Genesis 2:15-3:19

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 25,1.2
Psalm 25,3.4
lezen/tekst Genesis 2,15-3,19
Psalm 139,6-11
Psalm 131
Psalm 25,5-7

Loenen-Abcoude 11/08/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Omdat driemaal scheepsrecht is, en vooral omdat er over Genesis 2, 3 en 4 nog wel iets meer te zeggen is, dan wij vorige week gezien hebben, nu nog maar een keer: luisteren. Ik zal eerst de draad weer even oppakken. Twee weken geleden zijn we begonnen met luisteren naar Genesis 1, met de vraag in ons achterhoofd: wat zegt dit hoofdstuk nu over ons? Het wil het begin zijn van óns levensverhaal, over wie wij, mensen, zijn, en wat wij hier op aarde te doen hebben. En Genesis 1 begint dan, ons te leren dat wij, mensen, in de hele grote kosmos van God onze eigen plaats hebben als ’teken en gelijkenis van God’: als verantwoordelijke personen mogen we samen iets laten zien van wie God is.

Toch, en dat zagen we vorige week, toch is dat niet het hele verhaal, want ook als wij ons zoveel mogelijk als verantwoordelijke personen gedragen, dan lopen we telkens tegen mislukkingen aan. We blijken als mensen het leven niet áán te kunnen, het gaat ons boven onze macht. Waar komt dát vandaan dan? Wel, Genesis 2, 3 en 4 vertelt ons hoe God de mensen gemaakt heeft en in eerste instantie een plaats in zijn eigen huis gegeven heeft, thuis in het paradijs als woonplaats van God. Maar de mensen wilden baas in eigen huis zijn, zelf uitmaken wat goed en kwaad, belangrijk en slecht is: ze aten van die boom, die alleen voor God geschikt was, die godenboom van kennis van goed en kwaad. En toen moesten we voortaan ook onze eigen weg vinden, uitmaken wat belangrijk is, en zo. Maar - dat kúnnen mensen niet: we gaan er aan dood, zoals God ons al van te voren gezegd had. We weten niet wat we doen, als we dit goed en dat kwaad noemen, we kunnen de consequenties niet overzien, en roepen telkens weer, ook met onze goede daden, kwade gevolgen op.

En nu zal het duidelijk zijn, dat ook dit het hele verhaal niet is. Wie om zich heen ziet in zijn leven, ontdekt meer, dan alleen maar het tekort schieten in levenskunst, en het uit de hand lopen van goede daden. Er zit ook iets dubbels in mensen. We hoeven onszelf als christenen niet belachelijk te maken met de idee dat mensen, en zeker ongelovige mensen, eigenlijk alleen maar slechte dingen doen, nee. Maar bij onszelf, èn bij de mensen om ons heen, stuiten we telkens op dat dubbele, die afwisseling en die verknooptheid van goed en kwaad, liefde en haat. En trouwens, iets dergelijks, net zo’n dubbelheid zit ook in de schepping waarin we leven. We bewonderen de imposante schoonheid van de hoge bergen - en we huiveren van de wrede verschrikking van dood en verderf onder een modderlawine in dezelfde bergen.

Dubbel, dubbele tong, strijd in het hart, tegenstrijdigheden in het leven, absurditeiten in de natuur. Vanwaar? Laten we nog eens luisteren naar Genesis 2, 3 en 4, en zien.


We hebben vorige week gezien, dat het in 2,4-4,26 gaat over de geschiedenis van hemel en aarde, over hoe het verder ging met de woonplaats van God en de woonplaats van de mens. We hebben ook gezien hoe dat ’hoofdstuk’ in Genesis is opgebouwd uit een ’inleiding’ (2,4-2,24), en twee bedrijven (2,25-3,24 en hoofdstuk 4). Net als bij ieder boek, moeten we ook bij Genesis die opbouw goed in de gaten houden. Ik begin nu met zeg maar het ’inleidende bedrijf’ (2,4-24).

