Heidelbergse Catechismus, zondag 42

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 103,1-3
lezen Johannes 3:14-21
Liedboek gezang 178,1.2
lezen Johannes 12:1-8
Liedboek gezang 178,3.4
Zondag 42
Gezang 15,2
Gezang 27,9
Psalm 4

Loenen-Abcoude 21/03/99
Amsterdam-C 26/11/00
Hilversum 16/09/01
Zeist 01/07/01

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Ik zou me niet verbazen als u zich bij de schriftlezingen wat hebt zitten verbazen. Waarom nu juist deze gedeelten uit Johannes bij zondag 42? Laat ik maar gewoon vertellen hoe het ging, dan komen we vanzelf op het thema van 'u mag niet stelen' terecht.

Van de week liep ik, zoals gebruikelijk, wat na te denken over de preek van vandaag. Zondag 42. Niet stelen. Tegelijk is het nog steeds lijdenstijd. Goede Vrijdag nadert met rasse schreden. Dat bracht me op de herinnering dat er ergens in de bijbel stond dat Judas een dief was. Het bleek Johannes 12 te zijn, waar dat staat. Judas Iskariot, een van zijn leerlingen - degene die hem zou uitleveren - was een dief; hij beheerde de kas en nam er geregeld geld uit weg. Die twee dingen kunnen kennelijk zomaar bij elkaar horen: een dief zijn en Jezus uitleveren, de verrader van Jezus worden.

Goed, en dan loop je daar nog wat verder mee rond. Want dit zijn natuurlijk niet zomaar verhalen over een zekere Jezus en zijn leerlingen. Er zit in Johannes 12 een diepere laag. Om die even naar voren te halen heb ik ook Johannes 3 met u gelezen. Ik zeg het nu maar in gewoon Nederlands: Hier valt de beslissing: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen hadden de duisternis meer lief dan het licht, want hun daden waren slecht. Iemand die het kwade doet, haat het licht en gaat het licht uit de weg; hij is bang dat zijn daden ontdekt worden. Een oprecht mens zoekt het licht op; dan blijkt dat hij gehandeld heeft in verbondenheid met God.

Dat zijn onwaarschijnlijk diepe woorden. Het gaat over Jezus als het licht van de wereld, het licht dat straalt, licht de schijnt. Het is het licht van zijn liefde, van zijn overgave in de dood, van het zó lief heeft God de wereld gehad, van het niet veroordelen, maar behouden. En net zo gaat het bij de duisternis om een actieve macht, om duisternis die zuigt, om duisternis die zich gedraagt als een zwart gat, de duisternis van de haat. Het begin van Johannes' evangelie klinkt hier mee: Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet kunnen doven.

Dat materialiseert hier in Johannes 12. Jezus staat in het middelpunt. Voor Hem is een maaltijd georganiseerd. Voor Hem als de opwekker van Lazarus. Het wordt er speciaal bij gezegd. Marta bediende en Lazarus zat als levend bewijs van Jezus' heerlijkheid en macht naast Hem. Of de beste mensen nu zoveel van Jezus begrepen? Het lijkt er niet op. Hij wordt gefêteerd niet als het licht van de wereld in liefde en overgave, maar als het licht van hun leven in heerlijkheid en macht. Terwijl om Hem heen alles klaar wordt gemaakt om Jezus gevangen te nemen en te doden, gaat het hier om de glorie van God die ze gezien hadden in Jezus' opwekking van Lazarus.

Het lijkt er op dat van hieruit ook iets meer te begrijpen valt van die zalving door Maria. Maria had die nardusolie bewaard voor de begrafenis van Jezus, zo zegt Hij het zelf in vers 7 (helaas onmogelijk slecht vertaald in onze kerkbijbel, zie Statenvertaling). Maar ze is nu zo blij met Hem en zo onder de indruk van zijn macht - ze verwacht de olie niet meer nodig te hebben voor een laatste eerbewijs. En dus gebruikt ze die nu voor een hoogste eerbewijs: van het hoofd tot de voeten wordt Jezus gezalfd. Het hele huis ruikt ernaar.

Het hele stuk door blijft hier iets hangen van een misverstand, het misverstand dat we straks ook bij de intocht in Jeruzalem zien. Het misverstand dat macht en liefde verwisselt en niet meer kan zien dat Jezus gaat lijden. Maar Maria, Marta, Lazarus, en wie ook nog meer betrokken was bij dit feestmaal ter ere van Jezus, ze zijn wel tot het licht gekomen. Hun liefde was oprecht. Wat ze ook in bezit hadden, ze hebben het met blijdschap ingezet voor Jezus. En ook als Jezus in zijn laatste woorden heel duidelijk laat merken dat Hij niet altijd bij hen blijven zal, dat er toch een begrafenis zal volgen, ook als Jezus hun misverstand aan het licht brengt, dan nog blijkt tegelijk dat hun daden verricht zijn in verbondenheid met God. Laat haar. Wat ze doet is goed.

