Heidelbergse Catechismus, zondag 34

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 150,1
Psalm 5,9.10
lezen Matteüs 10,1-11,1
Psalm 138,1.2
Zondag 34
Gezang 25,1.2
Psalm 150,2

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 89,1.2
lezen Matteüs 10:1-11:1
Psalm 138,1.2
Zondag 34
Gezang 25
Liedboek gezang 95,3
Liedboek gezang 481

Loenen-Abcoude 19/01/97
Hilversum 13/06/99

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Zo, dat zijn geen kleine woorden, die de Catechismus in Zondag 34 bij ons op tafel legt. Alles draait om de enige ware God. En dat is nogal wat: Hem alleen vertrouwen, mij aan Hem onderwerpen, alles van Hem verwachten, Hem helemaal en van harte liefhebben. En alles wat niet om Hem draait is uit den boze. En ook dat is nogal wat: dat ik eerder alle schepselen prijsgeef, dan dat ik het minste tegen zijn wil zou doen. Maar het zijn woorden die we kennen, waar we aan gewend zijn, en die we haast vanzelf met God zijn gaan verbinden. Hij is tenslotte ook de enige ware God, die ons alles geeft. Bij dat 'Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb', hoort, eigenlijk als een vanzelfsprekend gevolg van dankbaarheid: 'u zult geen andere goden hebben naast Mij'.

Het waren ook geen kleine woorden, die de Here Jezus aan zijn discipelen meegaf, toen Hij hen erop uit stuurde om rond te gaan vertellen, dat het koninkrijk der hemelen vlakbij was. Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van Mij, is Mij niet waard. Wie meer van zijn zoon of dochter houdt dan van Mij, is Mij niet waard. Ook wie zijn kruis niet opneemt om Mij te volgen, is Mij niet waard. Wie aan zijn leven vasthoudt, zal het verliezen, maar wie zijn leven durft te verliezen omwille van Mij, zal het vinden. Toch zijn we niet gewend bij deze woorden aan het eerste van de tien geboden te denken. En dat is jammer.

Want hier is werkelijk het ene de uitwerking van het andere. Hier spreekt de Here Jezus als de Zoon van God zelf, aan wie de Vader alles in handen gegeven heeft (Mat. 11,27; Luk. 10,22); hier spreekt Hij als de Zoon die al zijn werk doet opdat alle mensen Hem eren zoals zij de Vader eren, en: wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft (Joh. 5,23). Wie de Here Jezus als de Zoon van God niet erkent, erkent ook God de Vader niet (1Joh. 2,23; 2Joh. ,9). We staan hier, in het gedeelte dat we uit Matteüs gelezen hebben, voor de nieuwtestamentische variant van het eerste gebod: Ik ben Jezus, uw Verlosser, die u van al uw zonden en ellende volkomen verlost heb, u zult geen andere verlossers naast Mij hebben.

In deze nieuwtestamentische variant, die in deze, en in nog zoveel meer plaatsen in het Nieuwe Testament opgesloten ligt, krijgt het eerste van de tien geboden pas zijn werkelijk diepte, voor ons, en zijn ondubbelzinnige kleur. Daarom wil ik vanmorgen die verbinding tussen Exodus en Matteüs, tussen wet en evangelie, graag eens met zoveel worden naar voren brengen. Ik denk dat dat onze omgang met Gods geboden verrijken en verdiepen kan. Laat ik de rest van de preek zo eens samenvatten: In Jezus, zijn Zoon, kiest God ondubbelzinnig voor ons; daarom vraagt Hij van ons, dat wij ook ondubbelzinnig voor Hem kiezen.


Ja, er zijn nieuwtestamentische varianten van Gods geboden, niet alleen van allerlei regels en voorschriften uit Exodus tot en met Deuteronomium, maar ook van de tien geboden zelf. En net zo goed als alle regels en voorschriften van het Oude Testament, gaan ook de tien geboden pas werkelijk open in en door de Here Jezus. Ik zei al, dat we niet gewend zijn die verbinding te leggen. Bij allerlei andere geboden en regels doen we dat vanzelf, en soms wel eens té snel, maar bij de tien geboden doen we het pas als we ertoe gedwongen worden. Pas als we door de feiten gedwongen worden het toe te geven, accepteren we dat er in het Nieuwe Testament nog wel iets verandert, zelfs aan de tien geboden. Hèt voorbeeld is dan altijd het vierde gebod, waarbij het iedere zondag weer opvalt, dat de Here er in voorschrijft, dat we op zaterdag moeten rusten van ons werk. Zo blijkt iedere zondag, dat er wel degelijk nieuwtestamentische varianten van de geboden zijn, en dat die zelfs belangrijker zijn dan de tekst van de geboden zelf. Niemand van ons houdt immers op zaterdag rustdag voor de Here.

