Deuteronomium 18:18

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Gezang 8,1
Gezang 8,4
lezen Deuteronomium 18:9-22
Gezang 8,2
tekst Deuteronomium 18:18
Gezang 9
Liedboek gezang 140

Loenen-Abcoude 13/12/98
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Zo’n gedeelte Deuteronomium als dit kun je in deze adventsdagen niet lezen, zonder meteen aan de Here Jezus te denken. Een profeet zoals Mozes, één uit het volk, zal God geven als bemiddelaar tussen Hem en zijn volk. Naar Hem moeten ze luisteren. Als je die woorden iets luider spreekt in de grote ruimte van de bijbel, dan komt haast vanzelf de echo terug, uit de evangeliën, bij de verheerlijking op de berg, Gods eigen stem: Dit is mijn Zoon, de geliefde, de man naar mijn hart, hoort Hem! En mochten we er uit onszelf niet opkomen, dan herinnert Stefanus ons er wel aan, in Handelingen 7,37, en Petrus, in Handelingen 3,22. Het gaat hier inderdaad over de Here Jezus.

Maar het gaat hier niet over de Here Jezus alleen, of over de Here Jezus op zichzelf. Direct en met zoveel woorden gaat het zelfs helemaal niet over de Here Jezus hier. Het gaat over profeten. Met evenveel, of zelfs, als het om de grondtalen gaat, met nog meer recht, kun je vers 15 vertalen met: profeten uit uw midden, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken, en in vers 18 net zo. Zoals het in het gedeelte van Deuteronomium 18 hiervoor gaat over de priesters, zo gaat het in deze verzen 9-22 over de profeten. Als we hier dan toch, in het geheel van de bijbel, over de Here Jezus horen spreken, dan is dat niet omdat hier met zoveel woorden over de ene grote Profeet gesproken wordt, maar juist omgekeerd, omdat onze Heer zelf is aangeschoven in de lange rij van al de profeten van het oude testament. Nadat God eerst vele malen en op allerlei manier gesproken had door zijn profeten, gaat Hij nu, in de laatste dagen, spreken door zijn Zoon.

We kunnen het over de Here Jezus niet op zichzelf hebben, want Hij wil zelf helemaal niet op zichzelf staan. Hij wil één van de vele zijn. Zo is Hij verwacht en gekomen, en zo moesten we dus ook vanmorgen maar eens luisteren naar Mozes. Ik denk dat we dan iets zullen horen over de rijkdom van de profetie, over de armoede van de profetie en over de vervulling van de profetie.


Allereerst dus over de rijkdom van de profetie. Mozes geeft twee punten aan waarop die rijkdom uitkomt. Het eerste punt blijkt uit het contrast met de volken om Israël heen. Onder die volken leven allerlei afschuwelijke gewoonten. Hun afgoden zijn stom en stil, spreken kunnen ze niet en antwoorden door grote daden, daar zijn ze niet toe in staat. Toch willen de mensen o zo graag iets horen van gene zijde. Al is het maar een teken, iets wat te duiden is, een klopsignaal. En daarom hebben ze allerlei mensen die als met een grote radiotelescoop signalen proberen op te vangen van daar, van gene zijde. Waarzeggers zijn er, en wichelaars, schouwers van wolken of ingewanden van dieren, van de vlucht van vogels, voorspellers, die voortekenen uit kunnen leggen, tovenaars zijn er, die bijzondere kunsten kennen, en bezweerders, die de formules kennen van krachten en machten die de mensen beheersen. De geesten van doden kunnen worden opgeroepen en geraadpleegd.

Als het meest afschuwelijke begint Mozes met het noemen van mensen die hun eigen kinderen door het vuur laten gaan. Vaders en moeders die hun eigen zoon of dochter als brandoffer brengen aan de wrede god Moloch. Telkens als we daar over lezen in het oude testament proeven we de afschuw en de walging, en terecht. Maar als je de vraag stelt: wat wordt er nu precies mee bedoeld? dan blijkt dat we na zoveel jaren niet meer zeker kunnen achterhalen wat de betekenis was van deze kinderoffers. Het lijkt er op dat het iets te maken had met een soort godsdienst van de dood en de doden. Aan de dode voorouders werden hun nakomelingen geofferd, om ze zo gunstig te stemmen, in de hoop op een teken, alweer, een goed teken van gene zijde.

