Heidelbergse Catechismus, zondag 25

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 24,1
Psalm 24,2.3
Johannes 2,23-3,21
Psalm 98
Zondag 25
Gezang 15
Psalm 62,1

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Liedboek gezang 402,1
Liedboek gezang 335,1-5
Liedboek gezang 335,6-9
Johannes 2,23-3,21
Psalm 86,5
Zondag 25
Gezang 15
Gezang 29,1
Psalm 63,2.3

Loenen-Abcoude 25/08/96
Mijdrecht 01/03/98
Amsterdam-C 01/11/98

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Eigenlijk zijn we er best wel aan gewend, nietwaar, aan dat geloof van ons. De meesten van ons kennen het al van jongsaf aan. Heel natuurlijk en vanzelf-sprekend groeien we op met de bijbel, we leren heel die grote wereld van verhalen en gebeurtenissen kennen en waarderen. We houden ervan, ja, ergens ook zoals de meeste mensen houden van de plaats waar ze opgegroeid zijn, die stad, dat dorp, met al die bekende plekjes. Ons geloof is vergroeid met ons bestaan. En net zo, heel ongemerkt, is dat ook met de catechismus gebeurd. Op catechisatie vonden we (vinden we) het maar een crime, om al die dingen uit ons hoofd te leren, maar in de loop van de jaren is het toch iets heel bekends geworden. Als we zo in de kerk een zondag lezen, is het net alsof we door een heel bekende straat lopen: we verbazen ons niet meer over dat huis met die vreemde gevel, of over die apart gelegen tuin, en die garage met al die grafitti, ach ja, die verwachten we al. Pas als er een huis is afgebrand, of afgebroken, staan we stil, en kijken we eens goed.

Ik moet daar juist bij deze zondag 25 aan denken. Is dit niet een typisch voorbeeld van zoiets, dat we ergens door geschokt moeten zijn, voor we weer eens goed tot ons laten doordringen wat we hier zo met elkaar belijden? Alleen het geloof geeft ons aan Christus en al zijn weldaden deel, alleen het geloof maakt ons kinderen van God en erfgenamen van Gods nieuwe wereld (zondag 23/4). Nu waar komt dat geloof vandaan dan? Nou ja, vanzelf, nietwaar: je groeit op met de bijbel, wordt bij het evangelie bepaald door doop en avondmaal, je groeit er in en het wordt iets van jou, toch? Ja, totdat je vriend, je vriendin, die net als jij opgegroeid is in diezelfde kerkgemeenschap, zomaar een niet-gelovige blijkt te zijn geworden. Totdat een van je kinderen onder je handen wegglipt uit de kerk, weg van God. Totdat je eens, in een gesprek of zo, heel hard geconfronteerd wordt met het ongeloof, nee, niet bij van die grove schelders op alles wat goed en mooi is, maar bij van die hele nette, goede mensen, mensen waarvan je denkt: waren alle christenen maar zo als zij.

En dan is daar de pijn, het verdriet, dat machteloze gevoel dat zo onmogelijk schrijnen kan. En dan blijkt het: hier is niets 'vanzelf', en al helemaal niet vanzelfsprekend. Denk een half moment aan al die mensen die je kent, waar je van houdt, en die niet geloven in God, in de Here Jezus, en alle vanzelfsprekende bekendheid is plotseling uit het straatje van zondag 25 weggeveegd. Er blijkt hier veel meer aan de hand dan alles waar we nog een klein beetje grip op hebben, méér dan de bijbel, méér dan doop en avondmaal. En als we dan goed kijken, dan blijkt zondag 25 dat ook altijd al gezegd te hebben: Van de Heilige Geest, is het, dat ons geloof vandaan komt. Er is een heel diep geheim in ons geloof: het komt uiteindelijk direct bij God zelf vandaan. Niet alleen wat we geloven, maar ook dat we geloven: het is allemaal gekregen goed, zomaar, onvanzelfsprekend.

