Loenen-Abcoude 06/03/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Geef ons vandaag het nodige brood, dat is de bede die de Here Jezus ons voor ons leven hier op aarde gegeven heeft. Iedere dag brood, eerste levensbehoefte, basisvoedsel, voor die ene dag. Hij leert ons leven bij de dag. Immers, vandaag is de jongste dag, en als het toch morgen wordt, dan zal onze hemelse Heer ook die dag weer bij ons zijn en voor ons zorgen. Dat is de basishouding die bij christenen hoort: dag in dag uit leven in afhankelijkheid van de Here God. Dat moet dan ook ons bidden stempelen, zo meteen, ons bidden voor gewas en arbeid, voor vruchtbaarheid en werkzaamheid, voor ons levensonderhoud in het komende seizoen. Ook daarin zal het er om gaan die afhankelijkheid te belijden voor elke nog komende dag, en niet de luxe en het grote genieten naar ons toe te bidden, maar te vragen om ons heel primaire basisvoedsel, de levensbehoeften die wij nodig hebben.
Om die goede houding voor ons bidden te vinden wil ik nu even met u stilstaan bij dat bekende verhaal uit Exodus 16. En dan wil ik vooral even de aandacht vragen voor dat heel opvallende in vers 4: de Here God stelt in heel deze geschiedenis Israël op de proef, om te zien of het zijn richtlijnen volgt of niet. Dat is best opvallend. Exodus 16 begint met te vertellen over gebrek, over honger. Het volk Israël komt zich bij Mozes beklagen: Had de Heer ons maar dood laten gaan in Egypte. Daar zaten we bij de vleespotten, er was eten in overvloed. Maar hier gaan we dood van de honger. Dan reageert de Here God zelf: Hij gaat het voor Israël brood uit de hemel laten regenen. Precies tegenover dat gebrek, die honger, gaat de Here overvloed geven: het regent brood. En juist met die overvloed wil de Here nu zijn volk op de proef stellen. Zo zegt Hij het tegen Mozes in vers 4.
Laten we dat eens het thema van de preek noemen: de Here stelt zijn volk op de proef met overvloed. Op de proef stellen, beproeven, dat is een soort testen niet waar? Dan kun je je dus afvragen: wat wil de Here testen bij zijn volk? waar wil Hij achter komen? Dat is het eerste punt van de preek. En ook kun je je afvragen: hoe doet de Here dat nu, hoe gaat die test in zn werk? Dat is het tweede punt van de preek.
Wat wil de Here testen bij zijn volk, waar wil Hij achter komen? Dat was het eerste dat we vragen zouden. Nou, dat wordt er in vers 4 gewoon bij gezegd: opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet. Het gaat er dus om, of het volk Israël zich richten wil naar alles wat de Here zegt, of niet. Dat moeten we ons eerst maar eens even wat precieser indenken. Waar gaat het hier om? Nou, we zitten nog in Exodus 16, dus het kan er bij voorbaat niet om gaan dat de Israëlieten zich aan een hele reeks uitgewerkte voorschriften van de Here zouden houden, want die waren er nog helemaal niet. We staan hier nog helemaal aan het begin van de woestijnreis. Al die wetten en voorschriften moeten nog komen. En dat is het hem nu juist. We moeten hier in vers 4 iets aanvullen als: Ik wil weten of Israël zich aan mijn voorschriften houdt als Ik die geef. Ik wil weten of ze doen wat Ik zeg, wanneer Ik ze iets gebied.
Goed, daar gaat het dus om, of Israël gehoorzaam zal zijn als de Here iets zegt. Maar daar moeten we het niet bij laten. Want net zo min als het, als het goed is, tussen mensen, tussen ouders en kinderen of tussen overheid en onderdanen, ooit gaat om gehoorzaamheid op zichzelf, zomin gaat het tussen God en zijn volk ooit om gehoorzaamheid op zichzelf. Gehoorzaamheid, doen wat iemand zegt, zegt altijd nog iets meer, iets anders. En net zo goed zegt on-gehoorzaamheid ook altijd nog iets meer, iets anders. Wanneer je als kind gehoorzaam bent aan je vader of moeder, dan zeg je daarmee altijd ook: ik vertrouw op u, ik reken erop dat het goed is wat u zegt. En als je ongehoorzaam bent, zeg je daarmee altijd ook het omgekeerde: ik vertrouw u niet, ik geloof niet dat het goed is wat u van mij wilt. En zo is het hier ook, tussen de Here en zijn volk Israël. De Here wil weten of de Israëlieten nu verder op Hem vertrouwen willen of niet. Dát blijkt in die gehoorzaamheid of in die ongehoorzaamheid.