Wat hier heel duidelijk blijkt, maar wat bij alle tien de geboden een rol speelt, is, dat het toch echt een verdrietige vergissing is om de tien geboden uit hun eigen verband los te maken en te doen alsof ze een soort algemeen geldende wet voor menselijk gedrag zijn, een wet, die God wel op de Sinaï heeft afgekondigd, maar die geldt voor alle mensen van alle tijden en alle plaatsen. Die vergissing begint al in de oude kerk op te komen, onder invloed van een bepaald soort filosofie, en heeft zich vastgezet in een traditie die wij vandaag nog met ons mee dragen. Ook de Catechismus kan zich er niet helemáál aan onttrekken: het is opvallend, en iets om over na te denken, dat de aanhef, de aanspraak van de tien geboden in de Catechismus niet uitgelegd wordt. Terwijl het nu juist die aanhef, die aanspraak van de tien geboden is, die volstrekt duidelijk maakt, dat het in de tien geboden niet om algemene principes voor menselijke ethiek gaat, maar om omgangsregels in een concrete situatie.

Met alle tien de geboden hoort ook het eerste gebod in zijn eigen verband, het verband van de uittocht en van de verbondssluiting op de Sinaï. Als we het daar laten staan, dan horen we pas z'n eigen kleur en toepassing. Want de Here God opent zijn spreken met een verwijzing naar wat Hij zopas gedaan had: Hij, de Here, heeft zijn volk gered. En nu gaat Hij het dan ook heiligen, door zijn wet (Psalm 111): Hij wijdt zijn volk aan zichzelf door het op te dragen: dien geen andere goden naast Mij. Dat heeft meteen in Exodus al de kleur van: Ik heb jullie verlost, wees Mij dan ook dankbaar, en geef je dank niet aan anderen. Dat heeft dus hier, in Exodus al de kleur van: Ik heb voor jullie gekozen, Ik heb jullie uit-gekozen uit alle volken, om aan Mij gewijd te zijn, kies dan ook voor Mij.

Wij zijn geneigd om dat voor onszelf heel christelijk, heel nieuwtestamentisch in te vullen, en dat moet ook. Maar laten we niet vergeten dat ook dit eerste gebod op de Sinaï heel oudtestamentisch gegeven is. U moet het maar eens even opzoeken in Exodus 19, vers 5: Nu dan, indien u aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult u uit alle volken Mij ten eigendom zijn. En in vers 8 antwoordt het volk: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen. We zijn hier in de sfeer van het afspraken maken, in de sfeer van het: Ik heb jullie gered en bevrijd, nu zijn jullie aan de beurt. Dien geen andere goden naast Mij, het betekent hier: kiezen jullie nu voor Mij, zelf. Dat kan toch niet zó'n probleem zijn, want je hebt gezien wat Ik voor jullie gedaan heb. En zo worden de afspraken gemaakt: het volk stemt ermee in, dat gaan zij doen.

En dan gaat een heel oud testament lang blijken dat Israël helemaal niet in staat is die afspraak te houden. Ze vergeten wat de Here God voor hen gedaan heeft en gaan andere goden dienen. God heeft hen gered, maar zij zijn uit zichzelf niet dankbaar, zelfs heel on-dankbaar. God heeft voor hen gekozen, maar zij kiezen niet voor God. De mensen blijken zo slecht dat er met hen geen afspraken te maken zijn, zelfs geen goede afspraken, afspraken over dingen die voor de hand liggen, die zinnig en goed zijn. U zult geen andere goden hebben naast Mij, het heeft in Exodus de kleur van: laten we dit nu afspreken: jullie dienen Mij, je Redder, en niemand anders. Maar die afspraak blijkt niet te werken.