Ja, het is net of je dat een keer moet ervaren, voor zo'n zondag weer kracht voor je krijgt, en dat geheim weer opgloeit. Ik wil er vanmiddag maar eens met zoveel woorden met u bij stil staan, want het is belangrijk dat wij ons blijven verwonderen over God en verbazen over onszelf. En er is een geheim in ons geloof: wij houden van God, omdat Hij eerst van ons houdt.


Het is belangrijk, dat wij ons blijven verwonderen, zei ik. Dat is maar niet een idee van mij persoonlijk, maar dat is iets wat bij werkelijk christen-zijn, en helemaal bij werkelijk gereformeerd-zijn hoort. Wie werkelijk gereformeerd is, die leeft met een blij geheim in zijn leven. En dat mag u rustig omkeren: wie met een duister of een dreigend geheim in zijn leven rondloopt, die is duidelijk niet gereformeerd: alleen al aan de angst en de wanhoop kun je zien hoe onwaarschijnlijk on-gereformeerd al die bijzonder vrije oud gereformeerde gemeenten in Nederland en omstreken zijn. Maar een blij geheim hoort bij gereformeerd-zijn. Dat vinden we in onze kerken zelfs zo belangrijk, dat we er een heel belijdenisgeschrift over hebben, de Dordtse Leerregels.

Nu ik toch met catechismus bezig ben, wijs ik u gelijk maar even op die uitspraken van Dordrecht, waarvan het toch maar jammer is dat ze zo onbekend zijn. Zo moeilijk zijn ze echt niet, hoor. En ze gaan echt in op de ervaring van ons leven, zo sterk, ze zijn zelfs opgezet vanuit die ervaring, die ik net schetste. Iedereen die daar tegenaan loopt in zijn leven, tegen dat grote pijnlijke verschil: dat de een op het evangelie reageert met blijde aanvaarding en de ander met al dan niet onverschillige afwijzing, - iedereen die daarmee zit, mag zich herinneren, daar hebben we een heel belijdenisgeschrift over. En belijdenisgeschriften zijn vooral: service van de kerk, om je te helpen over de dingen van je leven na te denken. Laten we eens kijken, dan zullen we zien, dat de dordtse leerregels maar liefst drie keer over dat grote geheim van ons geloof te spreken komen. Zo belangrijk is dat.

Op bladzijde 473 van het kerkboek begint het eerste hoofdstuk van de DL. En het begint met de feitelijke situatie van alle mensen te tekenen: de situatie van zonde en ellende (artikel 1). In dit situatie grijpt God in met het evangelie van zijn Zoon (artikel 2, 3). Maar op dat evangelie wordt verschillende gereageerd (artikel 4): er is geloof en ongeloof. Waar komt dat geloof en dat ongeloof vandaan? is dan de volgende vraag, die wordt in artikel 5 beantwoord: het ongeloof komt van de mens, het geloof komt van God: Hij geeft het aan wie Hij wil (artikel 6). Dat noemt artikel 7 dan de uitverkiezing van God: er blijkt in ons geloof een diep geheim te liggen: het geheim van een keuze van God voor ons. God wil juist ons als zijn kinderen aannemen, persoonlijk, terwijl wij op geen enkele manier beter zijn dan anderen. De rest van hoofdstuk 1 werkt dat dan verder uit: allerlei woorden worden uitgelegd en tegen misverstand beschermd.

Als we dan even verder bladeren, naar bladzijde 483 in ons kerkboek, zien we in hoofdstuk 2 precies dezelfde opbouw: alles is opgezet vanuit die ervaring van ons leven van geloof en ongeloof aan hetzelfde evangelie. Weer wordt eerst de situatie geschetst: zonde vraagt om straf (artikel 1), en wordt getekend hoe God op die situatie ingrijpt met de gave van zijn Zoon, die de straf voor ons dragen wil (artikel 2-4), om uit te komen bij de belofte van het evangelie (artikel 5). Weer stuiten we op het verschil in reactie, dat we zo om ons heen kunnen zien: artikel 6, en weer wordt gevraagd: waar ligt dat aan, waar komt dat geloof, dat ongeloof vandaan, en wordt geantwoord: het ongeloof komt van de mens, het geloof krijg je van Christus: zijn offergave omvat héél onze redding (artikel 7 en volgende). Het geheim van ons geloof wordt hier verbonden niet met het besluit, de wil van God, maar met de liefde van Christus.