In dat gedeelte wordt een en ander opnieuw verteld wat ook al verteld is in Genesis 1. Het verhaal is hier alleen anders opgebouwd, omdat het ergens anders naar toewerkt, niet naar Gods rust bij een voltooide schepping, maar naar de verwikkelingen tussen God en mensen in Genesis 3. Terzijde: het mag ons trouwens best opvallen dat vanaf 2,4 het werk van verschillende dagen (3, 5 en 6) in Genesis 1 in één lopend verhaal wordt her-verteld. Daar kun je meteen aan zien, dat Genesis 1 niet de bedoeling heeft om ons als een soort notarieel verslag te leren dat God in zes min of meer normale dagen alles heeft gemaakt - en u mag daar wat mij betreft meteen de consequentie uit trekken dat al die opwinding in het ND van de laatste tijd over die dagen en wat daar allemaal in gebeurde in verband met de natuurwetenschap, opwinding voor niets is geweest. Genesis heeft wel wat beters te doen dan zich daarmee bezig houden, en verder is Prediker nog steeds een wijs man, ook als hij zegt (7,9): Wind je niet te snel op: zich opwinden is eigen aan dwazen.

Hoe dan ook, Genesis 2 herhaalt op zijn manier een en ander uit Genesis 1. Wat daar wordt aangeduid als de schepping van de mens tot teken en als gelijkenis van God, mannelijk en vrouwelijk, het wordt hier opnieuw verteld, in andere woorden, in een lopend verhaal. Hetzelfde gebeuren wordt hier uit elkaar getrokken, uitgerekt in de tijd. En er worden andere accenten gelegd.


Net als Genesis 1, is Genesis 2 in eerste instantie een verhaal over God. Telkens is God degene die iets doet. Alleen, God heet in Genesis 2 anders dan in Genesis 1. Genesis 1 gaat over ’God’ ’Elohim’, dat wil zeggen: de grote God, die alles maakte en draagt, maar die zelf boven de schepping verheven is. Tot en met in de manier van zeggen komt dat uit: God spreekt (van afstand) en ziet (van afstand) dat het allemaal goed is. Dat is wel heel anders in Genesis 2. Dat gaat dan ook over de Here God, Jahwe Elohim. En Gods naam Jahwe tekent Hem als de God die betrokken is bij zijn wereld en zijn mensen, die met hen optrekt en meeleeft. De Here God heet Hij hier om ons in te scherpen dat het echt over dezèlfde God gaat, alleen anders, nu van dichtbij, mee-levend. En ook dit komt tot en met in de manier van zeggen uit: de Hére God formeert, boetseert eigenhandig, de mens uit stof van de aarde, plant een tuin, alweer eigenhandig, boetseert opnieuw eigenhandig de dieren, en maakt, in een merkwaardige operatie, alweer eigenhandig de vrouw.

En er is nog iets wat hier bij hoort. In Genesis 1 treffen we telkens het directe: God sprak, en het was alzo; wat God wil, het is telkens in één keer klaar. Maar in Genesis 2 gaat het anders: daar bouwt de Hére God zijn werk stap voor stap op. De aarde is er, maar zij is nog lang niet af in 2,5 en 6. Dan boetseert de Here God de mens, maakt hem een levend wezen - maar iedereen die zich Genesis 1 herinnert weet: die mens is nog lang niet af: hij is nog een teken voor niemand, en mist nog zijn gelijkenis van God: het meervoud, persoon in relatie. Dan maakt de Here God zijn tuin, en geeft de mens daarin een thuis. Maar de mens is nog steeds niet af, de Here God is nog niet klaar. Hij zegt dan ook zelf (vs 18): Het is niet goed, dat de mens alleen blijft. Ik ga een helper maken die bij hem past. Dan boetseert de Here God alle dieren, en Hij is de Here God, dus Hij betrekt de mens erbij: de mens moet ze namen geven, typeren, en: te kennen geven of dit nu een helper is, die bij hem past. Maar het resultaat is nihil: voor de mens vond Hij, namelijk de Here God, geen passende helper. Sorry, het vers is verkeerd vertaald in uw bijbeltje. Bedoeld is, dat de Here God er op deze manier niet in slaagde een helper voor Adam te maken. Dan neemt Hij andere maatregelen, en maakt de mens af door hem als het ware op te splitsen. En nu met resultaat, tenslotte. Het ’eindelijk’ in Adams lied krijgt er zo zijn eigen kleur van.

