Heidelbergse Catechismus, zondag 22

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 50,1.2
Psalm 50,11
lezen Johannes 6,32-40
Gezang 22,7
Zondag 22
Gezang 25,3
Psalm 16,3-5

Loenen-Abcoude 16/06/96
Amsterdam-ZW 06/04/97

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Troost. Welke troost geeft u? Welke troost put u uit? Troost zet de toon van zondag 22. Opstanding van het vlees en eeuwig leven worden voor onze aandacht gebracht als zaken die ons troosten. Dat is een mooie invalshoek van de Catechismus. Ik wil daar vanmorgen eens een bepaald aspect van naar voren halen.

Over troost hebben we het al eens vaker gehad bij de Catechismus. Dat spreekt vanzelf. Terecht heet hij ook wel het 'troostboek' van de kerk. Toen heb ik gezegd, dat 'troost' zo'n woordje is, dat alleen al door zijn vorm verwijst naar waar het bij troost om gaat. Nietwaar, 'troost' betekent dat je 'tot rust' gebracht wordt, dat je 'rustig' wordt. Troosten is 'tot rust brengen'. Dat beschrijft eigenlijk heel direct wat er in werkelijkheid gebeurt als wij 'getroost worden'. Als wij heel erg verdrietig zijn, dan stormt het in ons. En als we ons verdriet ook uiten, dan huilen we, we roepen, schreeuwen soms. Of als we bang zijn, dan knijpt ons de angst de keel toe, en verkrampen we. We kunnen ons opgejaagd en voortgedreven voelen, door alles wat we moeten. Dan 'getroost worden' in je verdriet, in je angst, in je drukte, dat is echt: weer rust vinden, weer rustig worden.

Als we dat hier toepassen, dan krijgen we, dat de Catechismus beweert, dat de opstanding en het eeuwige leven zaken zijn, waar we rustig van worden, of tenminste: zaken waar we rustig van zouden kúnnen worden. Dat wij zullen opstaan en een nieuw lichaam zullen krijgen, zoals Christus het heeft, en dat wij eeuwig zullen leven in heerlijkheid, dat wil ons rust geven. En - dat mag ons opvallen - dat wil ons nu rust geven. De vragen van zondag 22 zijn: welke troost geeft, welke troost put u uit de opstanding en het eeuwige leven. Dat mag ons opvallen. Want het gaat hier over dingen die nog kómen, die nog moeten gaan gebeuren. Toch staat er niet iets als: welke troost zal u de opstanding geven, of: welke troost wacht u in het eeuwige leven?


Dat is echt opvallend, en - denk ik - het raakt ook aan een zere plek in ons leven. Tegen iemand die een geliefde verloren heeft door de dood kun je zeggen: je mag geloven dat we elkaar weer zullen zien. Dood is niet maar dood. We zullen opstaan en elkaar ontmoeten. Toch, zoals u misschien wel uit ervaring weet, is dat voor het heden maar een magere troost. Dat we elkaar weer zullen zien is mooi, en het zorgt er ook voor dat we niet hoeven te rouwen zoals niet-gelovige mensen kunnen rouwen: diep wanhopig, omdat er nooit meer een weerzien volgen zal - maar toch: in het heden blijft het gemis, het doet zeer, en het kan je laten schreeuwen van eenzaamheid, on-rustig.

Opvallend dus. Want zondag 22 zegt het wel zó. Het gaat om troost, om rust nu al. Dat licht ik er nu vanmorgen eens even uit: Hoe kan dat dan? Hoe kunnen opstanding en eeuwig leven ons nu al troosten, ons leven nu al tot rust brengen? Dat kan, denk ik, alleen, als die opstanding en dat eeuwige leven ook iets zeggen over ons leven van nu. En zo is het ook: de komende opstanding en de komende heerlijkheid, willen ons nu al iets zeggen, en dat wil ons tot rust brengen. En om maar gelijk nog iets precieser te formuleren: door de komende opstanding en heerlijkheid wil God ons nu al iets zeggen, tot rust brengen.


Dat is precieser, want het gaat hier niet om dingen die op zichzelf staan. En dat is maar goed ook. Want iets als een opstanding van ons lichaam op zich hoeft ons helemaal niet te troosten. Tenslotte leert de bijbel, dat alle mensen, of ze nu bij Christus horen of niet, eens zullen opstaan. Maar voor velen zal dat een opstanding tot een eeuwig oordeel zijn. En wat is nu eeuwig leven op zich, als je niet weet dat het een goed eeuwig leven zal zijn, een geen eeuwige eenzaamheid of de eeuwige saaiheid (ik ben bang dat antwoord 58 niet genoeg tegenwicht biedt aan die grote karikatuur van het eeuwige leven, die je zo nog wel eens tegen kunt komen, en waarin de zaligheid wordt afgeschilderd als een eeuwig zingen in het grote koor, onder leiding van Johann Sebastian Bach of zo, en waarvan je met recht zou kunnen zeggen dat je daar nu toch geen zin in hebt).