En nog een keer, vanaf bladzijde 488, treffen we dezelfde opbouw. In hoofdstuk III/IV wordt weer eerst de situatie geschetst van slechte mensen, die geen verontschuldiging voor God hebben (artikel 1-5). God grijpt op die situatie in door zijn evangelie (artikel 6-8), maar weer is de reactie verschillend (artikel 9-10). En weer wordt de vraag gesteld: waar komt dat ongeloof vandaan: wel, van de mens, en waar komt het geloof vandaan?, wel, „men moet dit aan God toeschrijven": God verandert mensen: en dan wordt het geheim van ons geloof aangeduid met 'wedergeboorte' (artikel 11-12). Volgt weer uitwerking en afgrenzing. Maar ziet u, drie maal is er die opzet uit onze levenservaring, driemaal is er dat aandacht vragen voor het geheim in ons geloof: dat geheim, dat wordt teruggevoerd op Gods eigen wil van eeuwigheid, op de liefde en de overgave van Christus, en op het veranderende werk van de Heilige Geest in de wedergeboorte. Zo belangrijk vinden echte gereformeerden nu die verwondering over ons geloof, en zo serieus nemen ze onze levenservaring.


Tegelijk is het allemaal uitwerking, uitvergroting als het ware van dat ene kernachtige begin van antwoord 65 van de catechismus: waar komt het geloof vandaan? Van de Heilige Geest. Daar zit heel die ervaring achter, dat het spreken van de bijbel alleen toch niet genoeg is voor mensen. En dat is niet omdat de bijbel een eenzijdig boek is, dat bepaalde mensen nu eenmaal niet aanspreken kan, of omdat er zoveel soorten mensen zijn, dat de bijbel ze allemaal niet bereiken kan. Juist niet: daarom is de bijbel zo enorm dik, veelkleurig en veelvormig: alle mensen, alle soorten mensen ook, kúnnen er door aangesproken worden, emotie, verstand, angst, onzekerheid, rust, goede wil, optimisme en pessimisme, noem maar op, over alles zegt de bijbel iets en spreekt hij ons aan. En toch is daar dat verschil, dat geheim.

En dat geheim blijkt een persoonlijk geheim tussen God en een ieder van ons. Want de Heilige Geest is God zelf, nietwaar. Wij houden van God, omdat Hij eerst van ons houdt, persoonlijk. Wij geven onszelf aan God, omdat Hij zich eerst aan ons gegeven heeft, persoonlijk, en onuitputtelijk diep: je proeft er de diepte van Gods keuze van eeuwigheid in, en de diepte van de liefde van Christus, en de diepte van de veranderende kracht van de Heilige Geest. Dat ontneemt alle vanzelfsprekendheid aan ons geloof, ergens op dezelfde manier zoals de Here Jezus in dat gesprek met Nicodemus dat we gelezen hebben, aan Nicodemus alle vanzelfsprekendheid ontneemt.

Want het was een vreemd gesprek. Het lijkt er wel wat op alsof de Here Jezus en Nicodemus het allebei tegen een ander hebben dan degene die ze aanspreken. En in zekere zin is dat ook zo. Want Nicodemus komt binnen met de uitspraak: Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want niemand kan die tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is. Van God gekomen leraar, zegt hij tegen de Koning van het Koninkrijk van God, die uit de hemel is neergedaald tot redding van ieder die in Hem geloof. Nicodemus heeft iets gezien, tekenen, en hij heeft er over nagedacht en er de conclusie aan verbonden dat hij hier te maken had met een opvallende collega-rabbi die een boodschap van God te brengen had. Maar Nicodemus heeft iets belangrijkers niet gezien: het koninkrijk, wie Jezus werkelijk is. Hij heeft het eigenlijk tegen een ander.

