Loenen-Abcoude 02/10/94
Weesp-Nigtevecht 09/10/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
U zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. - U hebt ze vast wel eens gezien, zo niet persoonlijk, dan wel op televisie: vrome, orthodoxe joodse mannen, biddend bij de klaagmuur. Behalve hun gebruikelijke zware zwarte pak dragen ze dan ook een gebedsmantel, een soort omslagdoek, en bovendien nog zon merkwaardig doosje op hun voorhoofd en in de arm. In dat doosje zit een stukje papier of perkament, met vaak de hebreeuwse woorden van onze tekst. - En u zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten - U hebt ze vast wel eens gezien, mezoezah heten ze, die kleine doosjes, ter grootte van een flinke deurbelknop, vaak fraai versierd, om op de deurpost te bevestigen. Erin, opnieuw, vaak de hebreeuwse woorden van onze tekst. - Joodse gebruiken zijn het, slechts een paar van de zeer vele, gegroeid uit het letterlijk gehoorzaam zijn onder andere aan deze tekst uit Deuteronomium.
En laten we maar niet bijvoorbaat negatief doen over deze dingen. We hebben er als nuchtere gereformeerde westerlingen een handje van om dit soort gebruiken wat op afstand te houden. Het zijn maar uiterlijkheden, daar komt het toch niet op aan? God kijkt toch naar het hart. Ja, dat is waar. Maar daarmee zijn we niet klaar. In de bijbel vinden we nooit de redenering dat het om het hart gaat en dat daarom de vormgeving van je leven er niet zo op aan komt. Eerder precies omgekeerd: juist omdat het God om ons hart gaat, gaat het Hem ook om ons leven, tot in de laatste details ervan. Zo vinden we dat precies ook in onze tekst. Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, zegt vers 6, maar de volgende verzen werken dat uit, tot en met het op de hand en het voorhoofd binden van Gods woord en het schrijven op de deurposten en aan de poorten. Vanuit het hart reikt het geloof tot in de uiterlijkheden van ons leven.
Nee, het gaat niet om die uiterlijkheden op zich. Dat weet ook iedere orthodoxe jood. Er staat toch ook: tot een teken zult u het op uw hand binden en zal het een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. Een teken verwijst ergens anders naar, het herinnert aan waar het om gaat. Uiterlijke tekens verwijzen terug naar het hart. Denk maar aan een trouwring. Het is maar een teken, maar het verwijst terug naar de wederzijdse liefde van man en vrouw. Dáárom is een trouwring niet zomaar iets. En net zo min zijn die uiterlijkheden van onze tekst zomaar iets. Ze verwijzen terug naar de wederzijdse liefde tussen God en zijn volk. Aan dat soort uiterlijke tekens konden wij wel eens meer behoefte hebben dan we als zakelijke westerlingen toe willen geven. Zonder herinneringstekens leven we zomaar langs belangrijke dingen heen. En laten we niet te snel denken dat zoiets toch niet gereformeerd is. Denk maar eens aan het oude gereformeerde gebruik om de familiebijbel open op een standaard in de kamer te laten liggen. Dat was net zon teken. Iedere keer als je die bijbel zag werd je weer herinnerd aan Gods spreken over heel je leven.
Daarmee hebben we twee dingen: 1. vanuit het hart reikt het geloof tot in de uiterlijkheden van ons leven, en 2. het is goed dat sommige uiterlijkheden als teken dienen dat terugverwijst naar ons hart. Deze twee dingen doen gelijk denken aan twee bewegingen. Vanuit ons ene geloof treden we naar buiten, het leven in, in al zijn veelkleurigheid en veelvormigheid. Maar als we onszelf en ons geloof in heel die veelkleurige en veelvormige wereld niet verliezen willen, dan moeten we telkens ook weer de beweging terug maken, terug naar het ene nodige: de liefde tot de HERE, onze God, die één is. Vanuit het ene gaan we uit naar het vele, vanuit het vele moeten we telkens weer terugkeren tot het ene. Zo past dat bij onze God, die één is, en tegelijk de hele werkelijkheid geschapen heeft.