Daarom is het maar goed, dat wij deze tien geboden, inclusief het eerste in een heel ander kader mogen horen. Als wij de nieuwtestamentische variant tot ons door laten dringen: 'Ik ben Jezus, uw Verlosser, u zult geen andere verlossers hebben naast Mij', dan mogen we bedenken dat de Here Jezus ons veel verder verlost dan het volk Israël ooit uit Egypte, uit het slavenhuis, verlost is. Hij bevrijdt ons maar niet alleen van alles wat wij verkeerd gedaan hebben en van alles wat ons neerdrukt, maar Hij bevrijdt ons ook van ons eigen onvermogen. Hij herstelt ons maar niet in de positie die wij vroeger hadden, zodat wij dan vervolgens zelf weer verder zouden moeten gaan, nee, Hij vernieuwt ons helemaal en van binnen uit, en Hij blijft daarbij en helpt er aan mee. Net dat éne wat de kleur uitmaakt van het eerste gebod in het Oude Testament, die kleur van: en nu spreken we af, dat jullie zelf dit en dat doen, dat kan in het Nieuwe Testament nooit meer de kleur van dit gebod worden.

Laat ik het eens in een beeld zeggen: als we onze zondeval nu eens heel letterlijk nemen: we zijn in een diepe afgrond gevallen en hebben ons been gebroken, ernstig. Nu heeft de oudtestamentische vorm van het eerste gebod iets van: God haalt zijn volk uit het ravijn naar boven, en zet het weer op de vaste grond. En dan spreekt Hij met ze af: nu lopen jullie weer met Mij mee, afgesproken? Best, afgesproken zeggen dan de Israëlieten. Maar het blijkt: we kúnnen niet meer goed lopen. Toch wil God ons weer leren lopen, niet leren kreupelen op één been, maar echt leren lopen. En daarom komt Hij in zijn Zoon, de Here Jezus, helemaal naast ons staan, legt onze arm om zijn schouders en loopt met ons mee, en draagt ons, als wij niet meer kunnen. Hij laat ons, zolang we hier op aarde zijn, niet meer los, laat ons niet meer aan onszelf over, om zelf, helemaal zelf te kiezen voor God, te gaan op Gods wegen. Nee, Hij draagt ons en gaat met ons mee. En als we dán voor de keus gesteld worden tussen God en afgoden, tussen God en andere schepselen, dan staan we er nooit meer alleen voor.

Ook als het om het eerste gebod gaat, om vertrouwen, om overgave, om geloof, dan gaat het altijd om goede keuzes en goede daden die God in Christus al voor ons klaargelegd heeft, en die Hij ons nu geven, uitdelen wil in en door Hem. Als de Here Jezus zelf bij ons komt met zijn eigen variant van dit eerste gebod, dan legt Hij eerst onze arm om zijn schouder, om op Hem te steunen en weer rechtop te kunnen staan, en dán zegt Hij, niet van veraf, van een rokende berg, maar van dichtbij, al was het fluisterend in ons oor: Ik ben Jezus, je Verlosser, heb geen andere Verlossers naast Mij. Ik heb, ondubbelzinnig, voor jou gekozen, kies nu ook voor Mij. Dat kan, want Ik ben bij je.

Zo kunnen we, hoe vreemd het misschien klinkt, ontspannen omgaan ook met deze radikale woorden. Want dat 'kies dan helemaal voor Mij', het wordt niet gesproken van veraf, en het wil ons niet op onszelf terugwerpen met de grote vraag wat wij daar nu van terechtbrengen, zelf, op ons eentje, maar het klinkt van vlakbij, als de stem van onze Geliefde in ons oor, de stem van Jezus, die met ons door het leven wil gaan zoals een verliefd stel, de armen om elkaar heen.


Toch blijven het radikale woorden. Daar willen we in de tweede plaats nog even op letten. Want het blijft staan, dat de Here wil, dat wij ondubbelzinnig voor Hem kiezen, en dat de Here Jezus wil, dat wij met Hèm door het leven gaan, echt, en niet maar wat rond lopen, een en al oog voor allerlei andere mogelijke geliefden om ons heen. Geen andere goden naast Mij, geen andere Verlossers naast Mij.

Opnieuw zal het goed zijn dan te letten op de eigen kleur van dit gebod in oud en nieuw testament. Want dit eerste gebod is niet los van een bepaalde situatie gesproken. Het is het eerste van de afspraken die God met Israël maakt over het leven in het nieuwe land, Kanaän. Al Gods geboden regelen het wonen in Kanaän, samen met Hem. En dit eerste gebod gaat er dan direct op in, dat er in dat land nog allerlei goden en machten meer huizen, afgoden, die heel concreet claimen, dat zij het zijn die het voor de mensen mogelijk maken daar te wonen. Dat er jaarlijks regen valt, zodat er voedsel groeien kan voor mens en dier, dat claimt Baal voor zich op. En dat mensen en dieren vruchtbaar zijn en nieuw leven kunnen geven, dat claimt Astarte voor zich op. En zo was er een heel pantheon aan goden en godinnen, die zich direct zeiden te bemoeien met alles wat er nodig was om in Kanaän te overleven. En dan leert de Here Israël bijvoorbaat: Ik, Ik ben het, die u in dit land wonen laat, en die u alles geef, en geef mijn eer niet aan een ander!

