Deuteronomium 16:9-15

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 117
lezen Deuteronomium 16:1-17
Liedboek gezang 350
tekst Deuteronomium 16,9-15
Psalm 96,1.2
Psalm 96,3.4
dankgebed, afgewisseld met Gezang 30,3.4.6
Gezang 41

Loenen-Abcoude 04/11/98
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Wij hebben nog maar één feest, dat de Here ons gebiedt te vieren. Dat hebben we afgelopen zondag gevierd: het avondmaal. Het volk Israël had drie feesten te vieren, ieder jaar: Pascha, Pinksteren en Loofhutten. Op deze dankdag wil ik, als inleiding op het gebed, even met u stilstaan bij twee van die drie oude feesten. De Here zegt met de instelling van Pinksteren en Loofhutten namelijk ook iets tegen ons. Als we luisteren met nieuwtestamentische oren, ontdekken we:

de Here wil dat we feestvieren van zijn gaven;

de Here wijst aan hoe we feest moeten vieren van zijn gaven;

de Here belooft ons dat we eens volmaakt feest zullen vieren van zijn gaven.


De Here wil dat we feestvieren van zijn gaven. Dat is hier in Deuteronomium duidelijk genoeg. Israël krijgt drie feesten opgedragen: dan en dan moet je feest vieren. Ik beperk me vandaag op dankdag tot de twee dank-feesten: het zeven-weken-feest (in één woord: Pinksteren), en het Loofhuttenfeest. Ieder jaar moesten die gevierd worden.

Het is de moeite waard om daar even bij stil te staan. Kennelijk ongeacht de resultaten van de oogst en het werk staat er aan het eind van de oogsttijd en aan het eind van de verwerkingstijd van de oogst standaard een feest gepland. Dat valt ons vandaag de dag nog eens extra op, als we in de krant lezen dat sommige mensen vinden dat er momenteel weinig te danken valt, dat het meer een tijd is voor bidden. In Deuteronomium gaat het dan nog om meer dan danken ook: het gaat over feestvieren. Daar zit danken bij in, maar het is meer.

Kennelijk wil de Here zijn volk, en ons net zo goed, leren, dat er altijd te danken en te vieren valt omdat Hij de gever van leven en goed is. Dat hoeft niet altijd even uitbundig te zijn. Bij de bepalingen rond Pinksteren vinden we met zoveel woorden de regel dat het dankoffer aan God evenredig moet zijn (of mag zijn) aan de oogst die is binnengehaald. Bij een kleine oogst dus een klein dankoffer, bij een grote oogst een groot. En voor de verdere feesten geldt vanzelf hetzelfde: het feestmaal bij de feesten was immers afkomstig van de offers.

Haast vanzelf moest ik bij deze bepalingen denken aan wat Paulus ons via de Filippenzen schrijft: Wees altijd blij in de Heer. Nog eens: wees blij. Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heer is dichtbij. Maak u geen zorgen, maar laat aan God in al uw bidden en smeken dankbaar weten wat uw wensen zijn. (Fil. 4:4v). Wees altijd blij. Er is altijd reden om blij te zijn, soms heel uitbundig, soms als een lachen door je tranen heen, soms een stille blijdschap, soms een zingende. Er is een evenredigheid, een parallel tussen de gang van zaken in ons leven en onze blijdschap, maar er is altijd reden om blij te zijn, en dankbaar, omdat de Here onze God is en Christus Jezus onze Heer.

Laten we het maar bedenken: danken en feestvieren voor God begint niet bij wat we extra hebben, bij onze luxe. Het begint met ons leven zelf, ons leven met God. Christenen kunnen feestvieren met een hapje brood en een slok wijn, ook als er verder weinig meer op tafel staat. We mogen wel bidden dat de Here ons ervoor bewaart dat we als bedorven kinderen alleen nog maar blij en dankbaar kunnen zijn als we onze superjojo’s en dure computerspelletjes bij de hand hebben. Daarom is het goed dat het vandaag dankdag is, en dat we een feestelijke maaltijd met elkaar konden hebben. Als dat een uitdrukking van ons hart is, en geen prettig gewoonte en bijgeloof, is dat precies wat God wil.


Het tweede waar we bij stil zouden staan was, dat de Here ons aanwijst hoe we feest moeten vieren van zijn gaven. Twee keer, bij beide feesten vonden we de bepaling dat de Israëlieten feest moesten vieren samen met hun kinderen, hun personeel, en samen met de levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen uit de buurt. Dat waren allemaal mensen zonder eigen inkomsten. Ze leefden van de vrijgevigheid van de burgers van Israël.