Goed, wat ik tot nu toe heb overgeslagen in onze tekst, is vers 7: u zult dit gebod uw kinderen inprenten en (niet alleen met uw kinderen maar vooral ook met andere mensen) daarover spreken, wanneer u in uw huis zit, wanneer u onderweg bent, wanneer u neerligt en wanneer u opstaat. Dat heb ik expres gedaan, want ik wilde eerste es even stilstaan bij die grote levensbeweging van het geloof: vanuit ons ene hartelijke geloof naar buiten, naar de veelheid van het leven, van de veelheid van het leven telkens weer terug naar ons hart, waar het ene geloof in onze ene God woont. Binnen die levensbeweging komt zon vers 7 pas tot zijn recht. De opvoeding van onze kinderen, onze onderlinge gesprekken, ze horen thuis binnen dat kader: Gods Woord leert ons vanuit ons geloof te denken over de hele breedte van het leven, tegelijk roept het ons telkens weer terug tot het ene nodige. Als het om ons spreken vanuit en over ons geloof gaat, hebben we die twee bewegingen permanent nodig. In de rest van de preek wil ik het hier met u over hebben. Ik begin met de beweging van binnen naar buiten, en kom vervolgens op de beweging van buiten naar binnen.
Alles begint met Jahwe, de HERE onze God: Hij is één. Dat wil zeggen: Hij is geen dubbelzinnig God, met meer dan één gezicht, die nu eens dit en dan weer dat van ons wil, wispelturig en onbetrouwbaar. Hij is een God uit één stuk. Je weet wat je aan Hem hebt. Zo is het toch? Als we even terugkijken naar hoofdstuk 5, dan horen we daar Mozes teruggrijpen op de verbondssluiting bij de Sinaï. De HERE onze God heeft met ons een verbond gesloten op de Horeb, Hij heeft gezegd wie Hij is: Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis geleid heb -, en Hij heeft duidelijk genoeg gemaakt wat Hij van ons wil: de tien geboden. Dat moet heel Israël goed weten: Hoor, Israël, de HERE, Jahwe is onze God - de God dus die ons uit Egypte heeft verlost, de God die wij kennen! - , en Hij, de HERE is één: ondubbelzinnig en uit één stuk.
- En laten we ons dat meteen maar in nieuwtestamentische kleuren voor de geest halen: wij kennen onze God en weten wat we aan Hem hebben: Hij heeft zich volkomen, ondubbelzinnig en overduidelijk, aan ons geopenbaard in Christus, zijn Zoon. Juist in Christus zien we precies wie God is. We hoeven ons nooit zorgen te maken dat God stiekem toch nog weer anders zal zijn als dat Christus Hem heeft laten zien. Bij de liefde die Hij ons in Christus geeft hoeft nooit een vraagteken te worden gezet. - Even terzijde: Dat we in Christus in de bijbel nog een keer God ontmoeten, en even later in de Heilige Geest nog een keer God, dat strijd dus helemaal niet met Deuteronomium 6,4: de HERE is één! Want zoals Christus juist laat zien wie God zelf is, zo doet de Geest dat ook. Mocht iemand nog twijfelen aan wie God nu eigenlijk is, hoe Hij over mensen denkt, Christus maakt het duidelijk: wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien. En mocht iemand nog twijfelen aan wie Christus nu eigenlijk voor hem wil zijn, de Geest maakt het hem duidelijk. Hoezeer God één is: ondubbelzinnig en uit één stuk, dat blijkt juist in het optreden van de Zoon en van de Geest.
Nu, bij deze God, die ons ondubbelzinnig liefheeft, past het vervolg: u zult de HERE, uw God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht: even ondubbelzinnig en evenzeer als mensen uit één stuk. Daar gaat het God om, dat wil Hij ons ons leven lang leren: Hij wil ons hart. Even ondubbelzinnig als Hij ons zijn hart geeft, wil Hij dat wij Hem ons hart geven. Dat is de kern, daar gaat alles van uit en keert alles naar terug. En laten we dat meteen maar verbinden met vers 7: dat moeten wij onze kinderen inprenten en daarover hebben wij te spreken met elkaar. Alle onderdelen van een christelijke opvoeding cirkelen als het goed is rond dit éne: dat je je kinderen mag leren dat God hen liefheeft en dat Hij wil dat zij Hem liefhebben.
