Numeri 22:1-24:25

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 9,1.5
Psalm 9,6.7
lezen + tekst Numeri 22:1-24:25
  • na 23:10: Psalm 147,2
  • na 23:24: Psalm 147,4
  • na 24:9: Psalm 147,5
  • na 24:25: Psalm 147,7 Gezang 33,1.2
    Psalm 91,1.2

    Orde van dienst (Kampen middagdienst)
    Psalm 9,1.5
    lezen +tekst Numeri 22:1-24:25
  • na 23:10: Psalm 147,2
  • na 23:24: Psalm 147,4
  • na 24:9: Psalm 147,5
  • na 24:25: Psalm 147,7 Gezang 33,1.2
    Gezang 35,3
    Psalm 91,1

    Loenen-Abcoude 21/09/97
    Amsterdam-Z/W 21/09/97
    Zeist 28/09/97
    Mijdrecht 09/11/97
    de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

  • <<<


    Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


    Een vreemd verhaal, nietwaar? Een vreemd verhaal uit een vreemde wereld. Een wereld van rondzwervende stammen met kuddes geiten en schapen. Een wereld van tovenaars en bezweerders, van zieners, waarzeggers en schouwers van voortekenen. Een wereld waarin woorden macht hebben: een zegen brengt leven, een vloek brengt de dood. Een wereld waarin mensen nauw contact hebben met God en het goddelijke, en daar op hun manier gebruik van proberen te maken. Een wereld waarin mensen ook nauw contact hebben met de natuur en met dieren, en daar hun conclusies uit trekken.

    Kortom, een wereld heel anders dan de onze. Het doet denken aan de oude verhalen van de zending op Irian, waar ook tovenaars, bezweerders en waarzeggers waren, waar mensen dood gingen omdat er een vloek over hen was uitgesproken, waar God en het goddelijke, de natuur en de dieren direct verbonden waren met het leven van de mensen. En laten we dat maar gewoon tegen elkaar zeggen: een vreemd verhaal, dat zich ver van ons bed ergens aan de rand van Palestina een paar duizend jaar geleden heeft afgespeeld.

    Wat doet dat vreemde verhaal in de Bijbel? Heeft het ons nog iets te zeggen? En wat dan? Laten we eens kijken.


    We zijn net begonnen met lezen in Numeri 22. Als we nu eens wat terug bladeren in Numeri, en vooruit, vanaf hoofdstuk 25, dan blijkt, dat er nog iets heel anders vreemd is aan dit verhaal. In alle andere hoofdstukken van Numeri gaat het over wat het volk Israël, of wat bepaalde Israëlieten doen, of wat hen is overkomen. Israël speelt telkens een bepaalde rol. Is op de een of andere manier handelende persoon. Israëlieten deden dit of dat, ze trokken van hot naar her, ze versloegen die koning en veroverden die stad, ze kregen die wet of die regels. Maar in het gedeelte wat wij gelezen hebben doet Israël na vers 1 van hoofdstuk 22 niets meer. „De Israëlieten trokken verder en sloegen hun tenten op in de vlakte van Moab, ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho.” Dat is het.

    Verder gaat het verhaal over Balak, de koning van Moab, zijn vorsten en zijn volk, over Bileam, de waarzegger, de tovenaar, en - over God, nietwaar? Israël speelt verder geen rol. Er wordt van alles over het volk Israël gezegd, maar zij doen niets. De Israëlieten zaten voor hun tenten en keken in de verte tegen de heuvels op, zagen er soms wat mensen, een enkele rookpluim - ach ja, Moabieten, of Midianieten, van die rondtrekkende herdersstammen, die woonden daar. Rustig laten zitten, hebben we verder geen last van.


    Dat had die Balak wel anders gewild. Over hem gaat in eerste instantie dit verhaal. Koning Balak keek vanuit zijn heuvels neer op die enorme volksverhuizing daar beneden in de vlakte. En het beviel hem niets. Het was al erg genoeg dat nog niet zó lang geleden zijn voorganger die hele vlakte had verloren aan het volk van de Amorieten, onder koning Sichon. En met die mensenmassa daar beneden kon hij die kostbare weidegronden verder wel op zijn buik schrijven. Maar nog meer: hun beesten vreten alles op en wat er verder nog aan eetbaars is dat nemen die Israëlieten wel mee. Daar moet wat aan gebeuren.