Ziet u, wat in Genesis 1 in één vers wordt aangeduid (vers 27), daar doet Genesis 2 een heel hoofdstuk over. En daar wordt meteen iets mee bereikt: er wordt spanning opgebouwd. Alles werkt hier heen naar het hoogtepunt van vers 23. Alleen daarom al kan het ’hulp’, ’helper-zijn’ van de vrouw nooit iets negatiefs zijn: het is het hoogtepunt. Met haar is de mens pas àf, pas ’mannelijk en vrouwelijk’ (de woorden man en vrouw vallen dan ook pas in vers 23, daarvóór heet de mens nog geen man), pas met haar is de mens meervoud in relatie, ja, gezien Genesis 1, met haar is de mens pas ’teken en gelijkenis van God’.


Het gaat hier ook inderdaad om iets heel belangrijks. Daarom heb ik tot nu toe het wat misverstandwekkende woord ’hulp’ ook vermeden. Vanaf vers 18 is de Here God bezig voor de mens een passende ’helper’ te maken - er staat niet eens ’helpster’: het gaat dus niet in de eerste plaats om het seksuele, maar het gaat om het relationele, om de verhouding. En ’helper’ is in de bijbel een enorm positief woord. Het wordt regelmatig voor de Here God zelf gebruikt: de Here is mijn helper, wat zal een nietig mens mij doen? Een helper is iemand die je ’ziel ondersteunt’ (Ps. 54,6), een beschermer, die moed geeft. Het is alweer Prediker, die hier de wijze woorden spreekt: Je kunt beter met tweeën zijn dan alleen; dan heb je iets aan je moeite. Als de één valt helpt de ander hem op de been. Maar ongelukkig de alleenstaande die valt: hij heeft niemand om hem overeind te helpen. (Pred. 4,9v). Daar gaat het hier om. Die - zoals het vroeger heette - ’hulpe tegenover hem’, is niet een ondergeschikte, een hulpje, maar iemand op gelijk niveau (uit de rib genomen), met wie je het samen kunt rooien, iemand die je voltooit, die je tot je recht laat komen.

Met dít hoogtepunt sluit het inleidende bedrijf. En daarop volgt de conclusie voor de lezers, waar ik vorige week al op wees: daarom verlaat een man zijn ouders, hecht zich aan zijn vrouw en wordt één met haar. Dat is de gewone gang van zaken: omdat de man in zijn vrouw zijn helper vindt en de vrouw in haar man. Zij stichten een nieuw gezin, los van de ouders.


En nu moeten we er goed op letten, dat die algemene conclusie, die nog steeds geldt, hier getrokken wordt. Bij alles wat er in Genesis 3 en 4 gebeuren gaat zou de vraag op kunnen komen: maar geldt dat nog wel, al dat mooie van Genesis 2, en van Genesis 1? Zíjn de mensen nog wel ’teken en gelijkenis van God’, zíjn ze nog wel helper, samen mens, mannelijk en vrouwelijk, samen verantwoordelijk, en noem maar op? Er zit iets heel troostrijks in die woorden, juist op deze plaats. Want ze impliceren direct: jawel, wat tot nu toe gezegd is, het geldt nog steeds. Wat Gód maakt, dat maken mensen niet zomaar óngedaan. Het is weer Prediker, die hier mee-spreekt: ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor altijd is. Daarom blijven mensen teken en gelijkenis van God, samen mens, daarom blijft er ook iets goeds in mensen. Ik ben begonnen met te zeggen: er is iets dubbels in mensen, iets strijdigs. Daar kunnen we nu al één kant van zien: want Genesis 2 gaat niet dicht met Genesis 3; het verliest zijn kracht niet. Zo zitten wij nog steeds in elkaar. Alleen maar: er is meer, en bovendien: als we niet geloven wordt ook dit goede ons tot aanklacht.