En dat in die volgorde. Die volgorde is heel belangrijk: je kunt je kinderen ook zomaar inprenten dat ze gehoorzaam moeten zijn, dat ze God lief moeten hebben, en dat ze dat heel zorgvuldig moeten doen omdat God alles ziet, alle fouten, alle zonden. Maar God is niet een soort uitvergrote schoolfrik met een heel groot rood potlood. Eerst komt het: de HERE onze God, die wij kennen, Hij is een God uit één stuk.
Dat is het mooiste dat je je kinderen mag doorgeven: dat God van hen houdt als de mens die ze zijn. En wil je hen dat mooiste werkelijk doorgeven, dan zul je zelf ook van hen moeten houden als de mens die ze zijn, ieder voor zich, persoonlijk. Dat geldt trouwens niet alleen voor ouders. Kinderen zijn niet alleen van hun ouders, maar ook kinderen van de gemeente. Als we in de gemeente oppervlakkig langs elkaar, ook langs de kinderen heenleven, geen echte belangstelling voor hen hebben, hoe zullen ze dan iets leren zien ervan dat God wel echte belangstelling voor hen heeft?
En hetzelfde geldt voor onze gesprekken met elkaar. Willen het werkelijk christelijke gesprekken zijn, dan zal er altijd dat éne doorheen moeten klinken: hoe we geraakt zijn door de liefde van God voor ons en hoe we die éne liefde in ons éne leven met wederliefde en onderlinge liefde willen beantwoorden. We kunnen vreselijk interessanterig doen tegenover elkaar, ook op vereniging bijvoorbeeld, en in grootse stijl discussiëren, maar het zijn allemaal uiteindelijk holle woorden als er niet in doorklinkt dat we houden van God, houden van de Here Jezus, houden van zijn Geest die in ons woont, en, dankzij Hem, houden van elkaar. Ons hart moet er bij zijn. Zo hoort dat in de kerk: wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn: en dat wat Mozes gebiedt is de hartelijke, ondubbelzinnige liefde tot God, die vorm krijgt in hartelijke, ondubbelzinnige liefde tot elkaar. Nee, dat is bepaald niet oudtestamentisch: hoor het Johannes maar zeggen: niet alsof ik u een nieuw gebod zou schrijven, maar hetgeen wij van den beginne gehad hebben: dat wij elkaar liefhebben (2Jh:5).
Dat hartelijke geloof, waarin wij Gods liefde voor ons aannemen en het op onze beurt proberen te beantwoorden in liefde, dat reikt tot in de details van ons leven, tot in de uiterlijkheden van alledag. Kijk maar weer in vers 7: u zult daarover spreken wanneer u in uw huis zit, wanneer u onderweg bent, wanneer u neerligt en wanneer u opstaat. Dan gaat het er natuurlijk niet om dat we uiteindelijk maar één gespreksonderwerp hebben, dat we altijd en overal moeten praten over ons geloof. Nee, het gaat er maar om dat geen enkel onderdeel van ons leven ongeschikt is om in verband gebracht te worden met onze God, dat we bij alles over ons leven met God kúnnen praten. Hoe het op je werk gaat is maar niet iets wat op zichzelf staat. Ook je werk doe je als kind van God. Daar kunnen we dus ook met elkaar over praten. Wat betekent dat voor je arbeidsmoraal, wat betekent dat voor je omgang met je collegas, wat betekent dat voor je houding als je werk zwaar is? Wat je doet in je vrije tijd, ook dat doe je als kind van God. Wat betekent dat dan voor de programmas waar je naar kijkt, voor de spelletjes die je doet, voor de moppen die je tapt. Bij alles wat we doen en wat we meemaken kunnen we elkaar de vraag stellen: hoe doe je dat nu, hoe beleef je dat nu als kind van God, hoe verbind je dat met de liefde tot Hem?