    Ja, maar wat? Oorlog voeren kun je wel vergeten. Met Sichon en Og was het ook slecht afgelopen, en die waren sterker dan hij. Kennelijk spelen hier bovennatuurlijke machten een rol. Dit volk heeft goddelijke bescherming. Maar: kun je dáár dan niks aan doen? Ja, laten we dát eens proberen. En Balak stuurt een zware delegatie naar Bileam, de zoon van Beor, de bekende tovenaar en bezweerder uit die tijd: vervloek me dit volk, deze volksverhuizing uit Egypte, want u bent de man die het recept van echt werkende woorden heeft: wie u zegent, die is gezegend, en wie u vervloekt, die is vervloekt.

    Ziet u, het verhaal gaat over Balak, en over Bileam, en het lijkt toch wel gevaarlijk te worden. Een vloek is niet niks. Zelfs wij, in onze platte wereld, waarin we zo makkelijk zeggen dat woorden geen pijn doen - zelfs wij voelen ons minder op ons gemak als het woord vloek valt. Balak is de aanstichter, de bedenker van het plan, Bileam is de uitvoerder, de deskundoloog die wordt ingehuurd. Israël doet niks. Israël zou slachtoffer moeten worden. Gelukkig maar dat dit verhaal ook over God gaat. God is hier de dwarsligger, die Balaks plan verhindert, de machthebber, die Bileam kort houdt, ja, de wachter van Israël, die niet dommelt of in slaap valt. Het is een lang verhaal, maar je hoeft eigenlijk maar een klein stukje te lezen om te zien waar het om gaat: Balak maakt een plan, Bileam moet het uitvoeren, maar God steekt er een stokje voor. Als Israël zelf niets doet, en ook niets doen kan, omdat deze hele actie van Balak buiten Israël om gebeurt, dan waakt de Here God over zijn volk.

    Zo zou je de rest van de preek dan ook mogen samenvatten: de Here waakt over zijn volk, nauwgezet en consequent.


    Nauwgezet. De Here let op de détails. Hij laat niet maar wat kleine vossen lopen en wat kruimeldiefjes hun gang gaan. En Hij laat ook niet eerst wat vloektransporten het land in komen, vóór Hij de misdadigers op heterdaad betrapt. Nee, Hij zit overal meteen bovenop. De schrijvers van Numeri halen dat met fijne ironie naar voren. Balak had zijn plan gemaakt om die volk van de Here God eens te laten vervloeken. Hij stuurt zijn mensen naar Bileam, en Bileam reageert - in vers 8 -: edelachtbare heren, blijf een nacht hier over, want dat moet ik even aan de Here God vragen. Nou, vergeet het maar, Balak.

    En een vers later blijkt dat opnieuw, want niet alleen de gezanten van Balak komen bij Bileam, maar ook God komt bij Bileam langs: wat heb jij daar voor vreemd bezoek, Bileam? - Ja, Balak heeft mensen gestuurd. Hij wil graag dat ik een volk vervloek dat uit Egypte is gekomen. - Vergeet het maar, Bileam. Dit volk is gezegend. - Dat is duidelijk. Je zou zo zeggen: dat had Bileam zo ook best aan Balak kunnen laten zeggen: vergeet het maar, Balak, die volk is gezegend. Niks meer aan te doen. Maar dat doet hij niet. Bileam zegt: Sorry Balak, maar de Here heeft het me verboden. Deze keer niet, Balak.

    En Balak heeft dat heel goed begrepen: hij stuurt een tweede groep mensen, nog eerbiedwaardiger dan de eerste: hier valt veel geld te verdienen, Bileam, kom op, vervloek me dat volk. En net als de eerste keer trekt de bezweerder en schouwer Bileam zich een nacht terug met zijn sterren, zijn potten en pannen, zijn ingewanden van dieren, zijn vogels, en probeert contact te leggen met God. Hij berekent, hij knutselt, hij leest in de vorm van organen van dieren en in de vlucht van vogels. En Bileam is een vakman, hij weet het: ook God was hier vannacht weer op bezoek en had een dubbele boodschap: a. ik mag mee gaan, en b. ik mag alleen zeggen wat Hij me opdraagt. Maar dat laatste zal wel meevallen. Mooi, mooi, mooi, dat wordt veel geld verdienen. Hij weet niet hoe snel hij met de gezanten van Balak mee moet gaan.

