Heidelbergse Catechismus, zondag 27

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 84,1
Psalm 84,6
lezen Marcus 10:13-31
Psalm 8
Zondag 27
Gezang 24,3-5
Gezang 31,1

Loenen-Abcoude 22/09/96

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Als het over de kinderdoop gaat hebben wij tegenwoordig zomaar iets onzekers over ons. We voelen ons niet op ons gemak als we in gesprek raken met mensen, die ontkennen dat ook de kleine kinderen gedoopt moeten worden. Zij lijken een sterk punt te hebben: waar staat het in de bijbel? Nergens. Het volgt uit de bijbel, hebben de christelijke kerken altijd gezegd. Ja, maar hoe dan? En wat moeten wij bijvoorbeeld met heel onze ingewikkelde gereformeerde leer over het éne verbond met z'n twee bedelingen, als iemand er eens op doorvraagt: waar staat dát dan in de bijbel? Nee, prettig voelen we ons niet bij dit soort gesprekken. En zeker als we de ander goed kennen, en herkennen in zijn leven als serieus christen, dan zijn we geneigd het er maar wat bij te laten zitten. Kennelijk maakt het niet eens zo veel uit of je gelooft dat de kinderen gedoopt moeten worden, of dat je ze alleen maar plechtig aan de Here opdraagt, zoals veel gebeurt in pinkstergroepen en evangelische gemeenten.

Laat ik het eens wat suggestief stellen: kunnen wij ons nog opwinden over dat mensen ontkennen dat de kinderen gedoopt moeten worden, zoals de Here Jezus zich boos maakte over zijn discipelen, die kinderen bij Hem vandaan wilden houden? Want dat is toch wel het meest opvallende aan het begin van dat gedeelte van Markus 10 dat we gelezen hebben: de Here Jezus is boos: Hij nam het zeer kwalijk. Hij was diep verontwaardigd: láát die kinderen bij Me komen, hóu ze niet tegen. Dat is geen uitspraak voor zoetsappige liedjes van 'laat de kínderen tot Mij komen, alle alle kindren', maar hier treffen we de Here Jezus in volle woede: láát dat! heb het hart eens!

Dit is heel bijzonder. Zo vaak is de Here Jezus niet boos. Het is de moeite waard om ons eens af te vragen, waarom Hij juist hier zo boos wordt. We zullen zien dat we dan vanzelf ook over de kinderdoop te spreken komen, en over het nieuwe verbond en over de catechismus.


Goed, waarom is de Here Jezus hier zo boos? Omdat Hij de grote kindervriend is? Nou, de Here Jezus als een soort mega-sinterklaas lijkt me wat beneden zijn stand. Iets anders: omdat Hij de discipelen gewoonweg asociaal vond? Nietwaar, komen daar die ouders in goed vertrouwen naar de Meester toe: ze verwachten wat van Hem, en dan wijzen zijn leerlingen hen terecht: geen toegang, de Meester is in bespreking. Maar als zulke asobobo's komen de discipelen verder in de evangeliën nergens naar voren. Alleen maar: de Meester heeft geen tijd voor jullie en jullie kinderen, is hier echt niet het argument geweest. Nee, hier is iets anders aan de hand, iets veel belangrijkers.

Zoals wel vaker in de evangeliën moeten we wat de discipelen gezegd of gedacht hebben concluderen uit de reactie van de Here Jezus. Hij zegt: het koninkrijk van God is voor wie zijn als zij. En Hij herhaalt dat nog eens met iets meer woorden. Wil die reactie ergens op reageren, dan moeten de discipelen dus ook iets over het koninkrijk van God tegen die ouders gezegd hebben, of tenminste daaraan gedacht hebben toen ze deze mensen de deur weigerden. Wat zouden ze gedacht/gezegd hebben?

Nou, het lijkt er op dat ze iets gedacht hebben als: die boodschap van het koninkrijk van God waar de Meester mee rond gaat is niet iets voor kinderen. Dat God komt met de nieuwe werkelijkheid van hemel en aarde, dat is natuurlijk heel mooi, maar wil je daar binnenkomen dan moet je daar wel iets voor doen: je moet je bekeren en je zonden belijden, en alles opgeven en Jezus volgen. Tegenwoordig zouden we zeggen: het evangelie is heel mooi en fijn, maar wil het voor jou zijn, dan moet je het wel eerst geloven, welbewust aanvaarden. Ja, en dat kunnen kinderen nog niet. Dus: kom later nog maar eens terug, als die kinderen groot zijn.