Recht tegenover al dit soort praktijken, waarmee mensen hun behoefte aan informatie van daar proberen te bevredigen, spreekt Mozes nu van de profeten in Israël. De Here God is geen zwijgende god, die je een teken moet afpersen op de meest onmogelijke en afschuwelijke manieren. Hij is een sprekende God, die zijn bemiddelaars stuurt, stuurt met een levend woord. De Here God laat mensen zijn woorden spreken, eerlijk en open, direct en zonder witte en zwarte magie.

Tot op de dag van vandaag zijn dit actuele woorden van Mozes. Overal vind je de horoscopen, tot in de huis aan huisvrouwenbladen toe. Met de regelmaat van de klok kunnen wij de affiches van Rasta Rostelli en zijn vakbroeders aangeplakt zien. Tekens van gene zijde, glaasje draaien, geestverruimende middelen en hallucinerende dromen, het is er allemaal nog. En we mogen het ons van duizenden jaren geleden al laten zeggen: De Heer, je God, heeft een diepe afschuw van allen die zich met zulke praktijken bezig houden. Wie denkt hier met onschuldige dingen te maken te hebben, is naïef. Zeker zo naïef als wie speelt met hoogspanningsleidingen en ander hoog-voltage spul van het elektriciteitsbedrijf.

Laten we ons liever richten op de rijkdom van de profetie van God. Hij laat van zich spreken. Duidelijke, ronde woorden. Goede geboden en bovenal een rijk evangelie. Verstaanbare taal, geen duisterheden die geschouwd en geduid moeten worden. Wat goed is en wat God van ons wil, daarover heeft Hij ons niet in het onzekere gelaten: houd u aan het recht, blijf altijd trouw en ga in alles bij uw God te rade. Ja, nederig wandelen met God, dat kan. Want, en daarmee komen we bij het tweede van de rijkdom van de profetie van God: Hij spreekt door gewone mensen, mensen zoals u en ik.


Profeten uit uw midden, daarover gaat het, mensen van je eigen volk zoals Mozes. Dat moeten we goed lezen. Mozes zegt: profeten uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik. Met dat laatste, met dat ’zoals ik’ maakt Mozes zijn woorden niet heel bijzonder. Dat is wel vaak gedacht en gezegd. Dan wordt verwezen naar Deuteronomium 34:10: In Israël is er nooit meer een profeet geweest als Mozes, niemand met wie de Heer zo vertrouwelijk omging. Maar dat bedoelt Mozes hier niet. Hij zegt het zelf: iemand uit uw midden, zoals ik. Waar het om gaat is, dat er niet een profeten-huis komt, zoals er konings-huizen zijn, en geen profeten-stand, zoals er een priester-stand is, erfelijk en beperkt tot één geslacht of één slag mensen. De Here God stelt geen aparte kaste van profeten in, zo’n apart slag mensen, zomaar verheven boven het gewone volk, zoals je dat bij zoveel andere volken vindt: sjamanen en tovenaars als aparte groep bóven de gewone mensen.

Gods spreken is niet van ver, vanuit een apart profeten-huis en een afgescheiden groep deskundologen. Het is van nabij, van heel nabij, van om de hoek. Gods woorden komen uit de mond van die ene jongen of dat ene meisje, dat nog bij je in de klas gezeten heeft, die naast je hetzelfde werk deed. Dát hoort bij de Here, de God van Israël. Dat is de rijkdom van de God van dichtbij. Hij spreekt niet alleen, maar Hij spreekt ook van dichtbij. Gewone woorden uit een heel gewone mond. Dat is de rijkdom van de profetie, die Mozes hier naar voren haalt, en waar wij nog steeds van leven: de Here, onze God, spreekt ons aan met gewone woorden uit een gewone mensenmond.


Toch is er ook reden om hier stil te staan bij de armoede van de profetie. Daarvoor moeten we eens even kijken naar de situatie waarin ons tekstvers door Mozes geplaatst wordt. Hij zegt tegen Israël: ’Toen jullie bij de berg Horeb bijeen waren, zei je immers: ’Wij willen de stem van de Heer, onze God, niet meer horen, dat laaiende vuur niet langer zien. Het wordt anders onze dood.’ Toen zei de Heer tegen mij...’ en dan volgt onze tekst. Kijk, zo komt er toch even een ander perspectief. Het directe aanspreken van de Here God door gewone mensen staat niet alleen tegenover de tastende en duidende onmacht van de heidenen. Het staat ook tegenover het directe en overmachtige spreken van de Here God zelf.