    Maar dat gaat de Here God allemaal wat al te snel. Ben je nu helemaal gek, Bileam? Je weet toch nog wel wat Ik gezegd heb: dit volk is gezegend. En wat Ik zeg ga jij zeggen. Eigenwijs. Ik ben geen man, dat Ik liegen zou, of een mens, dat ik ergens op terug zou komen. - God is boos op Bileam. En dat laat Hij merken ook. Hij stuurt zijn engel om Bileam tegen te houden.


    Ja, en dan krijgen we die passage over de engel en de ezelin van Bileam. Heel, heel vreemd. Beesten spreken niet. Maar laten we wel goed opletten. Want wat is eigenlijk het vreemdste hier in deze passage? Niet dat die ezelin spreekt, maar, dat Bileam haar niet verstaat. Ik zei net al: Bileam was een vakman, absoluut deskundige op het gebied van communicatie met het bovennatuurlijke. Die mensen wisten een dier te ’lezen’, en hun conclusies te trekken uit het gedrag van een paard, een koe, een ezelin. Maar Bileam lijkt er hier wel blind voor. Wie hier even probeert mee te lezen met de ogen van een collega van Bileam uit die tijd, die valt van de ene verbazing in de andere. Wat een prutser, die Bileam. Als zomaar je ezelin van de weg af gaat, dan is dat een voorteken van de eerste orde. Dat zegt iets. En dan, hup, je voet gekneusd tegen een muur: Bileam, Bileam, je weet toch dat dat betekent: maak dat je thuis komt! En het wordt alleen maar erger. Als de eerste de beste blinde leek rijdt Bileam alleen maar op die ezelin. Hij luistert niet, niets dringt tot hem door. Kennelijk wordt de man helemaal beheerst door iets anders, ja: geld, geld, geld, geld, macht, eer, rijkdom. Pas als de ezelin het helemaal opgeeft wordt Bileam ontvankelijk voor de boodschap: wees maar blij dat je zo’n wijze ezelin hebt, Bileam, want je was een wisse dood in de armen gereden. God is boos, eigenwijs. Knoop het goed in je oren: alleen wat Hij je beveelt mag je zeggen. En maak je geen illusies: dit volk is gezegend.


    Laten we eens even stilhouden. Heel nauwgezet waakt de Here over zijn volk. Dat is nu wel duidelijk. Tot in détail gaat zijn aandacht en zijn voorzorgsmaatregelen. Bileam en Balak krijgen precies die ruimte die Hij hen geven wil, niet meer en niet minder. Zo doet de Here dat. Zo doet Hij dat hier. En in onze tijd doet Hij dat anders, ongetwijfeld. Maar nog steeds is de Here het die waakt over zijn volk. Nauwgezet. Laten we dat maar bedenken, ook voor ons eigen leven, persoonlijk en in de kerk. Al lang voordat wij ook maar iets weten van slechte dingen die ons overkomen kunnen is de Here daar bij betrokken. Hij let er precies op. Niets loopt Hem uit de hand. Hij beheerst de hele situatie, tot in détail.

    De Here laat het kwaad niet eerst maar een tijd zijn gang gaan, en dan grijpt Hij in, stuurt het bij, perkt het in, of zo. Nee, van het begin af aan is Hij op zijn hoede, waakt Hij over zijn kinderen. Ook - als er van dat kwaad wel iets terecht komt. Anders dan hier. Hier wordt het kwaad verhinderd en geblokkeerd. Dat doet de Here niet altijd. Maar nooit is het Hem uit de hand gelopen. Als de kiemen van je ziekte ontstaan is het God niet uit de hand gelopen. Hij weet wat Hij toelaat. Als de plannen gemaakt worden om je weg te pesten, dan is het God niet uit de hand gelopen. Vult u het maar verder in, net naar wat u bezig houdt. Wees er zeker van: God waakt over zijn volk, nauwgezet. Tot in détails beheerst Hij de situatie. Vertrouw maar op Hem.