Het evangelie is heel mooi en fijn, maar eerst moeten wij iets doen voor het voor ons is. Dat is wat je hier kunt proeven op de achtergrond van die verzen 13-16. En niet voor niets brengt dat de evangeliën op het thema van de volgende gebeurtenis die ze beschrijven, en die ik er expres bijgelezen heb: over die rijke jongeman met die heel typerende vraag: goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven? Ik heb hier al eens vaker getekend wat voor beeld van de Here Jezus er dan ontstaat: het is het beeld van de Christus die voor ons komt staan met zijn handen op z'n rug, en die zegt: beste man, beste vrouw, jongen, meisje, Ik heb een pracht van een cadeau voor je in mijn handen, alles wat je hart begeren kan aan redding en verlossing, - maar doe jij eerst eens dit of dat, dan is het voor jou. Dat hoort bij een heel mooi en fijn evangelie waar wij eerst (even) iets voor moeten doen. En er is geen beeld dat meer vloekt met zoals de Here Jezus werkelijk is. Dat is nu de satan die zich voordoet als een engel van het licht, waar wij een gruwelijke afkeer van moeten hebben, en waar wij ons over op moeten winden, zoals de Here Jezus hier: Hij herkent in het optreden van zijn discipelen de meest venijnige verkrachting van zijn boodschap die je je voor kunt stellen. En dáárom knalt het hier: Láát die kinderen bij Me komen, en snel!


Want het koninkrijk van God is een gave, die zo, zonder meer geschonken wordt, zonder dat wij daar iets voor doen: niemand anders dan God maakt alle dingen nieuw, ook ons. De ware Christus deelt uit, eenvoudigweg en zonder verwijt. Dat is nu net het centrale van het nieuwe verbond, het nieuwe testament. Binnen de structuur de bijbel vind je drie grote 'verbonden'. Het eerste wordt gesloten met Abraham en zijn nageslacht (Gen. 15, 17) en heeft het karakter van een belofte, of een eed (zo wordt telkens in de bijbel er naar terug verwezen). Het tweede wordt gesloten met het volk Israël op de Sinaï (Ex. 19) en herhaald in Joz. 24, en heeft het karakter van afspraken, of wet (denk maar aan Paulus, die het heeft over de wet die 430 jaar na de belofte kwam). Deze beide eerste verbonden vormen samen wat wij gewend zijn te noemen het oude testament, of het oude verbond. Dan komt met Christus' dood en opstanding het nieuwe verbond van genade en verzoening, en dat heeft het karakter van een gave, van een testament, in de zin van testamentaire schenking. En het gaat daarin net precies om de gave van het koninkrijk van God, de schenking van de nieuwe werkelijkheid, inclusief alle voorsmaak die daarvan al vandaag gegeven wordt. Dat is de kern van het evangelie: hierbij schenk Ik u, schenk Ik jou het eeuwige leven.

Nu, bij die gave hoort niet de vraag: wat moet ik doen om het eeuwige leven binnen te gaan, want de boodschap is juist: jij mag het eeuwige leven binnengaan. Hierbij hoort een heel andere vraag: wil ik dat wel? Of wil ik liever niet, voel ik mij hier in mijn eigen leventje wel goed genoeg (dát was uiteindelijk het probleem van die rijke jongeman). De kern van het nieuwe testament is, dat God ons zegt: hierbij geef ik jou alles. Dan is niet meer de vraag: wat moet ik nog doen. Alles is alles. Er is niks meer te doen. Nee, de vraag is: wil ik mij wel alles laten geven. Wil ik het koninkrijk van God aanvaarden als een kind, een kind dat niet vraagt: wat moet ik doen?, maar een cadeau uitpakt en er blij mee gaat spelen.


Daarom, omdat het evangelie, omdat het nieuwe testament een gave, een schenking is, daarom horen de kinderen evengoed als de volwassenen erbij. En dat zegt de Here Jezus hier dan ook: voor zodanigen is het koninkrijk van God. Dat 'voor zodanigen' betekent natuurlijk niet: alleen maar voor volwassenen die net als een kind aanvaarden. Nee, het betekent: voor kinderen èn volwassenen die Gods gave eenvoudigweg ontvangen, die zich láten geven wat God geeft. Daarom is het ook niet vreemd dat Paulus later in 1Kor. 7:14 de kinderen 'heilig' noemt, ook als maar één van hun ouders gelooft, heilig: ze horen erbij. Daarom slaat de Here Jezus de kinderen ook niet over bij zijn wonderen: denk maar aan het dochtertje van Jaïrus: ook zij mocht delen in de goede gaven van het koninkrijk van God die de Here Jezus uitdeelde.