Er is meer. We moeten nodig naar het eerste bedrijf. Dat valt in een aantal scènes uit elkaar. De eerste begint met 2,25: naakte mensen, die zich niet schamen, en eindigt in 3,7: naakte mensen, die zich wel schamen. Dan komt in het tweede de Here God, en vraagt wat er is gebeurd (3,8-13). Vervolgens doet de Here God uitspraak (3,14-19), en tenslotte worden in de nieuwe situatie allerlei maatregelen genomen (3,20-24). Je zou kunnen zeggen dat Genesis 3 de opbouw van Genesis 2 weerspiegelt: werkt daar alles naar een hoogtepunt toe, hier begint het meteen met het spannende punt, en loopt vervolgens alles af naar het einde: de mens komt terecht daar waar Genesis 2,5 begon: op de aardbodem.

Hier begint het meteen met het spannende punt, en het verbaast niet, dat de vrouw, het hoogtepunt van hoofdstuk 2 er de hoofdrol in speelt. Heel globaal zou je kunnen zeggen, dat precies het omgekeerde gebeurt van wat de bedoeling was: was: de helper, die bedoeld was om op de been te houden en op te richten (Prediker) brengt de mens ten val, helpt hem van de wal in de sloot. Maar hij heeft haar niets te verwijten, want omgekeerd: ook hij steunt zijn vrouw niet, en richt haar niet weer op, als zij valt. Kijken we wat meer naar de inhoud, dan zien we: naakte mensen die zich niet schamen, en naakte mensen die zich wel schamen, daartussenin gebeurt het. Je kunt er aan zien, wát er ook gebeurd is, dit is het effect: het vertrouwen is gebroken, de relatie is stuk. Naakt zijn en je niet schamen voor elkaar, dat kun je alleen als je elkaar werkelijk vertrouwen kunt. Na wat er is gebeurd kan dat niet meer. Het ’wij’ van Eva in vers 2 komt in Genesis 3 niet meer terug.

Wat is er gebeurd? Wel, er is een heleboel ’onthuld’ door de slang. Dat was typisch iets voor de slang; die is niet alleen zelf naakt, maar ook listig, sluw, slim. Er is hier in het origineel een heel sterke woordspeling: het woord voor listig in 3,1 is hetzelfde als dat voor naakt in 2,25. De slang ’onthult’ - vragenderwijs, en - door ’naakte’ ’waarheden’, die halve waarheden blijken. De slang brengt de vrouw aan het denken, en vertelt haar hoe het werkelijk zit met God. God is niet te vertrouwen. Hij is egoïstisch, Hij onthoudt je je eigen plaats en recht. En de suggestie zit er diep en dik in: probeer maar, oordeel zelf, je kunt toch zeker zelf wel uitmaken wat goed en kwaad is?, dan zul je de waarheid zien.


Afgezien van die slang die hier spreekt is dit een heel gewone gang van zaken, die je nog dagelijks tegen kunt komen. Zo wordt nog steeds het vertrouwen ons mensen, en tegenover God gebroken: vragenderwijs, door halve waarheden. En net zo komt ook de reactie van de vrouw ons heel bekend voor. Er gebeurt precies wat Jakobus beschrijft in 1,14v: de eigen begeerte van de vrouw speelt op (het is goed eten van de boom), ze wordt bevrucht door het spreken van de slang (het is aantrekkelijk er inzicht door te krijgen) en baart zonde (zij plukte en at). En de man, die bij haar stond, en alles heeft kunnen volgen, vergaat het net zo. Hij heeft haar niets te verwijten. Zo begint de zonde, zomaar, de eerste is in de manier waarop niet anders dan alle volgende. Zo herkenbaar, dat ook niemand van ons hier Adam of Eva iets te verwijten heeft.