En de Here had alle reden om juist dat vertrouwen op de proef te stellen. Immers, dat was juist het probleem bij dat morren, dat klagen en zeuren van vers 2. Ze hadden tegen Mozes en Aäron gezegd: jullie hebben ons uit Egypte geleid, en moet je nu eens kijken: dit loopt nooit goed af. Op jullie, en op de Here die jullie vertegenwoordigen, kun je helemaal niet vertrouwen. Of het leven nu rot was in Egypte of niet, je had er tenminste te eten, maar hier vergaan we van de honger. Geef ons dan maar een snelle dood in Egypte en een begrafenis met een buik vol. Het vertrouwen op de Here was na een paar dagen zonder voedsel tot het nulpunt gedaald.
Daartegenover gaat nu de Here optreden. Voedsel, eten, dat is voor de Here nooit een probleem. Hij geeft eten in overvloed, vlees om de buik rond te eten, en vanaf de volgende dag iedere morgen brood. Daar draait Hij zijn hand niet voor om. Hij voedt de vogels en kleedt de bloemen, hoeveel te meer zijn volk? Maar dat vertrouwen blijft het probleem. En daarom gaat de Here nu zijn volk op rantsoen zetten midden in de overvloed. Hij laat het brood regenen, in rijke overvloed, maar schrijft de Israëlieten voor: iedere dag maar voor één dag verzamelen! Stel je het maar levendig voor: de Here geeft zijn volk iedere morgen gratis boodschappen doen in de winkel om de hoek. Maar ze mogen maar voor één dag eten meenemen.
Ziet u hoezeer het om dat vertrouwen gaat? Want zo moet je er op vertrouwen, dat er morgen weer te eten zal zijn, weer gratis winkelen, weer voor één dag, dus overmorgen weer, enzovoort. Dag in dag uit aangewezen op de Here voor wat je nodig hebt. Dag in dag uit vertrouwen dat er weer genoeg zal zijn, vertrouwen dat je met de Here God je doel zult bereiken omdat Hij met je meegaat en voor je zorgt.
En nu is het voor ons biddag voor gewas en arbeid. We vragen een goed seizoen van de Here, ook dit jaar weer. Maar ik heb het gevoel dat Hij ons wel eens net zo op de proef kon stellen als hier de Israëlieten, op de proef stellen met overvloed. We leven in een rijk land, met eindeloze mogelijkheden van leven en werken. En toch leert de Here Jezus ons tevreden te zijn met wat we nodig hebben voor elke dag. Het is alsof Hij ook ons zegt, midden tussen die overvloed: neem er maar van af, geniet er maar van, maar - telkens voor één dag. Overwin die neiging die je altijd weer ziet bij die mensen die vijf minuten gratis winkelen hebben gewonnen: die gretige graai-neiging. Je mag, van God uit gezien, iedere dag weer gratis winkelen in zijn werkelijkheid, maar Hij stelt je er mee op de proef: haal je zoveel mogelijk naar je toe, meer, meer, meer, omdat je toch maar nooit kunt weten wat de dag van morgen aan tegenvallers brengt? Of ben je tevreden met je deel voor vandaag en vertrouw je erop dat God morgen ook weer zorgen zal? Hoe bidden wij straks? Als wantrouwige mensen, die klaar staan om te grijpen wat we nodig denken te hebben, of als vertrouwende mensen, die verwachten te krijgen wat ze nodig hebben?
Goed, we zouden nog iets vragen bij dit hoofdstuk: hoe gaat die proef, hoe gaat die test nu in zn werk? Daarvoor vergroten we even iets uit wat we al gezien hebben: de Here zet zijn volk op rantsoen, midden tussen de overvloed. De Israëlieten mogen van het iedere dag gegeven brood maar verzamelen wat ze voor die dag nodig hebben. Als ze dat doen, dan blijkt dat ze op de Here vertrouwen. Maar dat punt wordt nog aangescherpt: ze mogen er ook niet van bewaren tot de volgende dag. Juist omdat de Here hen iedere dag weer dat brood geven wil, gebiedt Hij hen er niet van te bewaren. Want dan toch iets bewaren, dat wil zoveel zeggen als: ik vertrouw er niet op dat er morgen weer te eten zal zijn. En dat wantrouwen, dat is het bederf in de verhouding met God. Dat laat de Here dan ook zien, door op zijn hemelbrood een strikte houdbaarheidsdatum te zetten: te gebruiken vóór morgen. Wie er toch iets van bewaart, die moet ontdekken dat het bedorven is, stinkend en vol wormen. Het is als een spiegel: zo bedorven is ook dat wantrouwen van mensen tegenover God.