De reactie van de Here Jezus heeft dan ook de dubbele boodschap van: - Ik ben een ander dan jij denkt, en vooral: jij moet eerst een ander worden voor je dat zien kunt. Jij kunt Mij niet begrijpen vanuit je gewone manier van tegen de dingen aankijken. Je hebt wel tekenen gezien, maar daarmee heb je het Koninkrijk nog niet gezien, waar het tekens van waren, en heb je mij nog niet gezien als Koning van dat Koninkrijk. Jij moet eerst veranderen, Nicodemus, vóór wij kunnen praten, vóór Ik jou, als leraar een boodschap van God zou kunnen brengen. Dat zegt de Here Jezus dan met één van die merkwaardige uitspraken die er op gericht zijn een bepaald schok-effect teweeg te brengen. Nicodemus moet uit zijn gewone manier van denken gerukt worden: tenzij iemand van boven af, dat is van God uit geboren wordt, kan hij het Koninkrijk niet zien. In die manier van zeggen komt heel sterk uit dat Nicodemus eerst veranderen moet, radikaal veranderen, opnieuw geboren worden, vóór hij Christus werkelijk kan zien als wie Hij is.

Nicodemus is door Christus' reactie van zijn stuk gebracht. Zijn vraag: hoe kan een mens geboren worden als hij al op jaren is? geeft voornamelijk aan hoe verbluft hij is. Vers 4 komt neer op: maar dat is absurd, dat kan helemaal niet. Christus verwijt hem dit onbegrip niet, maar herhaalt zijn uitspraak nog eens, iets anders geformuleerd, en werkt hem uit op een manier die voor Nicodemus, als schriftgeleerde, wel duidelijk zou moeten zijn: Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan. Nicodemus, jij kunt niet in mij geloven als je niet uit water en Geest geboren wordt. Jij moet veranderen Nicodemus, voor je Mij kunt zien als wie Ik ben, en die verandering is bepaald door water en Geest.

Met dat 'water' wordt de doop van Johannes de Doper aangeduid. Dat was een doop van bekering. Het ondergaan in het water duidde op het breken met de zonden en met alle eigenwilligheid, egoïsme en zelfzucht, dat is breken met wat in vers 6 'het vlees' genoemd wordt. Het is nog steeds een onderdeel van de christelijke doop: dat wij met de wereld breken, onze oude natuur doden en godvrezend leven. Geboren worden uit water betekent dus 'breken met het vlees', breken met onze gewone manier van aankijken tegen de dingen, breken met onszelf zoals we van geboorte zijn: zondaars. En het punt is juist: dat kunnen wij vanuit onszelf niet. Uit onszelf blijven we wie we zijn: tenslotte egoïstisch gericht op onszelf. Wat uit het vlees geboren is is vlees, zegt Christus. Vlees wordt nooit Geest. Hoe komen we erbij om te geloven in Jezus Christus? Niet uit onszelf. Dat is het precies wat het zo wonderlijk maakt: niet uit onszelf, maar het gebeurt toch!

Die wonderlijke verandering, dat geheim van het geloof, wordt tot stand gebracht door de Heilige Geest, die ons de ogen voor Christus opent. God zelf brengt ons er toe, Hij trekt ons door zijn Geest. Precies dat was ook de boodschap van het oude testament: als God niet zijn Geest in ons hart geeft en ons innerlijk verandert, dan loopt het leven met Hem uit op ballingschap en dood. Het was de belofte voor het nieuwe verbond dat God die innerlijke verandering door zijn Geest zou geven. Jesaja, Jeremia en vooral Ezechiël spreken ervan. Dat zou Nicodemus moeten weten, als leraar van Israël. De doop van Johannes kende hij, het oude testament kende hij, daarom hoeft hij niet verbijsterd te staan over deze woorden van Christus. Dat er een geheim is in het geloof, dat had hij kunnen weten, dat is niet vreemd voor wie zijn oude testament kent. Daarmee blijft het geheim nog wel geheim. Vers 8 legt juist daar de vinger bij. Zoals je van de wind het vanwaar en waarheen niet weet, maar slechts zijn geluid hoort, zo zie je van de Geest slechts de wonderlijke effecten. Het geheim blijft ongerept. Maar het was een aangekondigd geheim. Daarom maakt Christus hem er een verwijt van, als Nicodemus nu nog reageert met: 'maar hoe kan dat toch?'.