Probeer maar, oordeel zelf wat goed en kwaad is, dan zul je de waarheid zien. Precies. En toen kwamen alle halve waarheden van de slang uit. Inderdaad: hun ogen gingen open, zij oordeelden zelf, en zagen dat ze naakt waren: want de een beoordeelde de ander, zelf, en ze hadden elkaar heel wat te verwijten: die vrouw heeft mij gegeven... die man heeft mij niet weerhouden... nee, dat was geen sterke zet van God geweest, die helper... En was dit nu ’als God zijn’? Nou, dat viel dan vies tegen. De slang had gezegd: je zult als God worden, komma, kennende goed en kwaad. Maar ook dat was een halve waarheid, want God zegt straks alleen maar: voor wat betreft het kennen van goed en kwaad is de mens als één van ons geworden. Ja, maar verder niet. En dat blijkt ook wel, want meteen doodgevallen, nee, dat waren ze niet. Maar het sterven was al wel begonnen: de goede relatie was al kapot, en er wachtte meer.

Want, zoals ik vorige week al noemde, nu moeten de mensen voortaan ook zelf uitmaken wat belangrijk, wat goed en kwaad is. Dat hoort niet alleen maar bij die bomen, maar het hoort ook bij God, die mensen houdt aan hun keuzes. Niet terugkrabbelen, als het tegenvalt. Jullie wilden als God zijn, nu, dan moet je ook, als God, uitmaken wat goed en kwaad is. Het ligt trouwens ook in de aard van de zaak. Wie eenmaal zelf oordeelt, kan daar niet meer achter terug. Wie eenmaal zelfstandig over de dingen beslist en zijn eigen leven inricht, die kun je knechten, en murw maken, maar je kunt hem niet meer zijn eigen oordeel ontnemen, of dat oordeel nu verkeerd is, of niet.


Hoe dan ook, het mag ons opvallen, dat God de mensen hierin verschrikkelijk serieus neemt. God vraagt precies wat er gebeurd is, maar gaat achter wat gebeurd is niet meer terug, Hij maakt hier niets ongedaan, hoe graag wij dat ook zouden willen. Net zo goed als Genesis 1 en 2 van kracht blijft, blijft ook Genesis 3 van kracht. De persoonlijke mens, teken en gelijkenis van God, geschapen als man en vrouw, samen, helpers, ze blijven wat ze zijn, ze blijven ook hun mogelijkheden houden, vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen, de aarde te onderwerpen en te heersen over de dieren (Genesis 1 en 2). Maar ook: de eigenwijze mens, de mens die zelf oordeelt, beschikt over goed en kwaad, die zijn eigen gang gaat, die zich in de hoogte werkt (Genesis 3), hij blijft. Dubbel, dubbel van tong, tegenstrijdig van hart, aangewezen op gemeenschap en samen-zijn, en toch zo kwetsbaar en bang juist voor echte gemeenschap en samen-zijn.

Nee, God komt nergens op terug. Zo heeft de mens het gewild, zo blijft het. Maar wat doet God wel? Wel, bijna alles wat Hij vanaf vers 14 doet, komt op één ding neer: Hij begrenst de mensen, Hij stelt hun grenzen, en nu wat hardhandiger dan met woorden: in de grens van zijn verbod, niet te eten. God laat de mensen hun vruchtbaarheid, maar Hij begrenst ze door de lasten van de zwangerschap en de pijn van de baring. God laat de mensen hun onderwerping van de aarde, maar Hij begrenst ze door zijn vloek. God laat de mensen elkaar, hun helper-zijn, maar Hij begrenst het door begeerte en heerschappij. God laat de mensen hun tijd van leven, maar Hij begrenst het door de dood: geen eeuwig leven, weg bij de levensboom, terug tot stof. God laat de mensen hun relatie tot Hemzelf: het blijft gaan over de Here God, maar Hij begrenst: Hij neemt afstand, ze moeten weg uit zijn woonplaats.

