Heidelbergse Catechismus, zondag 31

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Gezang 21,2
Gezang 21,3
lezen Matteüs 16:13-21
Psalm 125
Zondag 31
Gezang 33,4
Gezang 38,1.4-6

Loenen-Abcoude 07/08/94
Weesp-Nigtevecht 07/08/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is niet goed om in de kerk verstoppertje voor elkaar te spelen, om niet uit te spreken wat we denken of kritiek en discussies alleen in een bepaalde élitaire kring aan de orde te stellen. Dat geldt zeker als het om de leer en de belijdenis van de kerk gaat. Het evangelie, het woord van de waarheid en de bediening van de verzoening is immers niet aan een bepaalde groep in de kerk, van ambtsdragers of theologen, toevertrouwd, maar aan de gehele gemeente. Dat is gelijk één van de kerngedachten van vanmiddag: zowel de verkondiging van het evangelie als de kerkelijke tucht zijn het eigendom en de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dat die gemeente onder leiding van ambtsdragers staat en dat er mensen zijn die zijn vrijgesteld om over de bijbel en de leer van de kerk na te denken doet daar niet aan af. Dat is alleen maar een praktische werkverdeling. Zo helpen we elkaar om allemaal onze eigen verantwoordelijkheid te dragen.

Dit is precies de reden waarom ik in de prediking, zeker bij die over de catechismus, altijd zoveel mogelijk mijn kaarten open op tafel leg. Dat zal ik vanmiddag ook doen. Ik voel me namelijk bij zondag 31 in een ietwat lastig parket zitten. De ene kant van mijn taak is, de bijbelse leer over de verkondiging van het evangelie en de kerkelijke tucht met u te behandelen, de andere kant van mijn taak is dat te doen aan de hand van de Catechismus. Nu is zondag 31 één van die zondagen die vrijwel geheel bestaan uit directe bijbeluitleg, hier van voornamelijk twee bijbeluitspraken, Matteüs 16,18-19 en Matteüs 18,15-18. U ziet ze vermeld onder de vragen en antwoorden. De meeste zondagen van de catechismus staan om zo te zeggen iets verder van de bijbel af. Ze vatten een heel aantal uitspraken of grote lijnen samen en brengen ze op één noemer. Hier is dat anders, hier vinden we direct een bepaalde uitleg, die van Calvijn namelijk, van Matteüs terug in de tekst van de Catechismus. En wat moet je nu als je het met die uitleg niet eens kunt zijn, zoals het een groeiend aantal mensen in onze kerken vergaat? Wel, rustig blijven en eens zien wat dat nu allemaal in werkelijkheid betekent. Dat wil ik in deze preek dan ook eens met u doen.


Rustig blijven - dat kan, want er is geen enkele reden hier bijvoorbaat alarm te blazen en allerlei ondertekeningsformulieren in aanslag te brengen. Niemand is in onze kerken namelijk gebonden aan de uitleg van bepaalde bijbelplaatsen zoals die in de belijdenisgeschriften wordt gegeven. De ambtsdragers hebben zich gebonden aan de leer van die belijdenissen, niet aan de woordkeus of de bijbeluitleg. Daar zou ook geen beginnen aan zijn. Een heel duidelijk ander voorbeeld zijn we een paar weken geleden stilzwijgend gepasseerd. In antwoord 71 zegt de Catechismus dat de Schrift in Titus 3,5 de doop het bad der wedergeboorte noemt. Nu is er alle reden om te zeggen dat het in Titus 3,5 helemaal niet over de doop gaat, maar over de overvloedige gave van de Heilige Geest. Dat zij zo. In 1563 dachten de schrijvers dat het in Titus daar over de doop ging. Daar zijn we het nu niet meer mee eens, maar met wat de Catechismus daar wil zeggen, daarmee zijn we het wel eens, en daar staan we voor. En daar gaat het maar om. Of, om een ander voorbeeld te noemen, niet van uitleg, maar van bewoording: net zo min zijn we in onze kerken verplicht om het goed recht van de kinderdoop te onderbouwen vanuit het verbond, zoals antwoord 74 dat doet. Zolang we dat goed recht van de kinderdoop maar blijven verdedigen vanuit de bijbel. Zo is dat ook bij zondag 31.