En nog op een andere manier scherpt God dit punt van het vertrouwen zijn volk in. Wantrouwen blijkt het bederf in de verhouding met God, maar vertrouwen gaat blijken de grote houdbaar-maker te zijn. Want op de zesde dag ontdekken de Israëlieten tot hun stomme verbazing dat er twee keer zoveel manna om hun kamp heen ligt. Ze komen er mee naar Mozes: wat is dit? wat wil de Here hiermee? En Mozes geeft hen het antwoord van de Here: dit is inderdaad iets nieuws, iets wat Israël nog niet kende: morgen is het een rustdag, een aan de Here gewijde dag-van-ophouden, bewaar nu rustig wat je voor morgen nodig hebt tot morgen. Dat deze rustdag op de zevende dag voor Israël nieuw was, blijkt niet alleen uit de verbazing op de zesde dag, maar ook uit de in heel de bijbel unieke keuze van de woorden hier: verder vind je overal de sabbat, maar hier staat een paar keer sabbat, zonder lidwoord. Dit is niet de bekende dag van ophouden en wijding aan de Here, maar dit is hier de onbekende, de nieuwe dag van rust.
En tegelijk is het hier, in Exodus 16, bij uitstek de dag van het vertrouwen. Na zes dagen ervaring met bij de dag leven gaat de Here nu een stap verder: je een dag helemaal aan Hem wijden en overgeven, en er op vertrouwen dat je voedsel houdbaar zal blijken ook voor die dag. De Here gaat een stap verder. Na de ervaring van de afgelopen zes dagen kan dat ook. En na die ervaring wordt het overtreden van dit gebod dan ook extra erg. Opnieuw blijken er Israëlieten niet tegen deze beproeving bestand. Maar dit is erger. De eerste keer, in vers 20, toen ze manna bewaarden tot de volgende dag, staat er alleen maar dat Mozes woedend werd. Maar nu bemoeit de Here zich er zelf mee: Hoelang leggen jullie mijn regels en richtlijnen nog naast je neer? Een forse reactie, waarin je de pijn van het wantrouwen voelt: hoelang blijven jullie Mij wantrouwen, heb Ik nu nog niet voldoende laten zien dat Ik te vertrouwen ben?
Zo beproeft de Here zijn volk Israël met overvloed. Het gaat Hem om het vertrouwen op zijn zorg, dag in dag uit. En de proef blijkt moeilijk voor mensen. Ons wantrouwen tegenover God zit diep. Ik denk, dat ieder van ons zich daar uit zijn eigen leven wel wat bij voorstellen kan. Daarom waarschuwt de Here ook ons met dit verhaal. Dit is niet zomaar gebeurd en daarmee uit, er zit een les in voor ons. Wat leren wij dan hier? Nou, algemeen: wantrouwen is het bederf, bederf in de verhouding met God, maar ook bederf in de resultaten van je werk en in je bezit. Maar vertrouwen maakt houdbaar en geeft rust bij de Here. En concreet: de Here geeft ook ons de opdracht uit de overvloed om ons heen te nemen wat we per dag nodig hebben. Wat we meer pakken, of wat we in wantrouwen bewaren en oppotten, daar rust geen zegen op. Dat gaat rotten en stinken in ons leven. Daar kom je aan vast te zitten en raak je verslaafd aan.
En nogmaals concreet: wie op de Here vertrouwt, die weet van ophouden, die weet van tijd nemen voor Hem. Misschien is dat nog wel het duidelijkste voorbeeld van ons wantrouwen tegenover God: hoe moeilijk wij het vinden om op te houden, om tijd voor Hem te nemen. Je moet toch zelf je zaakjes voor elkaar maken, nietwaar? Echt tijd nemen om bijbel te lezen en te bidden, iedere dag? Maar dat is moeilijk... Echt je innerlijk ook vrij maken voor de Here, en niet langer bezig blijven en doormalen over al je bezigheden? Waar hebt u vanavond onder deze dienst al niet allemaal aan gedacht? En waar zult u aan denken straks onder het gebed?
Laten we het ons bedenken, zo meteen als we bidden, en morgen en overmorgen, en alle dagen: de Here stelt ons op de proef met overvloed: waar gaat het ons om, wat drijft ons? Hij wil dat het ons om Hem gaat, en dat ons leven gedragen wordt door vertrouwen op Hem, dag in dag uit. Laten we dan ook in dat vertrouwen bidden om ook het komende seizoen weer die ruimte van Hem te krijgen, levensruimte en levensverzorging, iedere dag weer, van God uit gezien, gratis winkelen in zijn supermarkt, maar: iedere dag weer wat nodig is voor die dag. Te gebruiken: voor morgen. Want vandaag is de jongste dag. Amen.