Heidelbergse Catechismus, zondag 35

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 96,1.2
Psalm 96,6-8
lezen Kolossenzen 1:15-23
Psalm 86,1-5
Zondag 35
Psalm 2,4
Psalm 50,7

Loenen-Abcoude 11/09/94
Weesp-Nigtevecht 11/09/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Gods geboden komen niet van een vreemde. Alle tien zijn ze afkomstig van de God die we kennen uit de bijbel, Vader, Zoon en Geest, de Drieënige. Hij is de enige ware en de enige goede God, zo zagen we vorige week, en Hij heeft ons in zijn Zoon 'alles' gegeven. Zo, als deze God, hoorden we Hem zeggen: U zult geen andere goden hebben naast Mij. En het was net zoiets als met een huwelijk: als een vrouw tegen haar man zegt: ik wil niet dat je het met een ander houdt, dan bedoelt ze: ga met mij om! heb mij lief! Zo mogen we dat ook in het eerste gebod horen klinken: geen andere goden naast Mij, het betekent: ga met Mij om! heb Mij lief! God de Drieënige, die ons alles geeft, ons leven als de schepper, onze redding als de verlosser, ons werkelijk bestaan tot in eeuwigheid als de voleinder, Hij wil dat wij met Hem omgaan: Ik ben Jahwe, uw God.


Zo gaan we vandaag verder met het tweede gebod: U zult u geen godenbeeld maken - in welke vorm dan ook - u daarvoor niet neerbuigen en ze niet vereren, want ik, Jahwe, uw God, ben een God die zich doet gelden. Laten we daar even stilhouden, want uit die woorden: 'Ik ben een God die zich doet gelden' kunnen we proeven waar het God eigenlijk om gaat in dit gebod. In onze gewone vertaling worden ze vertaald met: 'Ik ben een naijverig God'. Ik weet niet wat u zich daarbij voorstelt, maar Van Dale geeft bij 'naijverig': jaloers, vol afgunst. Dat zijn niet van die mooie eigenschappen. Het zal u dan ook niet verbazen dat dat zo zonder meer niet bedoeld wordt. Het gaat er om dat God een God is die staat op zijn recht, iemand die niet anders behandeld wenst te worden dan Hij is, iemand die zich, juist als de Persoon die Hij is, doet gelden. Zegt het eerste gebod dus in feite: ga met Mij om! heb Mij lief!, het tweede gebod vult dat aan en verdiept dat: ga met Mij om als de Persoon die Ik ben! heb Mij lief en niet een beeld dat je van Me gemaakt hebt!


Ik zeg het expres zo, want zo kunnen we dit gebod herkennen bij onszelf. Gods geboden komen niet van een vreemde, ook niet in die zin dat ze van iemand komen die, hoe lang we ook met Hem om gaan, toch een vreemde voor ons blijft, een raadsel, iemand in wie we ons niet kunnen verplaatsen. Ga met mij om als de persoon die ik ben! Heb mij lief en niet een beeld dat je van me gemaakt hebt! Het zijn diepe, terechte verlangens die in ons allen wonen. Dat vragen ook wij tenslotte van de mensen om ons heen. Als dat niet gebeurt voelen we ons er op het diepst door geraakt. En hoe vaak gebeurt dat niet. Ook onze liefste relaties zijn onvolkomen, bevlekt met onbegrip en misverstanden. Als we heel eerlijk zijn is dat - terechte! - verlangen geliefd te worden als de persoon die we werkelijk zijn, een verlangen dat alleen door God zelf vervuld kan worden. En laten we het ons maar goed te binnen brengen: dat heeft God gedaan in Christus, de Zoon. Hij is het beeld van de onzichtbare God, als je wilt weten wie God is, moet je naar Christus kijken - en Hij heeft ons lief zoals we zijn, met alle zonde en gebrek incluis: daarom heeft Hij vrede gemaakt tussen God en ons door het bloed van zijn kruis. Gods geboden komen niet van een vreemde. Als God ons gebiedt: Ga met Mij om als de Persoon die Ik ben! Heb Mij lief, en niet een beeld dat je van Me gemaakt hebt!, dan is Hij die dat zegt dezelfde als Hij die met ons omgaat als de personen die we zijn, en die ons liefheeft, en niet een beeld van ons.