Nee, het gaat er niet om dat opstanding of eeuwig leven op zichzelf ons rust geven, want opstanding en eeuwig leven zijn überhaupt geen dingen die op zichzelf staan: opstanding en eeuwig leven zijn dingen die bij God horen, die God ons geven wil en die 'los' niet verkrijgbaar zijn. Het wil ons troosten, rust geven, dat God ons opwekken zal. En het wil ons troosten, rust geven, dat we met God eeuwig zullen mogen leven. Als we precies willen zijn, moeten we dus zeggen, dat God ons rust wil geven door opstanding en eeuwig leven, dat Hij ons rust wil geven bij zichzelf. Om het maar te zeggen in dat mooie beeld van psalm 131, van dat kind, dat bij zijn moeder gedronken heeft en dan 'troost in zijn moeders armen vindt': door opstanding en eeuwig leven wil God ons 'troost in zijn armen laten vinden'. Laten we zo eens verder gaan. Ik vat samen: Door opstanding en eeuwig leven wil God ons nu al tot rust brengen bij zichzelf. We mogen onszelf gedragen weten in de armen van God de Vader, van God de Zoon en van God de Heilige Geest.


Nu al. Daar gaat het me vanmorgen om. Natuurlijk is het zo, dat God eens onze tranen van onze ogen zal afwissen, dat Hij ons zal troosten, zoals we hier nog nooit getroost zijn. Maar dat is niet alles. Met zijn boodschap dat God ons zal opwekken en eeuwig leven geven wil God ons nu al rust geven. Hij zegt ons er iets goeds mee over ons leven van nu, iets dat ons vrede geven wil. Ik verbind dat nu eerst maar met het werk van God de Vader, die ons heeft gemaakt.

Want God heeft ons geschapen als mensen met een lichaam. En dat was maar geen ongelukje, nee, het was het eerste: eerst formeerde God de mens uit het stof van de aardbodem - die levensadem, die was maar Gods finishing touch. God vindt ons belangrijk als de mensen die we zijn, en dan kijkt Hij maar niet alleen naar hoe wij ons gedragen, naar wat wij kunnen en hoe wij psychisch, geestelijk, op Hem en elkaar reageren. Wij zijn de mensen die wij zijn onontkoombaar in ons lichaam. Ieder van ons is wie die is met zijn of haar eigen lichaam. Dat hoort onlosmakelijk bij ons zelf. Mijn persoon is alleen denkbaar bij mijn lichaam, en uw persoon bij uw lichaam. Wij zijn geen geesten, of zielen, die zomaar toevallig in een bepaald lichaam huizen, en die voor hetzelfde geld in een ander lichaam terecht hadden kunnen komen. De menselijke persoon is geen computerprogramma dat op willekeurig welke computer draait. Nee, wij zijn wie wij zijn in ons eigen lichaam.

Zo heeft God ons gemaakt, en zo neemt Hij ons dan ook serieus. Als er iets de boodschap is die God ons meegeeft voor vandaag in de aankondiging van de opstanding van de doden, dan is het dit: Ik vind jou met jouw eigen lichaam waardevol. Je lichaam is niet maar iets uiterlijks, iets wat wel weg kan, iets wat wel 'voor de wormen' kan. Nee. En daarom neemt God bij ons sterven niet alleen tijdelijke noodmaatregelen (dat wij bij Christus mogen zijn terwijl ons lichaam begraven wordt), maar is Hij ook bezig aan definitieve reddingsmaatregelen: een mens is immers geen mens zonder z'n eigen lijf.

Het komt mij voor dat we er goed aan doen om ons dat vandaag al, nu al, te realiseren. God wil ons daar nu al rust mee geven, een rust die wij, als mensen van vandaag de dag ook best kunnen gebruiken. Want hoevelen van ons leven niet vanuit de een of andere onvrede met het eigen lichaam? We zouden er anders uit willen zien, meer willen kunnen met onze eigen handen, harder willen kunnen lopen met onze eigen benen, behendiger, leniger zijn. We leven in een zotte tijd, die als zelden tevoren weet hoe belangrijk ons lichaam voor ons is, en ondertussen aan iedereen een bepaald ideaal opdringt van hoe je eruit zou moeten zien, hoe sterk je zou moeten zijn en noem maar op, en ons daarmee, voor we het weten eindeloos frustreert.