Zie u, in Maria (en in de anderen) krijgt het vlees en bloed, dat diepe uit Johannes 3: Een oprecht mens zoekt het licht op; dan blijkt dat hij gehandeld heeft in verbondenheid met God. En daar zit heel vaak, net als hier, iets van een verrassing in. Iets van: ondanks alle vergissingen, ondanks alle verkeerde invalshoeken, toch blijkt in het licht van Jezus' liefde en overgave, dat gehandeld is in verbondenheid met God.


Dat moesten we maar eens heel dicht naar onszelf toehalen, juist bij het onderwerp van zondag 42. Want hier gaat het niet alleen over stelen, maar überhaupt over de manier waarop wij omgaan met ons bezit. Positief. Zoals ik al vaker in dit verband gezegd heb: God leert ons niet stelen maar delen. En stelen is aftrekken, maar delen is vermenigvuldigen.

En dat proberen we dus te doen. Maar meteen staan we dan voor allerlei praktische vragen. Wat kopen we wel, wat kopen we niet? Wat geven we aan wie? Welke acceptgiro trekken we deze keer uit de stapel? En we kunnen ons er in vergissen ook. Niet iedere organisatie is betrouwbaar. We kunnen zelf van mening veranderen en later denken dat we ons geld weggegooid hebben en verkeerd besteed. We kunnen ons afvragen of een uitgave verantwoord is. En soms weten we het eigenlijk gewoon niet.

Dan is het goed om hier even aan te denken. Wat Maria ook voor bedoelingen heeft gehad, waar ze ook allemaal aan gedacht heeft, ze heeft het voor Jezus gedaan. Ze is tot het licht gekomen en het is gebleken dat ze in verbondenheid met God gehandeld heeft. Dat kan een heel stuk ontspanning geven ook in onze omgang met wat wij hebben.

De meesten van ons zijn denk ik groot geworden met het beeld van de rentmeester als het hier over gaat. Wij moeten goede rentmeesters zijn over ons bezit. We moeten het goed beheren en er mee werken. Dat is op zichzelf een prima beeld. Maar het legt wel heel sterk de nadruk op verantwoording, op verantwoord zijn. Het brengt zomaar een boekhoudersmentaliteit met zich mee: precies, nauwgezet, geen cent teveel hoor. Dat kan een ongezonde druk op ons leven leggen. Laten we nuchter blijven. Een mens overziet niet alles. We moeten werken met wat we in handen hebben, en doen wat in ons bereik ligt, uit liefde voor God, voor Jezus. Laten we ook eens gewoon kunnen geven uit de volheid van ons hart, ook als dat niet past in een gezonde boekhouding. Als dan eens blijkt dat we ons vergist hebben, so what? Als we oprecht zijn geweest en tot het licht zijn gegaan, dan zal ook blijken dat we gehandeld hebben in verbondenheid met God.


Intussen neemt ook die andere kant van Johannes 3 hier vlees en bloed aan, in Judas: iemand die de duisternis meer liefheeft dan het licht, iemand die het kwade doet, het licht haat en het uit de weg gaat; iemand die vervolgens in staat blijkt te proberen het licht uit de weg te ruimen. Doordat Johannes het zo bij elkaar zet legt hij tegelijk een diep verband tussen Judas' diefstal en zijn verraad. Kennelijk heeft ook diefstal die diepe dynamiek van het kwaad, actieve, aanzuigende duisternis, die van kwaad tot erger komt als God het niet verhindert. En het lijkt me van groot belang dat we ook dit naar ons toehalen en een plek in ons leven geven.

Want als we bij één gebod stuiten op het kwaad dat in ons hart huist, dan bij dit. Het is hèt gebod van de smoesjes, van de verontschuldigingen, van het goed praten van wat we weten dat verkeerd is. We zijn er nu eenmaal enorm goed in om onszelf ervan te overtuigen dat we toch echt iets nodig hebben. We hebben onze luxe nodig om er op ons werk weer fris tegenaan te kunnen, we hebben een dikke auto nodig voor onze status, we hebben flink meer zakgeld nodig om op school een beetje populair te kunnen blijven. En als het niet goedschiks kan, dan duikt vanzelf de neiging op om het kwaadschiks te regelen. Nee, het komt er meestal niet van, maar de neiging was er toch.

Het gaat me er nu niet om al die grote kletspraatjes eens als flauwe smoes aan de kaak te stellen. Want iedereen weet het van zichzelf als hij zijn straatje schoon praat. Daarom worden we ook zo snel boos als iemand zich met ons bemoeit als het om ons geld gaat. We moeten ons allemaal eens verantwoorden niet tegenover elkaar, maar tegenover Jezus, tegenover het licht van de wereld, het licht van liefde en overgave. En laten we maar bedenken: dan gaat het ook over koekjes en knikkers en boodschappen en formulieren.

