dat je er als christenen gemakkelijker afkomt dan anderen, omdat het de Heer van de kerk is, die de baas is, welnee, ziek worden we allemaal, dood gaan we allemaal, klappen krijgen we allemaal, en soms krijgen de christenen zelfs nog meer klappen dan de anderen, denk maar even - even is genoeg - aan de toestanden in Somalië, in China, in zoveel plaatsen.

Ja, als we eens even van de grote woorden van de lofprijzing in de bijbel en in de kerk afdalen naar de nuchtere werkelijkheid van alledag, dan komt die vraag heel concreet voor ons te staan: wat heb je nu eigenlijk aan die heerlijkheid van Christus in de hemel? Toch wil ik niet meteen op die vraag ingaan, vanmorgen. Ik denk dat het wijs is om eerst eens een andere vraag te stellen: wat kunnen wij eigenlijk van Christus, onze Heer in de hemel, verwachten? Die vraag komt vóór die andere vraag: wat heb je nu eigenlijk aan Christus in de hemel? Als je geldzorgen hebt, dan kun je daar, zeg, een maagzweer van krijgen. Als je dan naar de dokter gaat, dan zal hij aan die maagzweer waarschijnlijk wel wat kunnen doen. Maar een recept voor loonsverhoging kan hij niet uitschrijven, en je zou wel dwaas zijn als je daarom zei: wat heb je ook aan die dokters, ze kunnen je nergens bij helpen. Het is maar een vergelijking natuurlijk, maar het laat wel zien, dat die vraag: wat kun je eigenlijk van iemand verwachten? eerst komt, vóór die andere vraag: wat heb je nu eigenlijk aan die ander?

Er is goede reden om die vraag ook hier, bij het koning-zijn van Christus, eerst te stellen. Net zo goed als bij het 'onze Vader, die in de hemel woont', de catechismus terecht zegt, dat dat 'in de hemel' er staat om ons te leren van de hemelse majesteit van God niet aards te denken, zo is het belangrijk dat wij ons realiseren, dat wij van de hemelse majesteit van Christus niet aards moeten denken. Daarom heb ik niet alleen dat gedeelte uit Efeziërs met u gelezen, maar ook dat andere gedeelte uit Johannes 18. Het zou een enorme vergissing van ons zijn, als we zouden denken dat wat de Here Jezus daar tegen Pilatus zegt alleen maar zou gelden voor de tijd dat Hij als mens op aarde rondging: Mijn koningschap is niet van deze wereld. Christus is geen koning zoals koningin Beatrix koningin is of zoals mister Clinton president van Amerika is. Hij is koning in het koninkrijk der hemelen, en dat koninkrijk der hemelen is voor mensen een merkwaardig koninkrijk, met eigen wetten en regels en met een eigen stijl. Laten we daarom vanmorgen eens nadenken over die eerdere vraag: wat kunnen wij eigenlijk verwachten van Christus als onze hemelse koning? Aan de hand van de catechismus vinden we daarop drie antwoorden: gaven, volharding en bevrijding.


Wat kunnen wij van onze hemelse koning verwachten? Zondag 19 wijst ons er in de eerste plaats op, dat Christus door zijn Heilige Geest in ons zijn gaven uitgiet. Dat is trouwens meteen al iets bijzonders van deze koning en van dit koninkrijk. Vóórdat een gewone, aardse koning of staat, ook maar iets, en dan meestal nog mondjesmaat, geeft, wordt er eerst gevraagd: koningen en regeringen zijn onder mensen meestal veeleisende types, die een belastingaanslag op je plegen. Maar Christus is een gevende Koning. Van Hem kun je gaven verwachten.

Maar, wat voor gaven dan? Nou, allerlei gaven, zo divers als de wereld, alleen, allemaal met één doel. Laten we maar weer even beginnen in Johannes 18. Daar zegt de Here Jezus tegen Pilatus: Inderdaad ben Ik Koning, alleen ik ben geen gewone koning, die het om macht en geld en invloed gaat, maar ik ben gekomen om voor de waarheid te getuigen en alle mensen te verzamelen die bij die waarheid horen, die niet in de leugen willen leven. In gewone woorden van vandaag betekent dat zoiets als dat de Here Jezus een heel bijzondere koning is, die gekomen is om het evangelie, de blijde boodschap te brengen, en om zo een gemeente te verzamelen van mensen die aan die boodschap gehoor geven. Daar gaat het Hem om. Hij is geen koning die uit is op macht, maar een koning, die uit is op redding. We hebben er al van gezongen uit Psalm 72.