    Ja, vertrouw maar, want de Here is daarin niet alleen nauwgezet, maar ook consequent. Hij laat zich niet ompraten of van zijn stuk brengen. Hij laat zich niet manipuleren of in een hoek drijven. Dat is wat Balak en Bileam samen proberen vanaf Numeri 22:39. De trucs van de oude heidense magie komen uit de kast. Zeven altaren, zeven stieren, zeven rammen, extra veel offers, en van alle offers de levers en andere organen naar Bileam, om te zien of er misschien niet toch ergens een klein tekentje te lezen is, in de vorm van zo’n lever of nier of zo, dat God zich om zou laten praten. Eerst proberen te vervloeken terwijl je maar een klein stukje van het volk Israël zien kunt (22:41), dan naar een andere plek, waar je veel meer ervan overziet, en het hele ritueel nog eens opnieuw (23:13), en dan nog een keer, op weer een andere plek (23:27), de Peor, nota bene een godenberg, waar Baäl Peor woonde (misschien kan die god ook wat invloed uitoefenen...).

    Toe maar, kosten noch moeiten worden gespaard. Maar het helpt niets. De Here laat zich niet ompraten of bewerken of dwingen. Dit volk is gezegend. En daarin is de Here volstrekt consequent. De enige boodschap die Bileam telkens weer doorkrijgt is die van zegen over Israël. Balak kan hoog of laag springen, van verbazing tot verbijstering tot razende woede, het helpt hem niets. De Here waakt over zijn volk, consequent. Sterker nog: Balak wil het onderste uit de kan, maar hij krijgt de deksel op z’n neus: in plaats van Israël wordt zijn eigen volk vervloekt. Wat had de Here ook al weer tegen Abraham gezegd? Wie u zegent, wordt gezegend, en wie u vervloekt, die wordt vervloekt? Consequent. Balaks plan loopt op niets uit. Het slot is overduidelijk: onverrichterzake moet Bileam weer naar huis terug en ook voor Balak zit er niets anders op: hier moet hij zich bij neerleggen.


    Ja, een oud verhaal. Een heel vreemd verhaal ook, voor ons. Wij kennen dat zo niet, die hele heidense magische toestand. Offers, bezweringsformules, spreuken, woorden met macht, goden en mensen die direct met elkaar communiceren. Toch komt onze God hierin heel herkenbaar naar voren, en ook heel actueel. Hij waakt over zijn volk. Steekt direct een spaak in het wiel van Balak, houdt Bileam kort aan de lijn, er gebeurt niets, er valt geen woord, of het wordt door de Here God beheerst. Nauwgezet, en consequent.


    En laten we ons ook dat consequente van God maar goed indenken. Want juist als ons wèl allerlei kwaad treft, hoe snel ligt ons dan niet een verwijt naar God op de lippen. Here, waarom laat U me in de steek? Waar is dat voor nodig? Weet U wel wat U doet, Here? Het doet pijn hoor, dat verdriet, die ziekte, die pesterij, die eenzaamheid! Maar wat heeft de Here God tegen óns gezegd? Niet dat wij een bruin leven zouden hebben. Niet dat ons nooit kwaad zou treffen. Hij heeft ons gezegend met allerlei gaven in de Here Jezus, onze Heer, en ons beloofd, dat Hij ons vast zou houden, dragen zou, door alles heen, om eens met Hem een eeuwigheid te genieten. En voor die tijd: ook het kwaad een functie ten goede geven in ons leven. Ja. Daar is de Here heel nauwgezet in. Reken er maar op. Wat je ook overkomt, tot in détail heeft Hij het in de hand. En Hij is er nog steeds heel consequent in. Reken er maar op. Hij laat ons niet in de steek. Hij komt niet op zijn woorden terug. Hij is God, en geen man, dat Hij liegen zou, en geen mens, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen?

    Daar mogen we aan denken, midden in ons leven, met alles er op en er aan. De Here waakt over zijn volk, nauwgezet en consequent. Amen.


    <<<