Leviticus 1

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 105,1.2
Psalm 105,3
lezen/tekst Leviticus 1
Psalm 20,1-3
Psalm 66,5
Psalm 66,1

Loenen-Abcoude 17/11/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Toverstiften, weet u wat dat zijn? Ik denk dat heel veel jongens en meisjes het wel weten. Misschien hebben jullie ze zelfs wel, thuis. Toverstiften, dat lijken net gewone viltstiften, die gewoon blauw, of gewoon groen kleuren. Maar zo gewoon zijn ze niet. Want er is één stift bij, die is helemaal wit, en daar kun je mee toveren. Als je de wolken in je tekening mooi blauw gemaakt hebt, en je gaat er met die witte stift over heen, dan worden ze... geel. En als je het gras mooi groen gemaakt hebt, en je gaat er met die witte stift overheen, dan wordt het... oranje. Asjemenou. Dat zijn toverstiften. Hartstikke leuk speelgoed, vooral als je eens een prachtige gekke tekening wilt maken, met gele wolken en oranje gras.

Aan die toverstiften moest ik denken bij de preek van vanmorgen, toen ik thuis de eerste hoofdstukken van Leviticus zat door te lezen, en allerlei andere boeken, die daar over gaan. Want het viel me toen op, dat grote mensen kennelijk ook graag met toverstiften spelen. Al die regels, die voorschriften, die in Leviticus 1 tot en met 7 staan, die allemaal over offers gaan, daar houden wij niet zo van. We vinden ze eigenlijk maar wat vreemd, en ook wel een beetje vies, en het is ook erg zielig voor al die dieren. Al met al weten we niet zo goed wat we er mee aanmoeten. Maar ja, het staat in de bijbel. Dus moeten we er wat mee aan - toch? En gelukkig, er is een soort toverstift. Als wij het gevoel hebben dat al die offerteksten toch wel wat in zwart gekleurd zijn, donker en duister, dan is er de toverstift van de Here Jezus, en als je die er overheen haalt, dan wordt al het zwarte roze, net als bij de gewone toverstiften: zwart wordt roze. Och ja natuurlijk, zeggen we dan: al die offers, met al dat bloed, en zo, dat wees allemaal vooruit naar de Here Jezus, naar zijn offer aan het kruis. En dat was ook allemaal niet zo lieflijk, maar ja, er moest dan ook betaald worden. En gelukkig, dat heeft de Here Jezus voor ons willen doen.

Ja, natuurlijk. Maar hebben al die wetten, die voorschriften, die regels, dan geen eigen betekenis? Je kunt dit soort hoofdstukken heel snel overstiften met die grote witte stift van de Here Jezus. Maar dan heb je niet of nauwelijks de tijd om te kijken naar de eigen kleuren van deze tekening. En dat is jammer, want er zitten heel veel meer kleuren en betekenissen in die oude regels dan alleen maar een verwijzing naar de Here Jezus, en naar de noodzaak van zijn offer aan het kruis. Ik wil vanmorgens eens proberen daar een paar van naar voren te halen.


Maar voor ik daarmee begin, gaan we eerst eens even rondkijken om onze tekst heen. Want wat hier, aan het begin van Leviticus, gezegd wordt, dat staat natuurlijk niet op zichzelf. Het is een onderdeel van een veel groter geheel. Dat grote geheel begint al in het boek Exodus. Daar verschijnt de Here God zelf op de berg Sinaï. Hij had zijn volk Israël uit Egypte verlost en het als zijn volk samen gebracht bij Hem. En de Here had dat niet zomaar gedaan, als uitvloeisel van een of andere gril of als een dwaas idee, maar met de vooropgezette bedoeling om met het volk Israël een verbond te sluiten. En zo gebeurt dat ook, plechtig en feestelijk, na te lezen in Exodus 24. Je zou kunnen zeggen: de Here God en Israël gingen samen trouwen.

En, wat hoort er bij samen trouwen? Natuurlijk, dat je ook samen ergens gaat wonen. Zo is dat hier ook. De Here God trekt bij Israël in. Hij gaat in hun midden wonen. Het is de bedoeling dat de Here met zijn volk samen zal gaan wonen in het beloofde land Kanaän. De rest van het boek Exodus beschrijft dan ook de voorbereiding en de bouw van de tabernakel, de tent waarin God zelf wonen zou midden tussen zijn volk, zolang als dat volk nog op weg is naar het beloofde land. Daar aangekomen, zal die tent dan op den duur vervangen worden door de tempel. Maar wat blijft, en wat hier heel belangrijk is: de Here God en Israël zijn samen getrouwd en gaan dan ook samen wonen. De Here God trekt bij Israël in.