Als nu die Koning, die gekomen is om het evangelie te brengen, gaven geeft, dan zijn die gaven natuurlijk allemaal ook bedoeld om het evangelie te brengen en mensen te verzamelen in de gemeente. Dat is dan ook precies wat Paulus zegt in één van de teksten waar de catechismus naar verwijst hier: Efeziërs 4:12: Christus heeft allerlei gaven gegeven, met dit doel: om de heiligen toe te rusten voor het werk van de bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus.

Ik denk dat het goed is, als we bij deze tekst even bewust stilstaan. Want het is een heel bekende tekst. Het gaat over apostelen en profeten, evangelisten en herders en leraars; het is een tekst die bij de bevestiging van ambtsdragers wordt aangehaald, het is een tekst die bij dat nieuwe vak van 'gemeenteopbouw' wordt aangehaald. Maar ik vind het heel opvallend, dat dit stukje van Paulus onder ons steeds maar wordt opgevat alsof het alleen maar over het functioneren van de gemeente naar binnen zou gaan. Ambtsdragers functioneren in onze kerken eigenlijk alleen maar voor de eigen gemeente, de eigen groep, en gaven, als we over de gaven van Christus en van de Geest gaan spreken, dan gaat het steeds maar over welke gaven wij hebben om in de gemeente te gebruiken, en gemeenteopbouw, is al bijna synoniem geworden met een stuk interne reorganisatie in de gemeente, zodat alles wat beter loopt. En natuurlijk heeft Paulus het hier ook over de binnenkant van de gemeente, maar het gaat hem om iets anders, net zo goed als het Christus om iets anders gaat. Wie bij de gaven van onze hemelse koning alleen maar aan de eigen gemeente denkt, die heeft nog niet begrepen met wat voor Koning hij eigenlijk te maken heeft. Die denkt uiteindelijk nóg aards van Christus' koningschap, alsof Hij alleen maar de leider van ons clubje zou willen zijn.

Paulus kijkt hier rechtstreeks naar buiten de gemeente: dáár werkt de apostel en de evangelist, aan de buitenwereld moet de gemeente haar dienst betonen, en de opbouw van het lichaam van Christus vindt in de eerste plaats voortgang doordat er anderen worden toegevoegd, van buiten af. Ik heb vorige week al benadrukt, dat bij hemelvaart het zendingsbevel hoort. Daar gaat hier niets van af. Bij koning Christus hoort die opdracht, bij het 'Mij is gegeven alle macht', hoort het 'Ga heen , vertel aan iedereen'. Christus' koningschap is niet van deze wereld, maar Hij is gekomen om van de waarheid te getuigen - en dat blijft zo. En wat Hij dan ook vervolgens geeft, staat in dienst van dát doel.

Allerlei gaven zijn het, zo divers als de wereld. Als je daar een eerste indruk van wilt krijgen, moet je het boek Handelingen lezen. Dat boek heet wel handelingen van de apostelen, maar eigenlijk gaat het natuurlijk om de handelingen van Christus, de Koning. En dan mag het ons opvallen, dat de eerste gave die gegeven wordt door de Heilige Geest, de gave is van het spreken, het spreken in de eigen taal van de mensen (Hand. 2:8). En daarna volgt het héle spectrum, zo divers als de wereld, van wonderen tot alledaagse dingen, maar allemaal in dát kader. Kijk maar even naar het slot van Handelingen 2 en het slot van Handelingen 4. Christus geeft hier wonderen en tekenen door de handen van de apostelen, heel bijzonder. Maar Christus geeft hier ook dat eigenlijk heel gewone, dat de gemeenteleden hun bezittingen deelden, zodat er niemand te kort kwam, dat gewone, dat ze elkaar opzochten en samen erediensten hielden met vreugde en oprechtheid, en dat ze God loofden. En juist ook al die heel gewone dingen waren een wezenlijk middel waardoor de Heer, dat is Christus!, dagelijks mensen toevoegde aan de gemeenschap.