Zo is ook dit tweede gebod een gebod over onze omgang met God dat een plaats heeft binnen onze omgang met God. Ook hier hoort de diamant van de gehoorzaamheid in de vatting van het gebed, van de omgang met God. Het komt mij dan ook voor dat we dit gebod het beste kunnen begrijpen als we letten op de parallel tussen onze omgang met God en onze omgang met elkaar. Dat krijgt ook dat verbod om een of ander beeld van God te maken weer een eigen kleur. Want wij kennen dat ook uit onze onderlinge omgang, dat de één een bepaald beeld heeft van de ander, en in feite niet met die ander omgaat, maar met dat beeld van hem of haar. Dat is net zo funest voor de onderlinge relatie als het is voor de relatie met God. Als mensen elkaar niet nemen zoals ze zijn, maar behandelen zoals ze vinden dat de ander zou moeten zijn, betekent dat meestal zwaar lijden. Het is bijvoorbeeld een marteling voor een kind om van zijn ouders niet de ruimte te krijgen om zichzelf te zijn, maar te moeten leven met allerlei eisen en verlangens waar het helemaal niet aan kan voldoen. Een huwelijk is een marteling als één van beide partners (of beide) een bepaald beeld en verwachtingspatroon van de ander heeft dat bij die ander niet past. Daarom is trouwens je verkeringstijd zo belangrijk, om elkaar werkelijk te leren kennen.

Net zo is het bij onze omgang met God. Als wij van onze kant een bepaald beeld van God hebben, zoals we vinden dat Hij zou moeten zijn, dan is dat een marteling voor Hem. Hij voelt zich continu miskend, bij alles wat we voor Hem doen, bij al onze gebeden. Heel de omgang met ons is voor Hem bedorven. En meestal levert zo'n beeld van God ook voor ons zelf alleen maar frustraties op. Wanneer God voor ons in de eerste plaats een strenge rechter is, een toeziend oog op alles wat wij doen en laten, dan vloeit de vreugde uit ons leven weg. Wanneer God een 'onze-lieve-heer' voor ons is, dan missen we zijn opbouwende kritiek, zijn veranderende kracht in ons leven, en als er pijn komt en lijden, dan zeggen we Hem zomaar vaarwel.


En laten we die parallel tussen onze omgang met God en die met elkaar nog maar eens wat uitdiepen. Dan komen we via een omweg precies uit bij de woorden van het tweede gebod. Want als God wil dat wij met Hem omgaan als de Persoon die Hij is, dan bedoelt Hij ook, dat we met Hem werkelijk als een Persoon omgaan. Met een persoon ga je anders om dan met dingen, tenminste als het goed is. Maar het is heel vaak niet goed. Dingen kun je gebruiken, manipuleren, hanteren, dat is je goed recht. Maar bij personen kan dat niet, personen hebben een eigen wil. Ze kunnen het met ons oneens zijn. Als wij ons gebruikt voelen, gemanipuleerd, dan voelen we ons ten diepste vernederd, met ons, met onze eigen wil wordt niet gerekend. Personen gebruik je niet, met personen ga je om. Over personen loop je niet heen, met personen overleg je. Tenminste, zo hoort het te zijn. Maar we weten allemaal dat het vaak niet zo is. Als er op je werk helemaal geen belangstelling voor je persoon is, als er nooit gevraagd wordt naar onze eigen mening over dingen die moeten gebeuren, dan is de werksfeer niet prettig. We voelen ons van onze persoon ontdaan en als een ding of een functie behandeld. We worden in feite bekeken alsof je alleen maar uit werkkracht bestaat, en dat is niet zo. Daar voelen we ons miskend door. Met dat ik het zo zeg: 'we worden in feite bekeken alsof je alleen maar uit werkkracht bestaat' valt op dat we ook hier te maken hebben met een vorm van dat er een beeld van je gemaakt wordt, een beeld dat je niet bent, een onpersoonlijk, levenloos beeld, een standbeeld zou ik haast zeggen. Dan wordt er met jou, zoals je bent, in feite niet omgegaan, maar wordt je alleen maar gebruikt in wat je kunt.