Altijd blijft ook dit het spreken van iedere profeet begeleiden: de Here God laat zeggen: zo spreekt de Here. Maar zijn eigen stem klinkt niet van de hemel. God is nabij en zijn woord klinkt naast ons op, maar het blijft altijd en altijd maar indirect: de Here God laat zeggen. Alle profeten zeggen het: ik ben gestuurd. Ja, maar de Heer zelf, waarom komt Hij niet? Ja, waarom? Nou, Mozes zegt het: dan zeggen mensen: wij gaan dood. Mensen verdragen God niet, als hij zelf komt. Hij is té goed, té indrukwekkend, té vol liefde, té licht, als de zon die schijnt in haar kracht. Mozes zegt het: jullie hebben dat toch zelf gewild, je wilde toch maar liever niet God zelf horen en jezelf ontdekt weten, betrapt op je diepste gedachten? Jullie zeiden toch: geef me dan maar een heel gewoon mens als bemiddelaar, een boodschapper?

En de Here God heeft zijn volk dit gegund. Het is goed, wat zij gesproken hebben. Ofwel, in rond Nederlands: Ze hebben gelijk. Toch klinkt hier onwillekeurig iets mee van wat de Here Jezus later zegt over de regeling rond echtscheiding: om de hardheid van uw hart heeft God toegestaan, dat... Aan het slot van dit gedeelte komen we dan ook onomwonden de armoede tegen van de profetie: waaraan kunnen we een boodschap herkennen die niet van de Here komt? De Here God laat zeggen, ja, maar dat maakt de profetie eindeloos kwetsbaar. Iedereen kan wel zeggen, dat-ie namens God spreekt. En hoe weet je dan wat waar is, wat werkelijk van God komt?


Ja, en dan mag ons opvallen, dat de Here die kwetsbaarheid helemaal laat staan. Wie zich voordoet als een profeet, maar het niet is, die valt niet meteen dood neer. Wie namens afgoden profeteert, díe verdient in Israël de doodstraf. Ja, dat is nog te herkennen. Maar hoe lang duurt het vaak niet, voordat blijkt, dat een woord van een profeet niet uitkomt?

Het mag dan ook opvallen dat de profeet niet een soort beroepsbescherming geniet. In het vorige hoofdstuk lezen we van de priesters, dat wie niet luistert naar de dienstdoende priester of niet luistert naar de rechter, de doodstraf verdient. Priesters en priesters die als rechter optreden, hebben in Israël beroepsbescherming, een status, die de Here onaantastbaar maakt. Maar de profeten? Wie een profeet niet als woordvoerder van God aanvaardt, die zal de Here zelf ter verantwoording roepen. En hoe lang kan dat niet duren? Duurt dat soms niet tot het oordeel van God bij de dood van de betrokkene? Profeten zijn een kwetsbaar slag dienaren van God. Gewoon zijn ze, maar heel gewoontjes. Aparte bescherming tegen ongehoorzaamheid en tegen concurrentie van valse profeten, hebben ze niet. En wie weten wil wat dat voor lijden mee kan brengen die moet maar eens wat in Jeremia lezen.

God laat zeggen, ja. Maar laten we wel beseffen wat een armoede dat is, vergeleken met Gods eigen hoogstpersoonlijke spreken. Armoede en diepe kwetsbaarheid. En hoe kunnen we daar nog steeds tegen aan lopen. Ook deze woorden van Mozes zijn ergens nog steeds actueel. Wat hebben we nu als christenen meer in handen dan een woord, dan een verhaal, dan een boodschap: God laat zeggen. Maar niemand van ons heeft Gods eigen stem horen klinken in de oren, heeft Gods eigen aanwezigheid ervaren, direct en ondubbelzinnig. We staan te praten met een ongelovige, of een anders-gelovige, maar beslissen kunnen we niets. Het blijft haar woord, zijn woord, tegen het onze. Geloof tegen ongeloof. Wie van ons overwint de twijfel definitief? Door een spiegel in raadselen zien we, ten dele kennen we, nog steeds. God laat zeggen, ook ons. En alleen al om te zien, werkelijk te zien en te tasten dat Gods woord uitkomt, roepen we: Kom Here Jezus, kom snel!