En zo gaat dat door, het hele boek Handelingen: alles wordt ingeschakeld, van bijzondere dingen (tekenen, genezingen, wonderen) tot hele gewone dingen (discussies, gesprekken, preken, een stukje aandacht en zorg - denk maar aan de benoeming van de zeven diakenen). Natuurlijk zijn al die gaven ook bedoeld voor de gemeente zelf, intern, maar ze zijn vooral bedoeld voor de gemeente om te gebruiken, extern, naar buiten toe, in dienst van Koning Christus, die het niet om clubjes gaat, maar om de mensheid.

Ik heb nu al een paar keer gezegd, dat die gaven in Handelingen, en trouwens in heel het Nieuwe Testament, heel divers zijn. Ook genezingen, tongentaal, profetie, wonderlijk inzicht, het hoort er allemaal bij. U zult wel weten dat over die bijzondere gaven nogal een discussie loopt, tussen de kerken en allerlei evangelische en pinkster-groepen. Ik vind dat een heel ongelukkige discussie, waarbij meestal allebei de partijen precies het verkeerde standpunt verdedigen. Want door de mensen in de kerk wordt vaak gezegd: ja, al die bijzondere gaven, die waren er alleen maar in het begin van de kerk, als een soort start-versterkers. Maar daar hoeven we tegenwoordig niet meer op te rekenen. Nu, dat is een mening die nergens op gebaseerd is. Nergens geeft de bijbel er aanleiding voor om te denken dat Christus vandaag de dag die bijzondere gaven niet meer geven zal of geven kan. Maar aan de andere kant wordt vaak gezegd, dat de gaven van toen, vandaag nog net zo goed aanwezig moeten zijn, en als ze ontbreken, dan is je geloofsleven, of je kerkelijk leven eigenlijk incompleet. En dat is net zo goed onzin, en nog wel zo gevaarlijk ook.

Laten we in de gaten houden, dat we het hier over gaven hebben, dingen, mogelijkheden, die je krijgt, en krijgt met een bepaald doel. Wij bepalen niet wat wij moeten krijgen... dat bepaalt de Koning zelf, die de gaven geeft. En als Hij vandaag nog steeds bezig is met het bereiken van zijn doel, het brengen van het evangelie, en het bouwen van de gemeente, dan zal Hij ons en alle christenen vandaag, en in onze eigen situatie, de gaven geven die wij, vandaag, en in onze situatie, voor dat doel nodig hebben. Daar zou best genezing of tongentaal bij kunnen zijn, maar dat hoeft helemaal niet. Bij heel veel mensen van tegenwoordig werken die bijzondere gaven van toen juist averechts, ze worden van het evangelie afgehouden door spectaculaire dingen, maar ze kunnen soms zomaar door heel eenvoudige dingen (een beetje aandacht, hulp, een woord van rust en vrede) getrokken worden.

Wij hebben zo vaak zo weinig aandacht en respect voor de kleine, de gewone, de alledaagse gaven van onze Heer. We rekenen op spectaculaire dingen - hebben we geen grote Koning als Heer? Ja, maar laten we van deze Koning niet aards denken, ook niet aards door die nadruk op het bijzondere. Kijk elkaar en jezelf ook eens aan op gewone dingen: op de gave om relaties te onderhouden, op de gave om te zien wat mensen nodig hebben, op de gave van het eenvoudige woord, op de gave van het delen, op de gave van het gezelligheid scheppen en een sfeer waarin mensen zich thuis voelen, op de gave van het optimisme en het zien van goede en blijde dingen. En bekijk dan al die gaven eens met het oog van onze Koning, Christus. Dat geeft Hij ons, om op onze manier, en in onze situatie het evangelie verder te brengen. Om de gemeente te laten functioneren naar binnen toe, natuurlijk, maar vooral ook naar buiten toe.