En tegenover al die stemmen die ons het ideale figuur, de ideale houding, de ideale dit en de ideale dat voorschrijven, stelt de bijbel de stem van God de Vader, die ons heeft gemaakt, ieder met ons eigen lijf, met onze eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, en die ons niet alleen maar zo heeft gemaakt - want dan zouden we nog kunnen zeggen: ja, ons lichaam wàs iets goeds, maar het ís in deze zondige wereld slecht, waardeloos geworden - nee God zegt meer, Hij is de God die ons nog steeds zó als we zijn, met ons eigen lijf, waardevol vindt, en die ons daarom mèt 'dit ons vlees' opwekken wil op de jongste dag. Mèt je eigen lichaam mag je vrede vinden bij God, rust, rust van alle jachtige mode-idealen, rust van alle persoonlijke frustratie over ons eigen beperkte lichaam, rust in de armen van God de Vader, onze Schepper, die ons opwekken zal.


We komen bij het tweede: Door opstanding en eeuwig leven wil God ons nu al tot rust brengen bij zichzelf. We mogen onszelf gedragen weten in de armen van God de Zoon. Christus zelf zegt het ons in Johannes 6: wie in Mij gelooft heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken op de jongste dag. Je hebt al eeuwig leven, nu al, als je hoort bij Christus. En als je dat nu al hebt, dan is de opwekking straks ergens een vanzelfsprekend gevolg. Waar zit hem dat dan in, dat eeuwige leven nu? Johannes zegt het ons verderop: daarin, dat wij de enige waarachtige God kénnen en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft. En kénnen is dan maar niet iets bleeks, iets van: weten wie God is, zoals je kunt weten wie koningin Beatrix is. Nee, kennen is hier: omgaan met, vertrouwd zijn met God. Dat is het eeuwige leven.

En natuurlijk is dat bij Johannes een toegespitste manier van zeggen. Wij leven hier niet in heerlijkheid, ook niet als wij met God leven. Ook als wij op de toppen van ons geloof leven, in direct contact met God, ervaren dat Hij bij ons is, dat zijn woord in ons leven uitkomt, dat we gedragen worden door Hem, enzovoort, ook dan is de hemel nog niet op aarde gekomen. Als God komt met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dan wordt er heel veel anders, eindeloos veel. Maar waar het Johannes onder meer om gaat is dit: één ding wordt er niet anders: eeuwig leven is leven met déze ene waarachtige God en met Jezus Christus, zijn Zoon. Als er iets is wat God ons vandaag al zegt met de boodschap van opstanding en eeuwig leven is het dit: je mag eeuwig bij Mij leven, wie nu al in mijn armen schuilt, die laat Ik nooit meer los (dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, dat Ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd, niemand verloren laat gaan, maar hen allemaal op de laatste dag laat opstaan).

Dat opstaan op de laatste dag laat ik nu even liggen, maar wat voor de invalshoek van vanmorgen belangrijk is is dat, dat Christus zegt: ik laat niemand verloren gaan. Want daar gaat het me vanmorgen om, dat Christus ons nu al troosten wil met het komende eeuwige leven. En dat heeft heel direct voor vandaag de kant van: wie in Christus' armen schuilt, die is daar veilig, die valt daar niet uit, die wordt daar niet uit losgerukt door zonde, dood en duivel. Hij is het brood des levens, het levende brood dat leven geeft. Eeuwig leven bij Christus is niet alleen iets dat komt, maar iets dat al in het heden reikt. Ons leven ziet er niet zo uit, dat wij eerst zelf een heel eind moeten lopen en ploeteren en sloven, en als we dan eens, aan het eind van ons levenspad gekomen zijn, dan kunnen we ons dood en doodmoe in Christus' armen laten vallen, nietwaar, als zo'n wielrenner, die bij de finish op de top van de een of andere col van de eerste categorie doodop in de armen van zijn verzorgers valt. Nee, Christus' armen dragen ons nu al. En ze dragen ons dan ook de eeuwigheid binnen.

Dat mogen we volgende week dan ook zien in het avondmaal. Dat is niet een feest dat eigenlijk losstaat van de komende bruiloft van het Lam, nee, dat is een voorsmaak, een apéritief, dat hoort bij, dat al deel uitmaakt van de bruiloftsmaaltijd. We zeggen er dan ook mee, met dat we dat brood eten en die beker dringen: Christus draagt ons nu al, van Hem zijn we afhankelijk, Hij is onze kracht en ons leven. En wie dat werkelijk, wie dat naar waarheid zegt, wie ook echt schuilt in Christus' armen, die mag dat ook ervaren, nu al, dat Hij door Christus gedragen wordt, het leven door. Die mag nu al, bij alles wat er gebeurt en wat hem of haar overkomt, tot rust komen bij Christus, zoals een kind bij zijn moeder.