We hoeven in onze gesprekken, ook in onze opvoedende gesprekken, de details van het leven niet te schuwen. We hoeven het ook niet altijd met elkaar eens te zijn over hoe we ons precies gedragen en opstellen. God heeft ons in het nieuwe testament niet een hele vormgeving van ons leven voorgeschreven. Ons leven hangt niet van geboden aan elkaar die we moeten gehoorzamen. Bij bijna alles wat we doen hebben we niet eens een expliciet gebod of verbod van God: dat moet je doen, dat moet je laten. Wij hebben geen geloof dat door gehoorzaamheid werkt, maar een geloof dat door de liefde werkt. Maar daar moeten we dan dus wel bij uit kunnen komen. De vraag naar onze liefde tot God is de vraag waar het om gaat, die vormt het kader waarin al die kleinigheden, die details, die uiterlijkheden staan. Onder die vraag licht ons hele leven, in al zijn veelvormigheid en veelkleurigheid op. Onder die vraag moeten we dan ook ons leven kunnen zien en kunnen bespreken met elkaar - over wat voor onderdeel van het leven het ook gaat: of we nu onderweg zijn, of thuis, neerliggen of opstaan.
Als we die vraag bij onszelf, en in gesprekken systematisch uit de weg gaan, is het de hoogste tijd om eens goed bij onszelf te rade te gaan. Ik weet wel, je kunt zon vraag ook heel oubollig stellen. We kennen allemaal dat cliché van: hoe zou je het vinden als de Here Jezus terug zou komen en je zou vinden in de bioscoop, of zo? Ja, maar ondertussen blijft die grote vraag wel gelden, bij alles wat je doet en laat: hou je eigenlijk wel van de Here Jezus? Of wil je in feite gewoon je eigen gang gaan, een beetje profiteren van de genade die Hij geeft, voor als het al te dol wordt, maar je verder niets van Hem aantrekken? Dan is het tijd om je leven, of onderdelen van je leven, weer in het éne kader te zetten van de complete en ondubbelzinnige liefde tot de éne God, goed uit één stuk. Het is heel belangrijk om dáárover met elkaar te spreken en elkaar telkens weer naar onze éne God terug te verwijzen.
Dat is niet in het minst belangrijk omdat we onszelf zomaar kunnen verliezen in de grote veelheid van het leven. In bonte kleuren komt het leven op ons af. Er is veel te genieten, er is veel om van te schrikken, om je vol afschuw van af te wenden. Het kan ons allemaal groot voor ogen staan. Juist ook alles wat we te genieten hebben kan ons daarbij gemakkelijk God doen vergeten. In het vervolg wijst Mozes de Israëlieten daar ook op. We kunnen dat denk ik maar al te zeer herkennen. Wij hebben het evenzeer goed in grote steden die we zelf niet gebouwd hebben, in huizen vol luxe die ons zomaar in de schoot geworpen wordt, van ouders op kinderen, we hebben ons levensonderhoud meestal via werk dat we niet zelf van de grond af hebben opgebouwd, een baan waar we ingerold zijn. We leven in een buitengewoon veelvormige en veelkleurige cultuur, waarin we onszelf kunnen verliezen en onze God zomaar kunnen vergeten. Willen we dan niet vergeten dat we dat allemaal aan God zelf te danken hebben, dan moeten we elkaar daar telkens weer aan herinneren, terugverwijzen naar onze éne God.
De HERE is onze God, Hij is de éne God die we kennen als de verlossende God. Hij is de éne God van de éne uittocht, die de Israëlieten heel dat land gegeven heeft. Daar moeten de ouders hun kinderen op wijzen. Kijk maar een stukje verder in Deuteronomium 6, vanaf vers 20. En dat geldt, bij alle verandering nog steeds. Hij is de éne God van de éne grote verlossing in Christus. Daar hebben wij elkaar (niet alleen ouders en kinderen) steeds weer op te wijzen. Dat is buitengewoon nieuwtestamentisch. Herhaaldelijk vinden we in het nieuwe testament de oproep om elkaar aan te spreken, niet zomaar over koetjes en kalfjes of zo, maar met het evangelie: let op wat we van God gekregen hebben, laat dat ons leven bepalen. We worden opgeroepen elkaar daarmee te vermanen (1Ts4:18; 5:11; Hb3:13), elkaar daarmee op te bouwen (1Ts5:11), elkaar daarmee terecht te wijzen (Rm15:14; Kl3:16; 1Ts5:14), daarmee de kleinmoedigen op te beuren (1Ts5:14), elkaar daarmee te onderwijzen (Kl3:16), daarom op elkaar acht te geven, elkaar aan te vuren tot goede werken en aan te sporen (Hb10:24v) en van daaruit op elkaar toe te zien (Hb12:15). Het punt waar het concreet om gaat in zon gesprek kan van alles zijn, maar het draait om het evangelie, het draait om ons hart.