Daarom gaan we nu eerst eens even rustig met elkaar kijken naar Matteüs en vervolgens zien wat de portée daarvan is voor de zaken van zondag 31. Tussen de belijdenis van Petrus en de eerste aankondiging van het lijden vinden we in Matteüs 16,19 de belofte van de Here Jezus aan Petrus: Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat u op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat u op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. Wat betekent dat? Daarvoor moeten we eerst eens kijken naar dat binden en ontbinden, want daarin bestaat het hanteren van de sleutels van het Koninkrijk. We mogen de zin immers zo lezen: Ik zal u de sleutels geven, en het resultaat daarvan is: wat u op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, enzovoort. Dus de sleutels van het koninkrijk hebben betekent: mogen binden en ontbinden.

Waar gaat het om bij dat 'binden en ontbinden'? Deze woorden werden in die tijd gebruikt als aanduiding voor het doen van leer-uitspraken, in de zin van 'gebieden en toelaten', bindende uitspraken doen over wat moet of wat niet meer hoeft. Het gaat er dus niet om dat bepaalde personen worden toegelaten of buitengesloten, maar dat men gebonden is aan een bepaald onderwijs. Die binding kan als gevolg hebben dat mensen die daar niet mee instemmen worden buitengesloten (dat is het geval in Mat. 18), maar dat buitensluiten zelf valt niet onder het 'binden en ontbinden'. En dat valt dus ook niet onder het hanteren van de sleutels van het koninkrijk. Want, zoals we zagen, het hanteren van de sleutels is hetzelfde als dit 'binden en ontbinden'. De kerkelijke tucht is in Matteüs dus geen sleutel van het koninkrijk. Nee, als iemand de sleutels van het koninkrijk worden toevertrouwd betekent dat, dat hij bindende uitspraken mag doen over wat moet of over wat niet meer hoeft om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan.


Het koninkrijk binnengaan, daar gaat het om. Daar is heel Christus' werk op gericht, dat mensen het koninkrijk binnengaan, en dat werk gaat Hij nu aan zijn apostelen overdragen. Zij zullen de volmacht krijgen om wegwijzende uitspraken te doen: zo zul je het koninkrijk binnengaan. Daar gaat het om. Dat de consequentie daarvan is dat mensen die de andere kant op gaan het koninkrijk niet zullen binnengaan is logisch, maar zit niet in het beeld van de sleutels. Die dienen om te openen. En geopend wordt het koninkrijk dus door bindende uitspraken van de apostelen over wat geloofd en gedaan moet worden en wat niet of niet meer geloofd en gedaan hoeft te worden. Om even kort te gaan, het gaat dan in de eerste plaats om het evangelie van Christus lijden en sterven en opstanding. Daarover begint Christus dan ook meteen na deze episode, in vers 21 onderwijs te geven in de eerste aankondiging van het lijden. Van daaruit groeit onder de handen van de apostelen het nieuwtestamentisch onderwijs, de nieuwtestamentische thora, waaraan ieder gebonden is die het koninkrijk wil binnengaan.


Deze sleutels worden aan Petrus en in hem aan de apostelen gegeven. Zij hebben ze ook gebruikt. Een heel duidelijk voorbeeld daarvan vinden we in Handelingen 15, waar de apostelen bindende uitspraken doen over waar de gelovigen uit de heidenen aan gebonden zijn en waar niet aan. En de apostelen zijn zich er kennelijk goed van bewust geweest dat zij hier ook voor de hemel bonden, want ze beginnen hun uitspraak met: het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke... (15,28). Zo spraken de apostelen. En zo mag na hen niemand meer spreken in de kerk. Want de apostelen hebben geen opvolgers. Zij hebben zich uitgesproken, hier in Handelingen, en verder in heel het nieuwe testament. En dat is het. Daarmee zijn de sleutels die Christus hen had toevertrouwd bediend. De weg naar het koninkrijk is bindend gewezen, het fundament is gelegd, en verder wordt de kerk opgebouwd bovenóp het fundament van apostelen en profeten. In de zin waarin Matteüs erover schrijft heeft dus in de kerk nu niemand meer de sleutels van het koninkrijk te bedienen, maar is iedereen gebonden aan het geheel van wegwijzende uitspraken van de apostelen, zoals we dat vinden in het nieuwe testament. Dat moet worden verkondigd en daaraan moeten wij elkaar binden in de kerk.


