Heidelbergse Catechismus, zondag 27

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 117
lezen Johannes 15
NGB art. 33
Zondag 26
Psalm 32,1
Psalm 33,2.3.8
Psalm 118,1.9.10

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 113
Psalm 117
lezen Romeinen 6
Psalm 86,1-5
zondag 27
Psalm 32,1
Psalm 118,1.5

Vlaardingen 24/06/90
Loenen-Abcoude 10/07/94
Weesp-Nigtevecht 10/07/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Er is alweer een hele tijd geleden door de politie en de rijksoverheid een campagne gevoerd in het kader van de misdaadpreventie, waarin aan ons allen werd aangeraden onze waardevolle bezittingen te laten merken. 'Goed gemerkt' was het motto, als ik het me goed herinner. In de oude klok, die nog van grootvader was geweest, kon je op het politiebureau je postcode of iets dergelijks laten ingraveren. Je kunt, dacht ik, nog altijd je postcode in je fietsframe laten zetten en auto's waarbij in de ruiten, onderaan in een hoekje, het kenteken van de auto is geëtst kun je vrijwel overal zien. Aan dit soort dingen, die wij gewoon zijn gaan vinden, moest ik denken bij de voorbereiding voor vanmiddag. De doop is eigenlijk net zo iets. Bij het doopvont is als het ware in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de naam van Christus op ons voorhoofd geëtst. Voor de rest van ons leven, ja tot in eeuwigheid, zijn wij getekende mensen: van Christus. De doop is het brandmerk van de kudde van Christus.

Er is nog iets in het beeld dat toepasselijk is op de doop. Wij zetten ons merkteken in dingen die kostbaar voor ons zijn, dingen die we niet graag krijtraken. En als we ze kwijtraken hopen we dat via dat teken, via die postcode of zo, ze toch weer bij ons terugkomen. Dat is ook zo bij onze doop. Als we terugzien op onze doop, zien we onze Heiland in de ogen. Hij heeft ons lief, zo waar als wij gedoopt zijn. Hij wil ons bij Zich houden, tot in eeuwigheid. Hij wil ons door die doop telkens weer bij Zich terugbrengen, zovaak als wij van Hem afdwalen. Als wij uit de roes van onze zonden weer tot onszelf gekomen zijn, onszelf weer teruggevonden hebben, worden we geacht onszelf als eerlijk vinders weer bij Christus terug te bezorgen.

Want dat zegt de doop: wij zijn van Christus. Ik wil vanmiddag zondag 27 zo eens binnenlopen vanuit de gedachte die in artikel 33 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis te lezen staat, dat namelijk Christus de waarheid van de sacramenten is. Wat de beide sacramenten zeggen willen kan in één woord worden samengevat: Christus. Doop en avondmaal ontvangen hun zeggingskracht van Christus. Zonder Hem zouden zij niets zijn, maar nu Hij erbij is, als de levende Heiland, zijn zij vol kracht. Waar het dan vanmiddag om gaat zouden we zo kunnen samenvatten: de doop etst het ons in: wij zijn van Christus; in Hem zijn onze zonden vergeven en in Hem is ons leven nieuw. Dus: de doop etst het ons in: wij zijn van Christus; in Hem zijn onze zonden vergeven en in Hem is ons leven nieuw.


Het is, als we als gedoopte mensen, hoe kort of lang ook geleden gedoopt ook, de zondagen 26 en 27 lezen, opvallend op wat voor definitieve manier daar over de doop gesproken wordt. De antwoorden staan telkens in de voltooid tegenwoordige tijd. Zoals we met het doopwater gewassen zijn, zo zijn we ook, 'even werkelijk', gewassen met het bloed en de Geest van Christus, zo hebben we vergeving van onze zonden en zo zijn we door de heilige Geest vernieuwd. Dat wij nog dagelijks zondigen en vergeving van onze zonden nodig hebben komt nauwelijks aan de orde. Heel even, terloops, aan het eind van antwoord 70 in zondag 26 laat de catechismus merken dat hij dat wel weet: 'hoe langer hoe meer van de zonde afsterven'. Toch is het maar geen manier van spreken van de catechismus. Die voltooid tegenwoordige tijden zijn bedoeld zoals ze zijn gezegd. De doop verzekert ons niet maar dat onze zonden vergeven zúllen worden en dat wij door de heilige Geest vernieuwd zúllen worden, maar dat onze zonden vergeven zíjn en dat wij door de Geest vernieuwd zíjn. De doop leert ons dat de beslissende breuklijn in ons leven al geweest is.