En dat evangelie is een blijde boodschap. Het spreek van bevrijding, van rust. Laten we dat niet vergeten als we ons afmatten in de dienst van God. Daar hebben we, juist als gereformeerden, snel een handje van. Wij zijn snel van die Martha-gelovigen. Ook dan moeten we terug naar het éne nodige. God begint, als onze éne Heer, met ons goedheid te géven, ondubbelzinnig, hoef je niets meer voor te doen. Dat is het evangelie. Daar moeten we naar terug. En hoe meer oog we hebben voor de unieke liefde van onze God, des te meer krijgt dán ook onze eigen liefde tot Hem brandstof om op te vlammen. Hij is ons leven, ondubbelzinnig, goed uit één stuk. Zijn liefde leert ons onze liefde. Maar eerst het ene nodige! Laten we juist ook wat dat betreft op elkaar letten, in gesprek, bemoediging en vermaning. Maar laten we daarbij ook die uiterlijke tekens van vers 8 en 9 niet vergeten. We hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Als je iets belangrijk vindt, wil je daar ook aan herinnerd worden, wil je ook voorkomen dat je het zult vergeten.
Hoe je dat precies doet, dat is iets voor jezelf, of voor je eigen gezin. Maar het is inderdaad goed om een open bijbel in huis te hebben liggen, om bij alle haast en drukte stil te staan bij het éne nodige: het aanvaarden van Gods genade. Of, een ander voorbeeld, een briefje boven je bed hangen: vergeet niet te bidden, of, nog een voorbeeld: afspraken met elkaar maken over hoe en wanneer je bijbelstudie doet, of, vaste gewoontes in te stellen in je gezin voor bijbellezen of napraten over de preek. Het gaat er maar om dat duidelijk is wat je belangrijk vindt: de rust van Gods gaven, of de drukte om je eigen leven. Wat je belangrijk vindt, is een keus van je hart. Inderdaad, daar gaat het om. Maar als het vanuit je hart je leven niet vormt, dan is het maar de vraag of je het inderdaad zo belangrijk vindt.
En laten we niet vergeten: juist je eigen kinderen hebben daar een fijne antenne voor. Laten we daarom de uiterlijkheden niet schuwen en de vormgeving van ons geloofsleven niet laten verslonzen. Hoe kun je je kinderen het inprenten dat ze deze onze God, die ons zo ondubbelzinnig liefheeft, ook zal ondubbelzinnig moeten liefhebben, als je zelf in je leven dubbelzinnig bent: wel zègt dat God de belangrijkste in je leven is, maar het niet dóet? En weer: dat geldt niet alleen voor ouders, maar breed in de gemeente: onoprechtheid en dubbelzinnigheid van broeders en zusters, ze zijn slecht voor de gemeente. slecht voor kinderen die daarin opgroeien, slecht voor ons onderling verkeer. Hoe zullen wij elkaar, jong en oud, kunnen opbouwen vanuit het evangelie, als we wel zèggen dat God de belangrijkste voor ons is, dat Hij ons hart gewonnen heeft, maar het niet dóen?
Ik weet het, dat is een zware vraag. Het roept de vraag op: wie is daartoe in staat? Wel, met vallen en opstaan, zijn wij er toe in staat. Dat vallen en opstaan, dat zij ons vergund. We staan in de kerk oog in oog met Christus, en zijn verzoening is meer dan genoeg, ook voor onze zonden in deze dingen. Maar in die zonde blijven liggen, en het maar niet meer proberen, niet meer opnieuw beginnen, niet meer opstaan en God en elkaar om vergeving vragen, ook ouders aan kinderen!, dat is ons niet vergund. Daarom blijft de vraag. Neem hem vooral mee naar huis, zing er Psalm 90 vers 8 maar bij. Dan lukt het wel. Amen.