Goed, ik heb eens veel tijd genomen voor het eerste punt. We moeten dus wat sneller door de andere twee. Het tweede wat we van onze Koning kunnen verwachten heb ik volharding genoemd. En daarmee bedoel ik wat de catechismus aangeeft met: Hij beschermt en bewaart ons met zijn macht tegen alle vijanden. Dat lijkt eerst wat anders. Maar we moeten ons juist hier ook realiseren hoezeer Christus koning is in een hémels koninkrijk. Hij maakt zijn christenen niet op een aardse manier onkwetsbaar of zo. Kijk maar weer naar het boek Handelingen. Van het begin af aan overkomt de apostelen en de gemeente ook allerlei onaangenaams. Petrus en Johannes worden gearresteerd (4:3), de apostelen worden gearresteerd (5:18), Stefanus wordt gedood, Jakobus de broer van Johannes wordt gedood, de lange lijst van wat Paulus allemaal wel niet heeft moeten meemaken en die hij afsluit met: om uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen - is bekend en staat niet voor niets in de bijbel. Wie ook maar zou denken dat dienaar van Koning Christus zijn betekent dat je niets slechts meer kan gebeuren, die heeft niet alleen de ervaring, maar ook de bijbel tegen zich.

Weer moeten we letten op: wat voor Koning is Christus eigenlijk, waar gaat het Hem om? Nu, bij dat, waar het Hem om gaat, dáárbij beschermt en bewaart Hij ons, dáárbij kunnen we rekenen op Christus. Hij bewaart ons dus bij het geloof. Als wij in geloof bij Christus schuilen, zal er niets en niemand zijn die ons van Hem lostrekken kan. Christus staat boven alle kracht en macht en overheid en invloed en gevaar, Hij is in alles de eerste en heeft het overal over te zeggen. Dáárom kunnen we Paulus horen zeggen: Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, nu ja, enzovoort, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer. Daarom vat ik hier samen met het woordje volharding.

En weer wil ik er dan even op wijzen, dat we dat niet op een egoïstische manier moeten nemen. Het gaat hier maar niet om onze persoonlijke volharding alleen, dat wij het vol zouden houden, natuurlijk, dat ook. Maar het kader waarin Christus koningschap ons plaatst is wijder: het gaat Hem ook om de anderen, om het getuigen van de waarheid, het evangelie. In dát kader kun je rekenen op Christus. Ja, en dan mogen we denken aan die oude waarheid die je nog steeds kunt zien in de kerk over de hele wereld, dat het bloed van de martelaren het zaad van de kerk is, dat ook dóór allerlei ellende heen Christus zijn kracht laat zien. Maar weer: het gaat niet alleen om spectaculaire dingen. Wie in heel ernstige ziekte niet verbitterd raakt, maar blijmoedig kan blijven getuigen van de nabijheid van onze Heiland, die mag zien hoe Christus beschermt en bewaart, en mag het aan alle anderen laten zien; wie in diep verdriet de kracht van Christus krijgt om niet wanhopig te worden, maar te blijven vertrouwen op Christus, die mag zien hoe de Koning om haar heen staat, en mag het laten zien. Want volharden in het ware geloof, betekent ook altijd volharden in het tonen van dat ware geloof en het doorgeven van het evangelie, al is het maar door onze houding alleen. Dat mag je van Christus verwachten, daar mag je om bidden en daar mag je in vast vertrouwen op rekenen, want Christus' arm is niet tekort om te helpen en te dragen, en zijn woord verslapt niet als het moeilijk wordt: dan toont het juist zijn kracht.


Ik noem nog maar het laatste: we mogen tenslotte ook bevrijding van Christus verwachten. Met Christus in de hemel, bezig om mensen te verzamelen voor zijn grote toekomst, hoeven we niet bang te zijn dat er nooit een einde zal komen aan het werk, dat er geen einde zal zijn aan lijden en onrecht, dat er geen rechtvaardigheid zal zijn en geen verlossing. Alles staat in het kader van een bepaald doel: Christus verzamelt zijn geliefden. En eens is dat klaar. Dan wordt aan alle christenen als predikers van het evangelie décharge verleend, omdat het doel bereikt is en het einde van alle dingen hemelse blijdschap en heerlijkheid is. En daarom mogen we in hoop leven en werken, in hoop en vertrouwen mee-werken met onze Koning bij zijn grote werk: getuigen van de waarheid en bijeenbrengen van alle mensen die bij die waarheid horen willen. Dat zal niet voor niets zijn: kijk maar, er volgt een fantastische ontmoeting van ons, en alle uitverkorenen, in hemelse blijdschap en heerlijkheid. Amen.


<<<