Om het geheim achter die voltooid tegenwoordige tijden goed in het oog te krijgen, moeten we zien dat de doop iets veronderstelt. De beslissende breuklijn in ons leven is al geweest. De doop veronderstelt namelijk dat wij bij Christus horen, en merkt ons vervolgens als zodanig. Zo mogen wij er volstrekt en absoluut van overtuigd zijn dat wat voor Christus geldt nu ook voor ons geldt, door de wonderlijke ruil van het geloof. Daarom gaat aan de normale doop ook belijdenis van het geloof vooraf. Door het geloof worden wij in Christus ingeplant. Wij horen bij Hem, we worden in Hem geteld, als we in Hem geloven. Daarom geldt wat voor Hem geldt, ook voor ons. Wij heten niet voor niets christenen. Dat is het wat de doop ons dan vervolgens eens en voor altijd verzekert: wij zijn van Christus.

En dat geldt voor de kinderdoop even goed: ook de kinderdoop veronderstelt dat de dopeling in Christus is ingeplant. Dat is het punt van verschil niet. Het verschil zit in de manier van inplanting. Voor volwassen mensen heeft God de regel van Matteus 28,19: eerst geloven (maakt alle volken tot mijn discipelen), dan dopen, vervolgens uit die nieuwe situatie leven (en leert hen onderhouden al wat Ik u geboden heb). Voor de kinderen van de gelovigen maakt God in zijn genade de hele bijbel door een uitzondering op die regel: zij worden in Christus geheiligd met hun ouders mee. Daar is dus van geloof en wedergeboorte, laat staan van gedachtenspinsels als veronderstelde wedergeboorte geen sprake. Maar het 'bij Christus horen', het 'geheiligd zijn' is er niet minder werkelijk om. Dat wordt dan ook in de doop ingeëtst: 'van Christus'.


De doop is het brandmerk van de kudde van Christus. Hij is een teken op ons voorhoofd dat er nooit meer vanaf gaat. Met de scheppingskracht van de Drieënige is het in ons leven geëtst: van Christus. Het is dus niet zo dat we door de doop eigendom van Christus wórden. De doop veronderstelt dat we eigendom van Christus zijn en verzegelt ons dat dan. Zo waar als het doopwater op ons voorhoofd is geweest, zo zeker zijn en blijven wij van Christus. En dat 'van Christus zijn' dàt is het geheim achter die voltooid tegenwoordige tijden in de catechismus.


Van Christus zijn, of, zoals Paulus vaak zegt, in Christus zijn, betekent namelijk dat wat voor Hem geldt, voor ons geldt. Door het geloof maken wij Christus ons eigen, Christus met heel zijn levensgeschiedenis wordt één met onze levensgeschiedenis. Ons leven is 'Christus'. Christus' leven is voor ons, ons leven is voor Christus. Wij zijn met Hem vergroeid. Over Christus' levensgang hier op aarde spreken we in de voltooid tegenwoordige tijd. Dat is gebeurd. Als we in het geloof in Christus zijn, op Christus aangesloten worden, is dat ook met onze eigen levensgang gebeurd.

Christus is gestorven en opgewekt. Toen Hij stierf, ging Hij dood aan onze zonden (ons leven is voor Christus). Hij werd gestraft om wat wij hebben gedaan - en nog doen. Onze zonden gingen met Hem het graf in. Maar dat betekent ook, dat toen God de Vader Hem uit de doden opwekte, als teken dat alle schuld was voldaan, en Hij Christus metterdaad vrij verklaarde van alle zonden die Hij gedragen had, dat ook die vrijspraak vrijspraak voor óns is (Christus' leven is voor ons). Die heilsgeschiedenis wordt onze persoonlijke levensgeschiedenis als wij in Christus geloven. Horen wij bij Hem, dan geldt voor ons wat voor Hem geldt. Dan kan ook over ons leven voor God in de voltooid tegenwoordige tijd worden gesproken. Christus is opgestaan, dus onze zonden zijn vergeven.


De doop is het brandmerk van de kudde van Christus. Hij veronderstelt dat de dopeling schaap van die kudde is, gekocht met het kostbaar bloed van de Heiland. De doop richt ons, als dwaalzieke schapen, telkens weer op de Herder bij wie we thuis horen. Alleen bij Hem is al ons heil. Zijn we bij Hem, in het geloof, dan zijn onze zonden ons vergeven. Dat verzekert ons de doop. De doop verzekert ons natuurlijk niet dat onze zonden ons vergeven zijn los van Christus, zonder dat wij ons iets van Christus aantrekken, zonder dat Christus ons iets interesseert. De doop verzekert ons juist dat wij van Christus zijn, en dat bij Hem, bij Hem, bij Hem alleen onze zonden vergeven zijn. De doop stimuleert zo ons geloof in onze Heiland en dat betekent, hij stimuleert ons tot dagelijkse intensieve omgang met Christus, onze Redder die ons liefheeft, in bijbellezing en gebed. We horen bij Christus, we zijn bij Hem thuis. Met Hem moeten we omgaan, als onze levende Heiland die bij ons is in de omgang van het geloof, daarop wijst ons de doop. Want juist in die levende relatie met Hem vinden wij de vergeving van onze zonden.