Nee, dat zijn geen kleinigheden, waar we schouderophalend aan voorbij kunnen gaan. In het spanningsveld tussen licht en duisternis bestaan geen kleinigheden. Diefstal, ook een kleine diefstal van, zeg, vier rollen drop uit een winkel, is altijd verbonden met de duisternis in ons hart. En die duisternis is agressief. Het kwaad werkt als een zwart gat: het zuigt aan, het bederft. Een dode vis begint vanaf de kop te rotten en te stinken, maar bij een levend mens begint het bederf altijd in het hart. En dan gaat het juist over dat waar wij het liefst omheen praten.

Wat zijn nou vier rollen drop? Wat stelt een handvol koekjes voor? Wat is een lichte correctie van een paar honderd gulden op een aangifte van meer dan 70.000 gulden belastbaar inkomen? Laten we nou niet zeuren. Nou, dáár horen we God ook niet over zeuren. Hij vraagt meteen naar het waarom. Waarom doe je dat? O, jij wilde dat zo graag, zo persé? En alles draait om jou? Juist ja, je bedoelde dat jij zo onvoorstelbaar belangrijk bent dat de hele kosmos van jou is en ieder ander voor jou aan de kant moet. Juist. Dus daarom regelde je dat zo zorgvuldig. Tuurlijk, 't was maar een kleinigheid. Maar jouw hart was geen kleinigheid.

Ons hart is geen kleinigheid. Als daar duisternis een plek verovert, dan breidt die plek zich uit, als God ons niet in de nek grijpt en met zijn liefde de duisternis overwint. Zonder goddelijke correctie zien we dan ook in ons leven slechte plannen en praktijken opduiken. Judas vergroot het voor ons uit. Maar we doen er goed aan te beseffen dat hij iets uitvergroot wat op onze eigen manier en in onze eigen situatie ook bij ons kan gebeuren. Judas was een dief. Maar hier in Johannes 12 zien we hem niet maar als een gelegenheidsdief die uit een overvolle kas ook eens wat wegneemt, maar als een welbewuste planner. Waarom is die balsem niet verkocht? Driehonderd zilverstukken had-ie zo opgeleverd. Mooi voor de armen. Dat is niet zomaar de verontwaardiging van de boekhouder bij verkwisting. Het is een zwaar tactische opmerking: wie weet is hier nog wel iemand die zijn geweten wil ontlasten door een gelijk bedrag in de kas voor de armen te storten. Daar zal hij voordeel van hebben. De duisternis in zijn hart brengt hem op slechte plannen en praktijken.

We staan hier voor uitgegroeid kwaad in Judas' leven. Zijn hart bleek geen kleinigheid. Jezus interesseerde hem kennelijk niets. Over hem heeft hij het niet. Het licht van de wereld mijdt hij. Alleen de balsem noemt hij. Die was wel driehonderd zilverstukken waard. Straks blijkt Jezus hem niet meer dan dertig zilverstukken waard. Straks blijkt hij onbereikbaar voor Jezus' liefde en heeft de duisternis in zijn leven de macht overgenomen.


Nogmaals: Judas vergroot uit. Maar juist zo maakt hij een patroon zichtbaar dat we kunnen herkennen, juist tegenover Jezus. Hoe vaak blokkeert de duisternis in ons hart, ónze hang naar luxe, óns cirkelen om alles wat van óns is, onze slechte daden, onze kleinere en grotere diefstallen, ook ons niet in onze omgang met Hem. Dan zijn we slappe christenen, niet tot daden in staat. Het enige wat dan nog groeit in ons hart is de duisternis. En het gevaarlijkste wat we dan kunnen doen is dit allemaal afschermen met onze smoesjes en onze goedpraterij. Onder het deksel van onze praatjes groeien de bacteriën van het kwaad het hardst. We moeten ze juist in aanraking brengen met de zuurstof van Jezus' liefde en overgave voor ons. Daar kunnen ze niet tegen.

Laten we dat, juist ook in deze lijdenstijd metterdaad doen. Wat wordt ons egoïsme kleinzielig tegenover zijn overgave! Wat wordt onze inhaligheid potsierlijk tegenover zijn loslaten van alle heerlijkheid! Wat worden onze zonden verzoend door zijn dood voor ons! Hij heeft ons lief met alles wat Hij in huis heeft, metterdaad, tot het laatste toe. Is Hij niet iemand om van te houden met alles wat wij in huis hebben? Ook letterlijk.


Broeders en zusters, laten we toch uitkijken voor die duistere dynamiek van het kwaad, juist hier, waar onze verontschuldigingen welig tieren. Ons hart is geen kleinigheid. Wie zijn hart voor zijn broeder afsluit, hoe blijft de liefde van God in hem? Laten we juist ons richten op Jezus, het licht van de wereld, en met heel ons hebben en houden tot Hem gaan. Metterdaad. Dan zal ook van onze werken eens verrassend blijken dat ze in verbondenheid met God gedaan zijn. Amen.


<<<