Dat is natuurlijk niet zomaar iets. Het is zelfs heel spannend. Want de Here God is niet zomaar Iemand. Hij is de grote machtige God, die hemel en aarde en alles erop en eraan heel mooi heeft gemaakt, de God van het leven en de kleuren, en alle goede en mooie dingen. Daar houdt Hij van. En daarom heeft Hij een hekel aan alles wat lelijk is en kapot. En Hij heeft een ongelooflijke hekel aan alles wat lelijk en kapot maakt: zonde, en ongeluk, en dood. En ja, zo als God, zo zijn mensen niet. Die kunnen best tegen een fikse dosis lelijkheid, en zijn niet te beroerd om ook zelf eens wat kapot te maken. Hoe moet dat dan gaan, met de Here God, en met Israël, als ze samen getrouwd zijn en samen in één land wonen? Nou, één ding is duidelijk: dan moeten er wel een aantal voorzorgsmaatregelen genomen worden. Er moeten afspraken worden gemaakt, en regels worden opgesteld. Anders gebeuren er ongelukken. Nu, daarover gaat het boek Leviticus, helemaal. Van hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 27 bestaat het uit de huisregels die de Here God heeft opgesteld om het samenleven onder één dak met Israël mogelijk te maken.

Heel dat boek Leviticus is een bundel met allemaal uitspraken van de Here God die Mozes, of Mozes en Aäron, aan Israël moest(en) doorgeven. Ongeveer 35 keer begint een stukje met iets als: ’en de Here zei tegen Mozes: spreek tot de Israëlieten’. Al die uitspraken zijn vervolgens in Leviticus op thema bij elkaar gezet. Zo gaan de eerste zeven hoofdstukken over de offers (met negen van die ’uitspraken’). Samen vormden al die uitspraken dus, laten we zeggen, de huisregels van de Here God en Israël.


Dat is dus ook de status van wat we lezen in Leviticus 1, en in de volgende hoofdstukken over de offers. En dat moeten we goed vasthouden. Want dat het, ook hier, gaat om huisregels die heel het samenleven van de Here God en zijn volk vorm willen geven, suggereert al, dat de betekenis, de zin van die offers wel eens behoorlijk veelkleurig kan zijn. Net als immers de verhouding van God en zijn volk veelkleurig is. Ik heb de indruk dat wij daar over het algemeen niet zoveel gevoel voor hebben. Als het over ’offers’ gaat, zit er, denk ik, bij de meesten van ons haast vanzelf de gedachte in het hoofd van: o, offers, dan gaat het dus om verzoening, om het weer goed maken van wat fout is gegaan, dan moet er een dier dood in plaats van een mens, als een teken van dat eens de Here Jezus dood moest gaan in plaats van ons. Ik ben bang dat dat ook past bij een wijdverbreid beeld van God, dat Hij namelijk vooral iemand is, die erop let of wij alles wel goed doen, en iemand die ons wijst op onze fouten. Mocht iemand zo’n soort beeld van God hebben, dan moet hij daar nodig van af. En van dat automatisch verbinden van offers alleen maar aan verzoening moeten we ook nodig af.

Dat blijkt meteen in Leviticus 1, al in vers 2. Daar begint de eerste ’uitspraak’ van de Here. Die uitspraak loopt door tot aan het eind van hoofdstuk 3, en ze gaat over..., ja over wat er staat: wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil. Juist. En daar moeten we niets slechts achter zoeken, zonde, of kwaad, of wat dan ook - dat dan verzoend zou moeten worden. Nee, een offergave breng je, als je blij bent met de Here en met wat Hij je allemaal gegeven heeft. Dáár beginnen de offerwetten in Leviticus mee, met drie offers (brandoffers, spijsoffers, en vredeoffers: hoofdstuk 1-3), die alledrie uitdrukking geven aan de dankbaarheid van de Israëlieten. In die offers gaat het niet zozeer om verzoening, maar veelmeer om het laten zien dat je blij bent met de Here, blij bent, dat Hij samen met jou en je volk in het beloofde land wonen wil. En laten we de correctie meteen maar doortrekken: dat laat meteen zien, dat de Here God niet iemand is, die altijd maar op fouten let en ons vooral goed in de gaten houdt, nee, Hij is iemand die er voor alles en in de eerste plaats op uit is om gelukkig te zijn met zijn volk.