Tenslotte dat derde: we mogen ons ook gedragen weten door God de Heilige Geest, en zo nu al rust vinden. Want je kunt die boodschap, die God voor ons heeft in opstanding en eeuwig leven ook zo omschrijven, dat God ons zegt: het eigen werk dat de Heilige Geest nu al in je doet, dat zal Hij ook afmaken, voltooien, op een hoger plan brengen, en - aan het licht brengen.

Wij realiseren ons dat meestal niet zo direct, omdat we opstanding en eeuwig leven gewend zijn vooral met Christus, met de Here Jezus in verband te brengen, maar de bijbel noemt heel duidelijk zowel de opstanding als het eeuwige leven een werk van de Heilige Geest. Terecht en vol diepe betekenis is het, dat de Twaalf Artikelen deze zaken aan het eind, bij het werk van de Heilige Geest ter sprake brengen. Paulus is er vol van: Als de Geest van Hem die Jezus heeft opgewekt uit de doden in u woont, zal Hij, die Christus uit de doden heeft laten opstaan, ook uw sterfelijk lichaam levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u woont. Wij hebben de Geest van het kindschap gekregen. En als wij dan kinderen zijn, dan zijn we ook erfgenamen, om te delen in de heerlijkheid, door de Geest. Daarom heet het lichaam dat we krijgen zullen en waarin we eeuwig leven zullen ook een 'geestelijk lichaam'. Daar is niet een soort spooklichaam mee bedoeld, of een schijnlichaam, juist niet, het gaat om een echt lichaam, dat alleen door de Geest gevormd, geschapen en beheerst wordt. Hij maakt af waar Hij hier al mee bezig is en Hij brengt het aan het licht: dan zal iedereen kunnen zien, wat Hij nu al doet.

Ons hele leven lang is de Geest bezig ons gelijkvormig te maken aan Christus. Hij roept ons, spreekt op ons in, stimuleert en stuurt ons, om in doen en laten, in ons denken en in ons karakter, steeds meer werkelijk een kind van God te worden. Dát werk, dat wil Hij eens voltooien, door ons ook lichamelijk op Christus te laten lijken: aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijk. En daarmee komt iets aan het licht, wat nu verborgen is, maar er wel degelijk is. En dat wil ons troosten, rust geven.

Want er is van dat werk zoveel verborgen in ons leven vandaag, verborgen voor anderen, maar soms ook voor onszelf. En dat kan ons onzeker maken. Hoevaak zien we niet pas achteraf hoe God ons droeg, en kunnen we op het moment diep in de twijfel, in de angst, in het ongeloof en in de zonde soms verzonken zijn. We hebben de energie niet om te vechten en de kracht niet om ons op te richten. En toch is God daar met zijn boodschap: ik wil je opwekken, eeuwig leven geven, afmaken, en - aan het licht brengen wat ik toch, altijd al in je deed. Kom tot rust bij Mij!

Hoe belangrijk is dat niet, ook voor ons als we toe moeten zien bij anderen, hoe ze weggezonken zijn in de duisternis van ziekte en depressie. Alles wat God doet in hun leven het lijkt weg, toegedekt onder een dikke deken van ziekte. Niets meer te kunnen voelen van Gods liefde en ervaren van zijn beloften. De Heilige Geest gaat schuil. Ja, en toch zal Hij aan het licht komen. En hoe belangrijk is dat ook niet lichamelijk, als we staan voor de handicaps van de mismaakten onder ons, als we staan voor het geheim van een lang en smerig ziekbed, als de vragen groot worden, en we tasten naar een diep verborgen werk van God: waar is dat goed voor, wat is het nut, waar is het werk van God? Over een blindgeborene heeft de Here Jezus eens gezegd, dat zijn handicap met zonde niets te maken had, maar dat het werk van God in hem openbaar moest worden. Zo is het ook. En het is eindeloos de moeite waard om zo te kijken naar ziekte en handicaps: hoe werkt God daarin, waar komt zijn kracht uit om te dragen, hoe wordt toch ook zijn liefde er in zichtbaar. En in het heden zien we er dan wellicht maar een fractie van, maar het werk is er. Reken maar. En bij alle onrust, angst en pijn wil God ons daar bij bepalen, ook door zijn boodschap van de komende opstanding en het eeuwige leven. Want de Geest van God zelf draagt ons in zijn armen, en het werk dat Hij in ons doet - Hij maakt het eens af, en tegelijk: brengt Hij het aan het licht. We zullen het eens kunnen zien, wat er nu al gebeurt. Ook in de armen van de Geest zijn we veilig.


Daarom, denk er nog maar eens over na, geef u er aan over, en vind er rust bij, want: Door opstanding en eeuwig leven wil God ons nu al tot rust brengen bij zichzelf. We mogen onszelf gedragen weten in de armen van God de Vader, van God de Zoon en van God de Heilige Geest. Amen.


<<<