En daar gaat het nu precies om bij dat maken van godenbeelden, dat God in dit gebod verbiedt. Dat wij van God geen godenbeeld mogen maken van hout of steen of staal, dat is iets wat op ons nogal vanzelfsprekend overkomen kan. Wij zien in zo'n beeld dan ook niet wat mensen in de tijd dat de tien geboden gegeven werden erin zagen - en dan wat miljoenen mensen in andere culturen trouwens nog steeds in godenbeelden zien. Geen enkele dienaar van afgodenbeelden heeft ooit gedacht dat zo'n beeld werkelijk zijn god wás en al evenmin dat zijn god er werkelijk zo uitzag. Het gaat er in zo'n beeld juist om dat de ontzagwekkende, onvoorspelbare en op zich gevaarlijke kracht van de godheid als het ware samengetrokken wordt in zo'n beeld, om die kracht bruikbaar en hanteerbaar te maken. De hoogspanning van de goddelijkheid wordt in zo'n beeld als het ware omgezet tot een 220 volt die geschikt is voor het menselijk lichtnet. Een beeld maken van God betekent dat je eigenlijk niet werkelijk met Hem wilt omgaan als de vrije en verheven Persoon die Hij is. Met zijn wil wordt niet gerekend, overleg met Hem wordt niet gevoerd, naar Hem wordt niet geluisterd. Hij wordt gereduceerd tot zijn kracht, die dan vervolgens gebruikt wordt voor wat in mensenkraam te pas komt.

Dat kun je goed zien in dat bekende verhaal over de ark in de strijd met de Filistijnen. In feite gebruikten de Israëlieten toen de ark van God als een soort beeld van Hem. Ze dachten: als we de troon waarop God zit meenemen, dan moet Hij zelf ook wel met ons meegaan. Dan kunnen we zijn kracht gebruiken in de strijd, zonder dat Hij bij ons weg kan lopen of tegen ons zeggen: wacht es even, daar doe Ik niet aan mee. En toen bleek dat God werkelijk een Persoon is, die zich niet laat dwingen of gebruiken. De Israëlieten werden verslagen en de ark werd buitgemaakt.


En nu leven wij in een andere cultuur, wij gaan zo met godenbeelden en attributen die bij de godsdienst horen niet om. Maar dat wij God van zijn Persoon ontdoen en terugbrengen tot een functie die ons goed van pas komt, dat staat zo ver niet van ons af. Hij is ook voor ons zomaar alleen maar degene die ons uit de nesten moet helpen als we ons daar weer es in gewerkt hebben, of degene die ons onze zonden moet vergeven, degene die alles weer in orde moet maken, degene die voor rechtvaardigheid moet zorgen op aarde, en ga zo maar door. Ja, en dat doet God dan niet, en dan zijn we toch wel een beetje boos, of tenminste teleurgesteld. Ondertussen is dit allemaal precies wat God hier verbiedt. En dat is toch logisch ook. Laten we ons maar herinneren wat een hekel we er zelf aan hebben om gebruikt te worden, hoe we er het land aan hebben als mensen over ons heen lopen en met onze eigen wil en persoon niet rekenen, maar ondertussen wel profijt willen trekken van wat wij kunnen.


Nee, dit gebod is geen gebod van een vreemde. Juist in dit gebod is God heel herkenbaar voor ons. Hij wil dat wij met Hem omgaan zoals Hij is, en niet zoals wij zouden willen dat Hij is. Dat God dat van buitengewoon groot belang vindt kunnen we begrijpen, want dat vinden wij, als het onszelf betreft, ook. Laten we ons dat maar herinneren als we onze God juist bij dit gebod verder horen spreken over een bezoeken van de zonde van vaders bij kinderen, klein- en achterkleinkinderen. Kennelijk neemt God het buitengewoon hoog op als we niet met Hem omgaan zoals Hij werkelijk is, maar zoals wij vinden dat Hij zou moeten zijn. Zulke dreigende woorden vinden we bij geen enkel ander gebod. Het zijn ook woorden waar veel misverstand over is. Om ze te begrijpen moeten we goed vasthouden dat ook dit gebod gaat over onze omgang met God.