De doop is geen automatische verhindering voor ons om van Christus weg te dwalen, weg tot in de dood. De dood, die dan veel erger voor ons wordt, omdat we wel wisten waar we thuishoorden, en daar toch niet gebleven zijn. De doop is onuitwisbaar. Tot het bittere einde toe blijft hij ons spreken van Christus en zijn liefde voor ons. Hij heeft zich overgegeven in de dood, voor ons. Hij is opgestaan uit de dood en heeft ons daaruit met zich meegenomen. Onze ongehoorzaamheid maakt de doop niet stom. Integendeel, hij wordt juist tot een aanklacht. Maar daarvoor is de doop niet gegeven. De doop blijft ons spreken van Christus' liefde voor ons. Dat betekent veelmeer voor ons, dat hoever we in ons leven ook wegdwalen van ons thuis bij Christus, we daar altijd weer naar teruggewezen worden. We hoeven er nooit aan te twijfelen, wat we ook gedaan hebben, of er nog vergeving voor ons zal zijn. Natuurlijk is er vergeving. Dat verzekert ons de doop. Het staat er immers, onuitwisbaar, geëtst door de scheppingskracht van de Drieënige: van Christus! Als we dan terugkomen bij Hem, alweer beladen met schuld, kapotgegaan onder de zonde, dan vinden we daar altijd weer de open armen van onze Heiland, die, tot onze verwondering, ons altijd al voor geweest is met zijn vergeving - voltooid tegenwoordige tijd. Als we kijken naar onze doop, zien we in de ogen van Christus. Hij is ons leven.


In Hem is ons leven ook nieuw, telkens weer nieuw. Dat is het tweede waar we op zullen letten. Het is met de vernieuwing van ons leven net als met de vergeving van onze zonden: we hebben haar in Christus. Dat is nog meer dan de vergeving moeilijk te begrijpen voor ons. Vergeving van zonden wordt door God gegeven. Daar kun je je nog bij voorstellen dat God ons in Christus telt. Maar de vernieuwing van ons leven, die moeten wij toch zelf telkens weer opbrengen en beleven. Hoe kunnen we die nu in Christus hebben?


Wel, het gaat er maar om dat de levensvernieuwing die wij ervaren in ons leven van alledag het effect is van de nieuwheid van leven die Christus voor ons heeft verdiend. Alleen bij Hem is dus werkelijke levensenergie te vinden. Dat verzekert ons de doop, dat in Christus ons leven nieuw is. Net zoals we voor de vergeving van onze zonden telkens weer naar Christus teruggestuurd worden door onze doop, zo worden we dat voor de vernieuwing van ons leven. "Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen", zegt Christus dan. Dus moeten we weer terugdenken aan dat bij Christus horen in het geloof. Want zijn leven is voor ons en ons leven voor Hem. We moeten weer in geloof zien naar Christus levensgang, die voor de onze telt. Christus die eens voor altijd voor de zonde is gestorven leeft nu voor God door de kracht van de heilige Geest. Hij is het die nu ook de zijnen met de heilige Geest doopt, de Geest, die Heer is en levend maakt. Wie bij Christus leeft, wie met Christus leeft, die gaat dood voor de zonde en leven onder de invloed van zijn Geest. Bij Hem is het leven nieuw, omdat bij Hem de Geest in overvloed werkt.

De doop richt ons voor heel ons leven telkens weer op Christus. Wij leven ons leven van alledag met op ons voorhoofd dat onuitwisbare merkteken: van Christus. Dat is een blijvende aansporing om ons leven in gemeenschap met Hem te leven. Want natuurlijk komt er ook van de nieuwheid van ons leven niets terecht als we Christus links laten liggen, als we ons op eigen kracht door het leven proberen te slaan. Dan word je een slaaf van de zonde en dwaal je van Christus weg naar de dood. "Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand". Ons leven kan alleen nieuw blijven, als er permanent contact is tussen Christus en ons, en dat betekent dus bijbellezen en bidden, bij alles wat we doen en wat ons overkomt in het leven.