Het zijn allemaal pijnlijke maatregelen. Maar ze zijn te verdedigen, juist als je ziet om welke mens het gaat: een mens, die in één generatie een moordenaar en in zes generaties een brullende massamoordenaar oplevert, die moet begrensd worden. Hij is, als een vrachtwagen met 150 kilometer per uur, een levensgevaarlijk projectiel, juist in zijn kracht. Mensen die zelf oordelen, zelf uitmaken wat goed en kwaad is, die zijn niet los vertrouwd. Toch, alleen maar grenzen stellen blijkt niet meer dan uitstel van executie op te leveren. Kain, Lamech, en straks loopt in Genesis 6 de geschiedenis van Adam dood in de puinhoop voor de zondvloed. Nee, als God niet meer gedaan had, dan grenzen stellen, dan was er weinig hoop op verbetering. Wij komen op eigen kracht niet boven die dubbelheid in ons leven uit.


Maar wat God met al die grenzen bereikt, is dat er tijd, en ruimte, en ontvankelijkheid komt voor wat Hij nu gaat doen. Er is verband tussen de ellende van Genesis 4, en het aanroepen van de naam van de Here. Begrensd als de mens is, en zelfs binnen die grenzen nog gevaarlijk voor zichzelf en anderen, kan hij tot het inzicht komen dat hij echt God nodig heeft wil er nog iets van hem terecht komen. Bij het inzicht van: Enos, broze mens, komt het roepen tot de Here: Here help!

En de Here helpt! Hij had al zoiets door laten schemeren in Genesis 3:15, maar we lezen er pas verderop in de bijbel met zoveel woorden over. De Here helpt. Maar Genesis bepaalt ons erbij: wacht, niet te vlug, de Here God gaat niet terug achter Genesis 3. Hij neemt ook het kwaad serieus, en de slechte mensen. En de rest van Genesis bepaalt ons nóg ergens bij: dit kwaad zit zo ongelooflijk diep, dat wordt niet even operatief verwijderd en dan hupsakee, is alles weer goed. Nee, als God dan gaat helpen, dan komen er andere maatregelen. Straks, na zondvloed en torenbouw van Babel, allemaal grenzen die niets hadden opgeleverd, komt in Genesis 12 iets heel bijzonders. De structuur van Genesis wordt er heel opvallend doorbroken. Na de toledoth, hoe het verder ging met Terach, volgt er geen toledot van Abram, maar een roeping van Abram: een nieuwe schepping, onherleidbaar. God begint opnieuw, meer opnieuw dan Hij begon na de zondvloed. Abram wordt geroepen uit het niets van God die ooit de schepping maakte uit niets. Zó gaat de Here God helpen - en het komt allemaal bij elkaar in de Here Jezus, die uit de hemel komt, een nieuw begin, laatste Adam, en die een verlossing brengt in een nieuwe schepping: het koninkrijk van God. Zo diep zit het kwaad kennelijk, en zo serieus neemt God het, dat een nieuwe start nodig is. De Here God weet het wel: begrenzen alleen helpt niet. En wij weten het ook: kijk maar rond: dubbelheid, tegenstrijdigheid, geen verbetering. Laten we het bedenken, en ons verbazen, want toch is daar dat nieuwe begin, mogelijk, zoals gezegd, precies om dat wat wij mensen vertrapt hebben telkens weer, om Gods liefde en trouw, die al uitkwamen in dat verbod van die ene boom, die godenboom. Maar het bleek werkelijk goddelijke liefde: Adam, Abram, David, Christus. Amen.


<<<