En tot op zekere hoogte geldt dit alles nog steeds voor ons. Als het om ons wonen, ons leven op aarde gaat, dan zijn er nog steeds allerlei instanties en machten, die claimen dat zij dat mogelijk maken. Voor ons zijn het snel de instanties van het collectief, de regelingen van overheid en economie, de machten van de samenleving. Maar de Here leert ons het direct: Ik, Ik ben het, die u in dit land wonen laat, en die u alles geef, en geef mijn eer niet aan een ander!

Toch is er ook veel veranderd. Heel onze levenssituatie is veranderd na de komst van de Here Jezus. Wij leven nu niet meer in een blijvende wereld om er te blijven, om er te wonen, maar wij leven in een wereld die zich naar het einde haast, een wereld die ieder moment zijn jongste dag in de jongste dag veranderd kan zien. Wie nu voor zijn 'wonen' op aarde op andere 'goden' en 'verlossers' vertrouwt, die maakt een dubbele fout: niet alleen kijkt hij naar de verkeerde verlossers, maar hij staart zich ook ten onrechte blind op dat 'wonen'. Wij hebben hier geen blijvende stad, dat typeert héél het leven van christenen, of het diskwalificeert heel hun leven als on-christelijk.

Het is dan ook juist in dit kader, dat de Here Jezus ons zijn nieuwtestamentische variant van het eerste gebod leert. Niet voor niets vormt het gedeelte van Matteüs dat we lazen een zendingsopdracht. En deze zendingsopdracht is niet beperkt tot de apostelen toen in Palestina, dat blijkt wel, bijvoorbeeld in vers 16 en volgende. De Here Jezus grijpt hier vooruit op de zendingssituatie na zijn hemelvaart. Dat is onze situatie. In een wereld die naar het einde loopt hebben wij geen taak om ons te vestigen, maar om zoveel mogelijk mensen te roepen met het evangelie van redding en bevrijding in Christus. En juist in dát kader krijgt het eerste gebod zijn eigen nieuwtestamentische kleur en diepte.

Want juist in het kader van het spreken, van het verwachten van de komst van Christus, en van het doorgeven van die verwachting van redding, hebben wij alle vertrouwen op Christus nodig. We stuiten erbij op diepe weerstanden, ook bij de mensen direct om ons heen, familie en vrienden. Dan wordt het zomaar heel moeilijk, werkelijk voor de Here Jezus te kiezen, ondubbelzinnig, als we ons met alle vezels van ons bestaan aan die anderen verbonden voelen. En dan hebben we het nodig te geloven en te vertrouwen op Hem, die gezegd heeft: Ik ben met u, alle dagen.

En net zo stempelt deze verwachting van Christus' komst ons 'prijsgeven van alle schepselen'. Daarbij gaat het niet om een soort misantropie, om een verachten, een waardeloos achten van mensen en dingen om ons heen, daarbij gaat het niet om een soort wereldmijding. Maar daarbij gaat het om een dienstbaar stellen van alles, werkelijk alles aan de Here Jezus, aan zijn evangeliewerk, en aan zijn komst. En hoe moeilijk is het niet, om onze rijkdom te relativeren en over te geven in Christus' dienst, onze positie en onze plaats in de samenleving geen doel in zichzelf te laten zijn, maar te gebruiken voor de Here Jezus op weg naar zijn komst. Toch vraagt Hij dat van ons: een ondubbelzinnige keuze voor Hem, een eigen prioriteitenstelling in ons leven aan de hand van zijn werk en zijn komst.


Neem dat maar als een opdracht mee naar huis, het gaat hier tenslotte om een gebod, oud- of nieuwtestamentisch. Maar besef dan voor alles: het gaat niet om een gebod dat ons op onszelf plaatst, maar om een gebod van onze Geliefde, Jezus, die met zijn arm om ons heen en onze arm om Hem heen, met ons door het leven gaan wil, op weg naar zijn grote dag. Amen.


<<<