In die gemeenschap met Hem mogen wij altijd weer terugkomen, wat wij ook hebben gedaan. Het is de rijke troost die van de doop uitgaat, dat wij, hoe diep wij ons ook ingegraven hebben in ons oude leven, toch altijd weer teruggeroepen worden naar de nieuwheid van leven in Christus. Er is niets waar je zo moe van wordt, waar je zo kapot aan gaat als het leven op eigen gezag. U zult er allemaal uw eigen ervaringen mee hebben. Maar hoe erg wij ook stuk zitten onder de last van wat we hebben gedaan, de bevrijding is nooit ver, en onbereikbaar. Als we de zweetdruppels van de slavernij van de zonde van ons voorhoofd vegen voelen we de naam die daar staat: Christus. Bij Hem horen we thuis. Als de zonde ons de keel dichtknijpt is dat de opluchting die de doop ons geven wil: een leven lang mogen we opnieuw beginnen.

Ons leven is nieuw als het geleefd wordt volgens Gods goede geboden. Dat doen wij uit onszelf niet. Onze oude mens komt in opstand tegen Gods geboden. Toch, nieuwe mensen geworden door de kracht van Christus' Geest beginnen wij te leven naar Gods geboden. Maar juist aan de doop zie je ook dat wij nooit mogen denken dat God ons zijn geboden geeft om ons die dan vervolgens alleen te laten opknappen, als een soort bezigheidstherapie voor zondaren. God stuurt ons niet met zijn geboden alleen het leven in en blijft zelf aan de kant staan om te zien hoe wij het er vanaf brengen, om te zien wat wij presteren in zijn dienst. Als we dat denken zullen we van de wet, die we iedere zondag horen, nooit veel terecht brengen. Dan leren we alleen maar onze ellende kennen: we brengen er niets van terecht op onszelf.


Nee, ons leven is nieuw in Christus. Alleen in gemeenschap met Hem brengen we van Gods geboden iets terecht. Dat is ook de bedoeling van Gods wet. Niet dat wij als stoere doe-het-zelvers daar in ons eentje mee aan het knoeien zouden gaan, maar dat wij samen met Christus en met zijn Geest die geboden zouden doen. Daaraan herinnert ons een leven lang de doop: onuitwisbaar staat het op ons voorhoofd: van Christus. En dus moeten wij omgaan met Christus in luisteren en spreken, zoals wij ook met de mensen, de gewone mensen waarmee wij samenleven en -werken spreken en naar hen luisteren. Het is het gebed dat ons aansluiting geeft op de onbegrijpelijk grote krachten van de Geest, de Geest die Heer is, en levend maakt. Het gebed is de stem van het geloof. Geloof zonder gebed bestaat niet. We kunnen niet in Christus geloven en niet tot Hem bidden. Wie niet bidt gelooft niet.

En er is in ons leven niets te klein, of te onbetekenend om in gebed met Christus besproken te worden. 'Van Christus' staat er immers op ons voorhoofd. De doop richt ons daarop: bij alle dingen vragen wat Christus daarvan vindt, vragen of Hij ons wil helpen, en steunen. Bij alle dingen. De doop verbiedt ons een stuk van ons leven apart te houden voor onszelf, alsof Christus daar niets te zeggen zou hebben. De doop verbiedt ons spreekuur voor Christus te houden op bepaalde tijden, die ons uitkomen. 'Van Christus' staat er immers op ons voorhoofd.


En we hoeven niet bang te zijn dat Hij ons dan laat zitten. 'Van Christus'. Hij heeft dat merkteken zelf op ons leven laten zetten. "Wij worden immers volgen het bevel van Chrístus gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest." Het zal er nooit meer vanaf gaan. Hij is ons leven binnengekomen en wil er niet meer uit verdwijnen. Hij gaat met ons mee, in alle dingen van ons leven. En Hij, Hij, onze Redder, die zichzelf voor ons heeft overgegeven in de dood, Hij is erbij om te doen wat Hij heeft beloofd en om ons te helpen doen wat wij hebben beloofd. Zoals Christus ergens zelf zegt: "Niet u hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen, om heen te gaan en vrucht te dragen".


Als wij terugkijken naar onze doop, hoe lang of kort geleden ook, zien wij Christus in de ogen. Hij heeft ons lief. Hij heeft ons liefgehad tot het einde, tot de dood aan het kruis. "Niemand heeft groter liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden". Hij heeft ons lief, ook als we telkens weer opnieuw moeten beginnen met ons leven voor Hem. Hij steunt onze pogingen telkens weer, Hij maakt ze af, Hij polijst ons leven tot een glanzende pracht door de kracht van zijn Geest. Hij vernieuwt ons hart, schenkt ons volkomen troost. Hij doet ons de nieuwe mens aan en trekt ons de oude uit met al zijn werken.

Hij is ons leven. Bij Hem horen we thuis. Dat etst ons de doop in. 'Van Christus', zo zijn we 'Goed gemerkt'. Amen.


<<<