Ja, in die rij van profeten, gewoon, direct ons aansprekend, maar ook kwetsbaar en tegen te spreken, in die rij neemt onze Heer zijn plaats in. Hij is inderdaad de grote vervuller ook van deze woorden van Mozes. Eén uit het volk. Net als Mozes, zomaar geroepen, zonder eerbiedwaardige vader, zonder levitische moeder, zonder geslachtsregister van vader en zoon binnen de kaste van apartelingen, zomaar verschijnt Jezus. Iemand van het eigen joodse volk. In alle opzichten onze broeder, behalve in het kwaad. En Hij spreekt ronde woorden, woorden van God. Zeker, we stemmen het de discipelen toe: Heer, toe wie anders zouden wij gaan, U spreekt woorden van eeuwig leven! Eindeloos spreekt Hij ons aan, direct en duidelijk. Mensentaal. De rijkdom van de profetie gaat helemaal open in Hem.

En de armoede van de profetie? Wat gebeurt daarmee? Je zou misschien kunnen zeggen: ze verdwijnt om in nieuwe vorm weer te keren. Want aan de ene kant horen we opnieuw Gods eigen stem. Dat zei ik al aan het begin van de preek. Onwillekeurig worden we herinnerd aan die diepe gebeurtenis op de berg van verheerlijking. Opnieuw een berg en opnieuw Gods eigen stem: Dit is mijn Zoon, hoort Hem. En meer nog: hier is God zelf, in de persoon van de Zoon. Gods eigen stem klinkt op aarde in eenvoudige woorden van een timmermanszoon uit Nazaret. Hier is toch meer, meer dan God laat zeggen. Hij zegt zelf. Het woord is werkelijk mens geworden, en heeft onder ons gewoond. Hij is getast, geproefd, met eigen ogen gezien en met de handen aangeraakt, het Woord dat leven geeft, Gods eigen Zoon, God zelf in eigen Persoon.

Maar we kunnen met advent niet vergeten dat het nog steeds in nieuwe zin advent is. Na het gezien worden en gehoord worden, na het tasten en proeven is opnieuw het horen gekomen. De vervulling van alle profetie is opnieuw woord geworden, het woord van het Evangelie. Het is meer, eindeloos meer, dan het woord van Mozes geworden. In Jezus ontmoeten we werkelijk het vleesgeworden profetische woord. In heel zijn leven blijkt het: al die profeten, van Mozes af, hebben namens God gesproken, want het is gebeurd, werkelijk gebeurd. En het is nog steeds aan het gebeuren, eindeloos. We kunnen met Simeon instemmen, van harte instemmen: Gods zaligheid hebben wij gezien, een licht, zo groot, zo schoon.

Tegelijk hoeven we er geen doekjes om te winden. Af is het nog niet. Opnieuw staan we met een woord in de wereld. God laat zeggen. En de mensen spreken tegen, en ons hart roept er soms tegen in. We zijn behouden in hoop. En hoop die gezien wordt, ja, die is geen hoop meer, maar werkelijkheid. Bij alle vervulling is de Here Jezus toch aangeschoven in de lange rij van de oude profeten. Rijker is Hij dan zij ooit waren, in spreken en doen. Maar uiteindelijk schaamt Hij zich voor hun armoede niet. Na zoveel eeuwen profeten, na al die verschillende gewone mensen met hun velerlei woord, spreekt God tenslotte tot ons door zijn Zoon. Beslissend. Definitief. Zo laat Hij het ons zeggen. Hij dwingt ons niet, perst ons de erkenning niet af. Hij wil geloof, hoop en liefde. Hij fascineert ons niet. Hij roept ons. Kwetsbaar. Teer.


En zo kunnen we het niet anders zingen dan in hoop, dat lied van Simeon. En in verlangen, in verwachting: laat ons, Heer, naar ’t woord ons toegezegd, eens binnengaan in vrede, en uw zaligheid, volmaakt en werkelijk, zien op onze bede. Advent. Kom Here Jezus, kom snel! Amen.


<<<