In de offers van Leviticus 1, en 2 en 3, gaat het niet zozeer om verzoening. Verzoening komt pas in hoofdstuk 4 aan de orde: daar is een apart offer voor: het zondoffer, of reinigingsoffer. Als ik dat zo zeg, is dat in eerste instantie in tegenspraak met wat we hebben gelezen in vers 4: zo zal het brandoffer, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen. En nu kan ik wel, op gezag van heel veel anderen, zeggen: ja, dat is nu eenmaal het nadeel van een vertaling, je moet hier lezen: zo zal het brandoffer de Here God vriendelijk over hem stemmen. Maar ik kan me voorstellen dat dat soort machtspreuken op zichzelf niet zo overtuigend is. Laat ik daarom eens wat meer argumenten aanvoeren.

Wat de betekenis van een offer is, wordt telkens aan het eind van een gedeelte heel kort samengevat. Zo hebben we hier drie keer gelezen: als je zo en zo je offergave van een brandoffer brengt, dan geldt: het is een brandoffer, een vuuroffer (dat betekent: een gave die direct voor God zelf bestemd is), tot een liefelijke reuk voor de Here. En precies diezelfde woorden vinden we ook nog een aantal keren in hoofdstuk 2 en 3. Dáár gaat het dus om, dat je de Here een plezier doet, door te laten zien dat je blij met Hem bent. Dat is heel anders, dan in hoofdstuk 4: daar wordt de beschrijving van de zond- of reinigingsoffers telkens afgesloten met: zo zal de priester over hem verzoening doen voor de zonde die hij begaan heeft, en het zal hem vergeven worden.

En er is nog iets. Bij de brandoffers (en ook bij de spijs- en vredeoffers) ontbreekt de eigenlijke handeling die hoort bij de verzoening. Want het bloed van het dier wordt rondom op het altaar gesprengd. Dat is heel anders dan bij zonde- of reinigingsoffers gebeurt: daarbij wordt het bloed niet over het altaar gesprengd, gesproeid, maar wordt het aan de horens van het altaar (de punten aan de hoeken) gestreken, en de rest wordt aan de voet van het altaar uitgegoten. Dat soort détails zijn heel belangrijk bij dit soort rituele handelingen. Of er dit of dat met het bloed gebeurt levert een totaal verschillende betekenis op. Het strijken-en-uitgieten van het bloed bij het reinigingsoffer betekent: verzoening: de zonden worden weggestreken en het vergooide leven wordt weggedaan. Maar het sprengen, het sproeien van het bloed bij het brandoffer (en bij de vredeoffers) betekent: de wijding van het leven van het offerdier aan God, die alle leven geeft. Want ook van een dier mag niet zómaar het leven genomen worden.

Om dat alles: het gaat in Leviticus 1 (en 2 en 3) niet zozeer om verzoening, het gaat om iets anders: dat je laat zien hoe blij je bent met God, Gods nabijheid en zijn zorg, dat je laat zien dat je er echt blij mee bent dat Hij, de grote en verheven God, bij jou, mens, wonen wil, en zijn intrek nemen wil. Die blijdschap en dankbaarheid krijgt dan in die regels voor de offers een speciale vorm. En je kunt dan vragen: wat is nu die vorm? Kunnen we daar iets meer van begrijpen? Want hoe je het ook keert of wendt, die offers zijn voor ons een vreemd gebeuren.

Nu is er een heel bekend verhaal, dat hier verhelderend werken kan. Het is het verhaal van Abraham die voor zijn tent zit en plotseling drie mannen bij zich op bezoek krijgt. Kennelijk belangrijke gasten: één heer, met twee begeleiders. Wat doet Abraham dan? Hij laat Sara koeken bakken, slacht een gemest kalf en zet het alles de mannen voor. Abraham eet zelf niet mee, maar praat ondertussen met zijn gasten. Dat is één van de twee vormen van oud-israëlietische gastvrijheid. Gasten nemen hun intrek bij jou en je ontvangt hen met een maaltijd voor hen. Voelt u de parallel al? Er is hier een bijna volmaakte parallel tussen de etiquette van de gastvrijheid en de maaltijd die daarbij hoort enerzijds, en het ritueel van het brandoffer (en trouwens het spijsoffer: koeken!) anderzijds. En precies zo’n parallel is er voor de andere, de tweede vorm van oud-israëlietische gastvrijheid: dat je namelijk je gasten aan je eigen maaltijd nodigt en hen dan de beste stukken geeft. Dat wordt precies nagebootst in wat wij dan maar het vredeoffer noemen (Leviticus 3). Dat was een offermaaltijd, waarbij de Here de beste stukken kreeg.