Goed, daarmee hebben we eigenlijk het eerste gedeelte van antwoord 74 gehad: de kinderen horen evengoed als de volwassenen bij Gods nieuwe verbond en bij zijn gemeente, ze delen in Gods gave. En daarmee is eigenlijk alles gezegd: daarom moeten ze ook gedoopt worden, want de doop is het teken van dat nieuwe verbond. Ik noemde net de drie grote verbonden uit de bijbel. Die hebben alledrie hun eigen teken en elk teken hoort heel direct bij dát verbond. Bij het verbond met Abraham hóórt als teken de besnijdenis, want die belofte, die eed, die God aan Abraham zwoer, kwam helemaal samen in de grote belofte van Izaak, de wonderzoon: God ging onmogelijke dingen doen: Hij zou uit onvruchtbare mensen een zoon geven; de besnijdenis heeft niets met bloedstorting te maken, maar alles met voortplanting: er komt een zoon! En die belofte van Izaak was weer helemaal gericht op die andere wonderzoon, die eens geboren zou worden, en in wie met Abraham alle volken gezegend zouden worden: de Here Jezus.

En bij het Sinaïverbond hóórt als teken de sabbat. Dat de Israëlieten hun leven inrichtten naar de geboden van God, en dat God dan voor hen zorgen zou, dat werd uitgebeeld in de demonstratieve rustdag: stoppen met je werk als teken dat je in alles naar God luisteren wilde, en je de rust van je leven daarin laten geven. Tenslotte, bij het nieuwe testament hóórt als teken de doop: daar hebben we het vorige week uitvoerig over gehad: dopen betekent nieuw worden, dood gaan en weer tot leven gewekt worden om zo Gods nieuwe werkelijkheid binnen te gaan. En die nieuwe werkelijkheid is een gave.

Alleen van daaruit kunnen we iets zinnigs over doop en kinderdoop zeggen, als we vasthouden dat Gods evangelie een gave is. In dat teken van de doop wordt namelijk als het ware de gave van God op naam gezet. In Gods testament, zijn testamentaire schenking wordt onze eigen naam ingevuld. Of, in een ander beeld, het evangelie wordt ons bij onze doop als een cheque op naam overhandigd. En dan is er inderdaad verschil tussen kinderen en volwassenen. Die vraag, die ik net noemde, die heel andere vraag dan 'wat moet ik doen?', die vraag van 'wil je dat wel?', die wordt bij volwassenen gesteld vóór zij gedoopt worden, bij kinderen wordt die gesteld ná hun doop. Dat is heel normaal, het is het gewone verschil tussen kinderen en volwassenen als er iets gegeven wordt. Kinderen, en zeker heel kleine kinderen geef je iets zonder te vragen of ze het wel willen. Daar hebben ze nog helemaal geen kijk op. Als je als grootouders aan je kleinkinderen een geldbedrag wilt schenken, dan overleg je dat niet met die kleinkinderen, maar met je kinderen. Voor die kleinkinderen wordt gewoon een rekening geopend, waar het geld van opa en oma op terecht komt. Of ze dat wel hebben willen, dat is een vraag voor later, als ze groter zijn.

Bij volwassenen is dat anders. Die geef je geen dingen zonder te vragen of tenminste te controleren of ze dat wel willen. Geven is iets anders dan iemand iets opdringen of door de strot duwen. Daarom worden volwassenen niet gedoopt vóór zij hebben aangegeven dat zij dat inderdaad willen, dat Gods gave op hun naam gesteld wordt. En dat is geloven, nietwaar, zeggen: ja, Here, ik wil, mij geschiede naar uw Woord. Eerst geloven, dan dopen, dat is de regel voor volwassenen. Heel gewoon, zoals bij alle geven. Maar eerst dopen dan geloven, dat is de regel voor kinderen. Net zo gewoon, zoals bij alle geven.


Ja, het evangelie is een gave, zonder voorwaarden vooraf. En dat is nu juist het probleem bij heel veel mensen die ontkennen dat de kinderen gedoopt moeten worden. Daar zit, in wat voor vorm dan ook, bijna altijd iets achter in de zin van: geloven is een keuze voor God, die wij eerst moeten maken, vóór Hij ons zijn gaven geeft. Dan duikt die vraag weer op, die vraag van de rijke jongeman: goede Meester, wat moet ik doen? En dan verschijnt daar ook weer dat beeld van die andere christus, die valse, die niet uitdeelt. Je kunt er in de praktijk bijna van uitgaan, dat het in kringen die geen kinderen willen dopen hier op vast zit. En dan kunnen de mensen goede christenen zijn, en serieus gelovig, innemend en noem maar op, mensen om van te houden, zoals de Here Jezus ook die rijke jongeman aanzag en hem liefkreeg - maar dat doet niets af aan de ernst van de zaak die hier aan de orde is: waar de blijde boodschap aan voorwaarden wordt gebonden is het evangelie verkracht. En - bij alle rust en voorzichtigheid die je in discussies met andere mensen in acht moet nemen - wie zich daar niet meer over opwindt, is ver, ver uit de buurt van zijn Heiland geraakt. Want de Here Jezus was boos, heel boos. Niks geen gedoe: láát die kinderen bij Me komen. Dat is nu juist het evangelie: een gave. En wie die niet aanvaard als een kind, die zal het koninkrijk van God zeker niet binnengaan. Amen.


<<<