Goed, en nu zondag 31. Het is duidelijk dat deze zondag zichzelf presenteert als uitleg van Matteüs 16 en 18 en dat dat ook de bedoeling van de schrijvers was. Zo gezien zeggen we nu dus even rustig dat dat niet klopt. Moeten we dan nu een gravamen indienen? Had ik dit hier allemaal niet mogen zeggen, maar had ik dit in de kerkelijke weg aan de orde moeten stellen? Welnee, want het gaat in zondag 31 niet om die uitleg van Matteüs, het gaat er om dat door de verkondiging van het evangelie en door de kerkelijke tucht de weg gewezen moet worden naar het koninkrijk en mensen die die weg niet willen gaan moeten worden gewaarschuwd en, bij verharding, buiten de gemeente gesloten moeten worden. Dat is allemaal helemaal waar. We zouden er alleen, vanuit Matteüs gezien, beter aan doen dat geen hantering van de sleutels van het koninkrijk te noemen. En dat is, alles bij elkaar genomen, de moeite van een gravamen niet waard. Laat de Catechismus dus maar rustig zichzelf blijven. Maar laten we de Catechismus dan ook werkelijk zichzelf laten blijven, en niet gaan zeggen, zoals ook wel gebeurt: laten we nu vervolgens vraag 83 maar gaan lezen als: wat bedoelen wij met de sleutels van het koninkrijk der hemelen? en zo zondag 31 van Matteüs loskoppelen - en dan klopt alles weer. Want dat is niet eerlijk. Dat is verstoppertje spelen.


Betekent dat nu ook dat al die woorden die ik in deze preek nu aan Matteüs heb gewijd overbodige drukte en opwinding waren? Ik hoop het niet. Ik wil er nu twee punten uithalen en vandaaruit eens kijken naar de verkondiging en de tucht. In de eerste plaats: we zagen dat de sleutels van het koninkrijk aan de apostelen waren toevertrouwd. De apostelen hebben geen opvolgers. In die zin kent de kerk geen bijzondere ambtsdragers meer, die een extra bijzonder gezag hebben, meer dan het gezag dat bij iedere leidende functie hoort. De hele gemeente is op het fundament van apostelen en profeten gebouwd. Als het dus om de verkondiging van het evangelie en de kerkelijke tucht gaat dan moeten we goed vasthouden dat die het eigendom en de verantwoordelijkheid zijn van de hele gemeente. Antwoord 84 beperkt zich bij de verkondiging tot de ambtelijke verkondiging in de kerk: allen samen en ieder persoonlijk in het openbaar. Alles wat daar staat is waar, maar het is niet alles. Er wordt niet alleen aan de gelovigen, maar, als het goed is ook door de gelovigen verkondigd, en niet alleen in het openbaar, maar ook in persoonlijke gesprekken, thuis, op het werk of waar dan ook.

Wij zijn allemaal gebonden aan het evangelie en geroepen dat door te vertellen, en het is heel belangrijk dat we dat ook allemaal doen. En het gaat dan niet alleen om evangelisatie. Uit de roomse kerk kennen we het verschijnsel van de absolutie. Als je gebiecht hebt kan de priester tegen je zeggen: God vergeeft je. Nu, dat mag niet alleen de priester, of de dominee of de ouderling, maar dat mogen wij allen. Als wij rondlopen met zonden die we hebben gedaan, is het goed om je hart uit te storten bij iemand die vertrouwd met je is. Als dat je overkomt dan mag je, als christen, ambtsdrager of niet, met een beroep op het evangelie die ander verklaren dat zijn zonden vergeven zijn om Christus en hem zo de troost van het evangelie daadwerkelijk geven. En trouwens ook voor jezelf mag je die troost vastgrijpen. Wie met berouw en bekering op zijn zonden terugkomt mag er zeker van zijn dat ze om Christus vergeven zijn en dat God er niet meer op terugkomt. Dat mogen we allemaal zeggen tegen elkaar. En net zo goed zijn we allemaal geroepen, en niet alleen de ambtdragers, om iemand die we de verkeerde kant op zien gaan in leer of leven terug te roepen tot het evangelie en hem te waarschuwen dat het anders slecht met hem afloopt.