Ziet u, de Here en zijn volk hebben een verbond gesloten: ze zijn getrouwd. En de Here is bij zijn volk ingetrokken: een aparte kamer voor Hem is al gebouwd (de tabernakel, en straks de tempel). En het eerste wat de Here dan verder regelt, dat zijn offers die laten zien hoe blij de mensen zijn dat Hij er is: Hij wil als een hooggeëerde en blij ontvangen gast ingehaald worden. En net als hooggeëerde menselijke gasten ontvangen worden, telkens weer: met een maaltijd voor Hem, voor Hem alleen: een offer dat helemaal verbrand wordt, dat direct opstijgt als een gave voor Hem, en ook met een feestmaaltijd waar Hij als hooggeëerde gast mee aanzit en de beste stukken krijgt. U moet er maar eens op letten: de dieren voor de offers worden niet maar doodgemaakt en op het altaar gekwakt, nee, ze worden zorgvuldig geslacht en op het altaar geschikt: ze worden klaargemaakt, zoals een maaltijd wordt klaargemaakt. Zo krijgt de blijdschap vorm, dat de Here niet alleen de God is die zijn volk uit Egypte, uit het slavenhuis, verlost heeft, maar het ook in het nieuwe land Kanaän heeft binnengebracht en het daar steeds weer al het nodige geeft.

Zo krijgt blijdschap en dankbaarheid vorm in zo’n ritueel: van alles wat de Israëlieten zelf ook eten (vlees en meelproducten en noem maar op: brand- en spijsoffers) krijgt de Here zelf een heel speciale maaltijd voorgezet, zo als je dat doet met een hooggeëerde gast die zijn intrek bij je neemt. Die blijde dankbaarheid, die in zo’n offer uitkomt, daar is de Here blij mee. Als iemand zo’n offer brengt, de hand op de kop van zo’n dier legt en daarmee aangeeft dat het echt zijn offerdier is, en dat hij in dat dier ook zichzelf in liefde aan de Here God wijden wil, dan is dat de Here een genoegen, en stemt het Hem vriendelijk over die offeraar. Een lieflijke reuk is zo’n offer voor Hem.


Ja, zo krijgt blijdschap en dankbaarheid gestalte. En als we door al die voorschriften ergens bij bepaald worden, dan is het precies dat: dat blijdschap en dankbaarheid inderdaad gestalte moeten krijgen, ook in ons leven. Déze gestalte, van Leviticus, hoorde bij het verbond van God met Israël. Dat verbond is voorbij. Maar het gestalte geven aan vreude en dank niet. Paulus schrijft in Efeziërs 5 de nieuwtestamentische vorm van Leviticus uit: wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, God tot een welriekende reuk. Liefde moet gestalte krijgen, je moet er in wandelen. Zo heeft Christus dat ook gedaan, en zijn heel concrete leven van liefde voor ons overgegeven aan God. Nee, ook hier in Efeze gaat het dan niet zozeer om verzoening. Het gaat om gestalte geven aan blijdschap en dankbaarheid en liefde: dat is God een genoegen. Een lieflijke reuk is zo’n offer voor Hem.

En geef dat dan ook zelf maar vorm in je leven. Het is niet minderwaardig om een soort ritueel in te voeren. Dagelijks bidden en danken op vaste tijden is uitermate goed. Een vaste avond of zo in de week nemen om in de gemeente op bezoek te gaan is echt niet slecht. Maandelijks nadenken over wat je van je geld wilt weggeven, het is niet alleen iets voor kinderen in het geloof. Zo’n jaarlijkse dankdag, als we net hebben gehad, is kostelijk. Geef het maar vorm. In het oude testament deed de Here dat voor zijn volk, nu mogen we het zelf doen. Maar het belang blijft. Op dankdag heb ik gezegd, dat je dan viert wat je iedere dag zou kunnen vieren: het feest van Gods zorg. Iedere dag. Zo had de Here God het voor het volk Israël voorgeschreven: iedere dag, ’s morgens en ’s avonds, werd er een brandoffer gebracht. En dat betekende: wat fijn, dat de Here in ons midden is, wat goed, dat Hij voor ons zorgt. Iedere dag.


Nee, zo’n hoofdstuk als Leviticus 1 moet je niet meteen overstiften met die grote toverstift van de Here Jezus. Dan mis je wat. Je mist de kleur van dankbaarheid, dat God voor ons zorgt. En je mist de uitdaging, die daar voor ons meteen aan vast zit, in het nieuwe testament: déze uitdaging: hoe geven wij dat vorm, in óns leven. Laten we dáár maar eens over nadenken. Dat verdient Leviticus wel aan ons. Amen.


<<<