Omgang met iemand is niet een zaak van een moment, maar van een langere of kortere periode. Als er in die omgang iets scheef zit, dan zit dat meestal voor een tijd scheef. Als wij een beeld van iemand hebben - of het nu klopt of niet - dan zijn we dat niet zomaar kwijt. Zo werkt dat bij mensen onderling. Zo werkt dat ook in onze omgang met God. Zonde tegen het tweede gebod is geen zondige daad, die we een keer doen en dan laten kunnen, het is een zonde die duurt, die doorzeurt. God neemt die op een heel andere manier hoog op dan bijvoorbeeld het lasteren van zijn naam, dat de Catechismus in de volgende zondag noemt als de zonde die God het meest vertoornt. En zeker, van alle zondige daden is de lastering van Gods naam de zwaarste. Het is als het ware een messteek in Gods hart. Maar zonde tegen het tweede gebod neemt God zeker zo hoog op, die is Hem een marteling, een kwelling die duurt.


En nog iets, als wij een bepaald beeld van een ander hebben, dan zijn we dat niet alleen maar zomaar niet kwijt, we dragen het ook zomaar over op onze kinderen. Hoe ouders over iemand denken, zo denken hun kinderen meestal ook over hem of haar. Zo werkt dat in onze omgang met God ook. Daarom komt God bij kinderen, klein- en achterkleinkinderen van mensen met een scheef beeld van Hem op bezoek, om te kijken of zij net zo over Hem denken als hun ouders, en als dat zo is, dan is het niet best. Maar let wel, dan worden die kinderen dus niet gestraft om de zonden van hun ouders, maar om hun eigen zonden. God zegt tegen ons allen persoonlijk, iedere generatie opnieuw: Ga met Mij om als de Persoon die Ik ben, heb Mij lief, en niet een beeld dat je van Mij gemaakt hebt.


En dat kan, want God komt tot ons allen met zijn Woord. Niet voor niets komt de Catechismus tenslotte te spreken over de levende verkondiging van Gods Woord. Want zo is het toch?: met personen ga je om door naar hen te luisteren en met hen te spreken. Personen manipuleer je niet, gebruik je niet, met personen overleg je. Je vraagt naar wat ze willen, naar hun eigen mening en overtuiging en luistert naar wat ze te zeggen hebben. Zo is nu God tot ons gekomen als een sprekende God, een bijbel lang. En Hij is ons met dat Woord heel nabij gekomen. Hij is geen vreemde voor ons, zijn spreken klinkt ons bekend in de oren. En het zijn goede woorden die Hij tot ons spreekt, woorden die ons serieus nemen als de mensen die we zijn. Zoals gezegd: Als God ons gebiedt: Ga met Mij om als de Persoon die Ik ben! Heb Mij lief, en niet een beeld dat je van Me gemaakt hebt!, dan is Hij die dat zegt dezelfde als Hij die met ons omgaat als de personen die we zijn, en die ons liefheeft, en niet een beeld van ons. Laten wij dan ook werkelijk met Hem omgaan, naar Hem luisteren en wat wij van Hem denken laten corrigeren door wat Hij van zichzelf zegt, telkens weer.


Dan valt er eindeloos veel te ontdekken en te beleven. Want dat is een laatste parallel tussen onze omgang met elkaar en onze omgang met God. Ieder beeld dat wij van een ander maken is tammer, minder kleurrijk en veelzijdig als de persoon zelf, van wie we dat beeld hebben. Zodra we denken dat we de ander wel kennen en onze belangstelling voor hem of haar verliezen, dan hebben we in feite een beeld van hem of haar gemaakt. Wij hebben ons een beeld van die en die gevormd, zeggen we dan ook. Ja, maar de persoon is meer. Dat geldt alles nog vele malen sterker voor God. Zodra wij onszelf betrappen op de gedachte dat wij ons nu wel een beeld van God gevormd hebben staan we voor het schrikdraad van het tweede gebod: de Persoon is altijd meer! Ga met Mij om als de Persoon die Ik ben! Houd van Mij! Blijf Mij ontdekken! Dan heb je het goed. Amen.


<<<