Het geheim blijft een geheim. Dat is ook wat voor ieder van ons geldt die nadenkt over zijn of haar geloof in Christus. Wanneer we verbaasd staan over onszelf als gelovigen, stuiten we tenslotte op de Geest van God zelf. We weten niet vanwaar Hij komt en waar Hij heen gaat met ons, we begrijpen niet waarom wij wel en anderen niet, we staan oog in oog met een blij, goddelijk geheim, een geheim dat 'van boven' is, van God zelf, die ons tot zich trekt door zijn Geest. We staan voor ons geloof als een gave van God, die ons verwonderd en stil maakt. Wij hebben ons geloof niet verdiend of gemaakt, maar gekregen, zomaar. Kinderen van de wind zijn we, geboren uit de Geest, wonderlijk, geheimzinnig, gelukkig.

Ja, gelukkig, want we moeten goed vasthouden dat hier werkelijk iets heel bijzonders, iets heel ab-normaals gebeurt. Dat is ook een effect van een verkeerde, een te vlakke gewenning aan ons geloof, dat we net zouden gaan doen alsof geloven in God, houden van Hem, voor mensen normaal is. Of, dat het in ieder geval normaal zou zijn en eigenlijk zo zou horen, dat God aan alle mensen geloof geeft. Maar het enige wat in de gewone manier van denken vast en zeker is is het ongeloof. Een heel gesprek lang probeert de Here Jezus Nicodemus dat duidelijk te maken: je moet veranderen, je moet los van je oude gedachten en visies, je moet een nieuw hart van de Geest krijgen. Nee, het niet willen geloven, dat is normaal, dat past bij ons mensen. Dat laat zich psychologisch ook perfect verklaren. Daar moet u maar aan denken als u zich onzeker voelt worden als mensen u proberen wijs te maken dat u natuurlijk gelooft omdat u gereformeerd bent opgevoed, of omdat u daar op de een of andere manier belang bij zou hebben. De Here Jezus zelf zegt, in het gedeelte dat we gelezen hebben, dat het veel eerder andersom is: de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht: hij komt niet naar het licht, want anders komen zijn slechte daden voor de dag (vers 19.20).

Als er dan toch geloof is, dan is er iets wonderlijks gebeurd. En daar gaat het maar net om in vers 8 bij Johannes: De wind waait waarheen hij wil. Dat is net zo'n uitspraak als: 'wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God'. Nicodemus moet zich maar niet al te zeer verwonderen over Christus' uitspraak: jullie moeten 'van bovenaf', van God uit opnieuw geboren worden, want het is toch duidelijk dat mensen zich uit eigen kracht niet tot geloven opwerken. Wat uit vlees geboren is, is vlees. Maar Nicodemus moet ook niet wanhopen dat er dan niets meer aan te doen is, en blijven staan bij zijn: Kun je soms nog eens de schoot van je moeder binnengaan om geboren te worden? Zou de Geest van God juist dit, voor Nicodemus absurde, niet kunnen volbrengen?

Het gaat er in vers 8 om dat goddelijke mogelijkheden tegenover menselijke onmogelijkheden gesteld worden, om zo Nicodemus - en ons - van onze eigen onmogelijkheden af te wenden en te richten op de mogelijkheden van God. Want die menselijke onmogelijkheden, waar we ons van afkeren moeten, zijn de onmogelijkheden van de zonde. Mensen kunnen niet tot God komen omdat ze niet willen, omdat ze vast zitten in hun kwaad, niet willen toegeven dat hun werken slecht zijn, niet willen losraken uit het eigen opgebouwde wereldje waar ze toch uiteindelijk zo ongelukkig zijn. We lopen door met de last van ons verleden, van alles wat we gedaan hebben, maar waar we zo graag van af zouden willen, maar we weigeren die last over te dragen aan de Ander die God ons daarvoor gegeven heeft. We willen zelf in het reine komen met ons leven, zelf beslissen, zelf bepalen, koste wat het kost. Daarom geldt Christus' woord: alleen wie opnieuw, van boven, van buiten af, van God af, geboren wordt, wie dat leert opgeven, die zal het koninkrijk van God binnengaan, het rijk van vreugde en vrede. En laat dat bij mensen onmogelijk zijn, bij God is het mogelijk!