De Here vindt deze bepaling erg belangrijk. En Hij kent zijn pappenheimers. Hij bindt hen nog eens extra op het hart: Voer deze wetten nauwgezet uit. Vergeet niet, dat je zelf slaaf bent geweest in Egypte. Want we weten allemaal hoe dat gaat: we bezuinigen allemaal het eerst en het gemakkelijkst op anderen, en pas in de allerlaatste plaats op onszelf. Maar het is voor onze God een uiterst belangrijke zaak, elders in de bijbel zelfs een halszaak, dat we zijn gaven samen delen. Zo wil Hij dan ook dat zijn dank-feesten gevierd worden: samen, door samen te delen van zijn gaven. Je kunt nog zo hard roepen: Here, dank u wel voor al uw gaven, als je niet in staat bent samen, open en uitnodigend, feest te vieren van wat Hij geeft en zijn gaven te delen en uit te delen, dan hoeft Hij onze dank niet. Wie zegt: dank u wel, Here, voor uw gaven, maar niet zelf vrij-gevig is, kan rekenen op een reactie van God in de zin van: wat zeg je? Ik kan je niet zo goed verstaan, dat bloed en die honger en die armoede van verderop, dat roept zo hard in mijn oren dat ik je niet kan volgen.

Gods feesten zijn nooit besloten. Dat Israël zijn dankfeesten op een gegeven moment in besloten Lion-clubs ging vieren en de armen, de weduwen en wezen, de vreemdelingen en al die anderen buiten liet staan, was één van de grootste redenen waarom het volk in ballingschap ging. Laten we het maar bedenken, ook vanavond, als wij Here, dank u wel zeggen. Hij zal ons zeker niet verstaan als wij niet delen en vrij-gevig zijn, en als we het niet op tijd worden zal Hij ons ook bij het laatste oordeel niet verstaan: wie ben jij? Ik heb jou nooit gekend. Ik heb jou nooit kunnen volgen.


In de derde plaats: de Here belooft ons dat we eens volmaakt feest zullen vieren van zijn gaven. Eigenlijk is dat zo’n boventoon bij de oudtestamentische muziek die in het nieuwe testament de melodie wordt. Je hoort hem aankomen in vers 15: zeven dagen feest en je zult een en al vreugde zijn, want Hij zal je zegenen niet alleen wanneer je de oogst binnenhaalt, maar ook wanneer je ander werk doet.

Wanneer je daarbij eens verder het oude testament doorbladert, ontdek je dat dit eigenlijk maar zelden werkelijk gebeurd is. De geschiedenis van het oude verbond is een lange aaneenschakeling van zonde en oordeel, van vloek in plaats van zegen. Waarlijk vrolijk zijn, echt uitbundige en totale vreugde, het is een teken gebleven van iets dat komt. En dat is het nog. Het mag ons opvallen dat heel het Loofhuttenfeest in het Nieuwe Testament niet wordt opgenomen. Pasen is voor altijd verbonden aan de opstanding van Christus. Pinksteren wordt een nieuw feest met de uitstorting van de Geest. Maar Loofhutten wacht nog op zijn vervulling. Die komt in het nieuwe Jeruzalem, op de nieuwe aarde.

Wij kunnen niet anders dan ook vanavond onze dankbaarheid voor Gods gaven in dat perspectief plaatsen. Ons dagelijks brood, het nodige brood voor elke dag, we krijgen het voor onderweg. Of het veel of weinig is, is in dát verband niet zo belangrijk. Nog eens, christenen kunnen feestvieren met een stukje brood en een slok wijn, ook als er verder weinig is. Het blijft allemaal een voorproefje, een aperitief van het grote feest.


Laten we zo dan ook vanavond kijken naar Gods gaven in ons leven. Als we het hier goed, misschien heel goed hebben, onze rijkdom blijft een teken van de volmaakte rijkdom die komt. Een zegen van de God die ons eens volmaakt zegenen zal. Als we er zo niet naar kunnen kijken is ons bezit en ons inkomen een groot gevaar in ons leven en doen we er verstandig aan om het allemaal weg te geven of zelfs weg te gooien. Als we er zo wel naar kunnen kijken, dan kunnen we er ook goed mee omgaan, vrijgevig en positief, in dienst van God. Dan leren we samen genieten van Gods gaven, samen blij te zijn voor Hem en met Hem. Dan kan ook deze dankdag een voorproef zijn van het grote loofhuttenfeest dat komt. Amen.


<<<