In de tweede plaats zagen we in Matteüs dat de sleutels van het koninkrijk bedoeld waren om te openen, om de weg te wijzen om binnen te gaan. Ook dat is heel belangrijk, zowel voor de verkondiging als voor de tucht. Wij hebben een positief evangelie te verkondigen. Het gaat in het evangelie om de toezegging van vergeving en nieuw leven. Dat is het eerste en het belangrijkste. Er gaat in de verkondiging van het evangelie een deur open, en die blijft open staan. Het mag in een preek of in een gesprek niet zo zijn dat er een wending komt zo van: wil je niet? nou dan gaat de deur weer dicht. Nee, die deur blijft open, juist daarom is het zo erg als mensen dan toch niet binnengaan. Niemand kan zeggen, zolang hij leeft: Gods deur zit voor mij op slot, ik kom er niet in. Wie na de verkondiging van Gods evangelie niet zich omdraait en naar God gaat, die heeft het zelf niet gewild. Maar dat is niet de bedoeling van het evangelie.

Dit positieve van het evangelie: er wordt je iets gegeven en aangewezen hoe je daar mee om moet gaan, dat is ook het hart van de kerkelijke tucht. Tucht is een heel breed begrip. We vinden het regelmatig in het Spreukenboek. En dan duidt het echt niet alleen op straf en een pak slaag, maar heel breed op richtinggevend en stimulerend onderwijs: dat moet je doen, dat moet je laten, dat kun je niet maken. En als daarbij harde maatregelen van pas komen, dan zijn die er altijd op gericht om die ander weer de goede richting op te sturen. Zo is het ook met de kerkelijke tucht. Wat wij dan meestal onder kerkelijke tucht verstaan, dat pakketje maatregelen van antwoord 85, dat is, als het goed is, ingebed in een geheel van richtinggevend en stimulerend onderwijs. Je wordt in de kerk de goede kant op gewezen, die van het leven. En die kant lopen wij samen ook op. Als jij dan zelf in de kerk de verkeerde kant op wilt, een doodgevaarlijke spookrijder wilt worden, dan krijg je met de tucht te maken. De tucht is net zo iets als die verbodsborden die aan het eind van de afrit van de rijksweg staan: rond, rood met een witte streep, met daaronder de tekst: ga terug!

Ga terug! Want het gaat er om dat je de goede kant op gaat, het koninkrijk binnen via de weg die de apostelen ons hebben gewezen.. Het gaat bij de tucht dan ook niet om consequentie op zich. Alle onderdelen van wat dan wel eens een 'tuchtprocedure' heet, maar wat nooit een 'procedure' mag zijn, zijn er inderdaad op gericht om de ander te laten zien dat hij of zij niet kan zeggen dat hij bij Christus hoort en tegelijk zulke dingen leren of praktizeren. Maar het is nooit de bedoeling van de tucht om die ander nu maar in de consequentie te drijven dat hij Christus en de kerk vaarwel zegt. Nee, precies andersom, het gaat er altijd om dat de ander omkeert, terugkomt van zijn spookrijderskoers in de gemeente. En daarbij, nogmaals, zijn wij allemaal betrokken, als leden van die gemeente. We willen immers allemaal, samen, het koninkrijk binnengaan. Net zoals we bij echte spookrijders niet alleen maar de politie bellen en daar verder alles aan overlaten, maar via de radio worden opgeroepen allemaal rechts te blijven rijden en de spookrijder met lichtsignalen te waarschuwen, zo zijn we in de kerk allemaal betrokken bij de bekering van die ander. Dat is niet alleen in principe, maar ook praktisch heel belangrijk. Want in de gewone persoonlijke omgang komen problemen vaak het eerst aan het licht. Dan moet er daar direct al voor gewaarschuwd worden. Anders is het maar al te snel te laat.


Laat ik het geheel tenslotte even kort voor u samenvatten. Als het om de sleutels van het koninkrijk gaat, denk dan niet aan prediking en tucht, maar aan het positieve, wegwijzende onderwijs van de apostelen, zoals we dat lezen kunnen in het nieuwe testament, in alle boeken, maar een duidelijk concreet voorbeeld is Handelingen 15. Dat positieve evangelie, die blijde boodschap, daaraan zijn we gebonden als we het koninkrijk willen binnengaan. Dat moeten we dus verkondigen, allemaal, daar moeten we elkaar dus aan houden, allemaal. Dat is de klem van de verkondiging en van de tucht, het is de klem van de enige weg naar het leven, maar het is dan ook werkelijk de weg naar het leven. Evangeliewoord! Amen.


<<<