Want die vrijheid van de Geest om te gaan waarheen Hij wil is niet zijn willekeur, maar zijn door niets te weerhouden macht. En zijn onnaspeurbaarheid is niet zijn anonieme onberekenbaarheid, maar zijn beschikken over wegen en middelen die voor mensen wel onmogelijk en onnaspeurlijk zijn, maar mogelijk zijn bij God. Vers 8 is geen reden om nu maar de moed op te geven omdat het je toch maar moet komen staan te gebeuren of zo, maar juist een reden om nooit de moed op te geven omdat het altijd nog gebeuren kan. Het kan, het gebeurt, werkelijk. En daar zit die enorme diepte in, die wortelt al in de eeuwigheid van God, in zijn persoonlijke keus voor mensen. Uitverkiezing, het wil ons leren, dat we nooit hoeven te wanhopen als we naar de mensen om ons heen kijken, naar de mensen ook die van ons weggaan of wegdwalen, naar de grootste zondaars: wie zal zeggen of Gods liefde ook hen niet nog eens raken zal?

Nee, dit geheim is geen geheim om bij de pakken neer te gaan zitten tot het je overkomen mag. Juist niet in de tijd van het nieuwe verbond. We zagen net al dat het de belofte van God was voor de tijd van het nieuwe testament, dat Hij inderdaad innerlijke verandering door zijn Geest zou geven. Het is de beloofde Geest waarvan gesproken wordt in vers 8. En dat betekent voor Nicodemus - en ook voor ons - het is de te verwachten Geest, die onnaspeurlijke goddelijke mogelijkheden heeft, die komt. En meer nog: de beloofde Geest is ook de te vragen Geest. We mogen ons beroepen op Gods belofte en Hem vragen of Hij ons die Geest schenken wil. De komst van die Geest is dan ook geen karig te verwachten lot uit de loterij voor sommigen, maar een uitstorting voor velen met Pinksteren. Zo past het ook bij God. Hij is geen zuinige, zure God, ver weg in zijn hemel, die mondjesmaat geselecteerde mensen bij zich haalt, maar de God die de wereld zo lief heeft gehad dat Hij zijn enige Zoon heeft weggeschonken tot redding. Ziet u, ook dat tweede van het geheim van ons geloof, dat de dordtse leerregels aanhaalden, de liefde van Christus, is een open, omvattende, rijke gave.

Dezelfde God zendt zijn Geest als een stormwind over de wereld en brengt overal mensen tot het geloof in Hem, of het nu mogelijk is bij mensen of niet, of ze het nu wilden of niet. Het geheim blijft geheim, maar het is een goddelijk geheim. Waar Gods Geest wonderbaar verschijnt, daar willen mensen wat ze niet wilden, daar doen mensen wat niet bij ze past, geheimzinnig, wonderlijk, maar werkelijk. Want het is en blijft het geheim van het geloof in de Zoon van God, die naar de wereld gezonden is, niet om haar te veroordelen, maar om te redden. Laten we zo kijken naar onszelf, zoals we hier zijn, gelovigen in Christus, en ons verbazen, verbazen over onze liefde voor God, omdat we er dat diepe geheim in proeven van zijn liefde voor ons, persoonlijk, hoofd voor hoofd. En laat die verbazing, dat blijde geheim dan ons leven stempelen. Dan zijn we echt gereformeerd, omdat we echt christen zijn. Amen.


<<<