Psalm 15

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 122,1
Psalm 19,5.6
lezen Markus 7,1-23
Psalm 24
tekst Psalm 15
Psalm 15
Psalm 61,3.4.6

Loenen-Abcoude 06/02/94
Weesp-Nigtevecht 13/02/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


God is een bemoeial. Hij stelt lastige vragen. Hij laat ons niet met rust en laat ons onze gang niet gaan. Hij zet ons aan het denken en strijkt ons, als dat zo uitkomt, eens flink tegen de haren in. Zo is het ook met de vraag en het antwoord in Psalm 15. Op het eerste gezicht lijkt de vraag van Psalm 15 nog tot daaraan toe: HERE, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg? Wie mag thuis zijn bij God? Wie mag horen bij Hem en zich veilig weten bij Hem? Dat is een goede, een zinnige vraag. Bij de koningin mag ook niet zomaar iedereen binnenlopen, logisch dat dat bij God ook niet kan. Hij woont op zijn heilige berg. Wie daar wonen wil zal zelf ook wel een beetje heilig moeten zijn. Ja, maar dan lezen we verder in Psalm 15, het antwoord op die vraag, en dan kunnen we zomaar de indruk krijgen dat je niet alleen heilig, maar ook een heilig boontje zult moeten zijn, wil je bij God horen. Onberispelijk wandelen, doen wat recht is, alleen maar waarheid spreken, niet lasteren, onkreukbaar en onomkoopbaar zijn, het is allemaal wel heel netjes, heel vroom en heel burgerlijk. Op de vraag naar wie bij God horen mag wordt geantwoord met de beschrijving van een voorbeeldig onberispelijk mens. En wij hebben iets tegen dat soort voorbeeldige types. Het antwoord dat Psalm 15 geeft strijkt ons eens flink tegen de haren in.

En dan komen vanzelf de tegenwerpingen: moet je dan een heilig boontje zijn, een ’vroompie’, om bij God te horen? Mag je dan niks verkeerd doen (onberispelijk), mag je dan nooit eens lekker uit je dak gaan, nooit es een mooi verhaal over een ander vertellen, geen vieze woorden gebruiken die lekker in de mond liggen, geen goeie film zien omdat er in gevloekt wordt, geen goeie muziek draaien omdat er slechte teksten in voorkomen, is een gezellige, maar stevige pint bier verboden, mag je dan helemaal geen ruzie maken, nooit es iemand naar bepaalde edele lichaamsdelen noemen, ook al is hij of zij nog zo irritant? Enzovoort, enzovoort. Het zijn vragen die we, denk ik, allemaal wel kunnen herkennen. Als God zegt: doe het goede en mijdt het kwaad, dan zeggen we: Ja Heer, U hebt gelijk. Als God concreet zegt: geen praatjes over elkaar, wees trouw, laat uw ja, ja zijn en uw nee, nee, doe niet mee met mensen die Mij niet willen dienen, probeer er niet op vooruit te gaan ten koste van een ander, richt uw aandacht op wat waar is en edel, rechtvaardig en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, wat deugd heet, wat lof verdient, en dergelijke, dan zeggen we: maar mogen we dan helemaal niks?


Eigenlijk is dat geen vraag, en eigenlijk zijn de meeste vragen die ik net stelde ook helemaal geen echte vragen. Ik ga er dan ook echt geen antwoord op geven. Het zijn dingen die we zeggen omdat we ons ergeren, of omdat we ons betrapt voelen. We weten best wat goed is en kwaad, maar zodra iemand dat concreet zegt, dan worden we herinnerd aan al die keren dat we het kwade gedaan hebben, of te lui waren om het goede te doen. We willen niet dat anderen zich direct met ons eigen leven bemoeien, met wat wij doen en laten, met wat wij zeggen, met wat wij denken. En als ze het toch doen, dan worden we boos. Net zo min willen we dat vaak van God. We willen niet dat Hij zich zo direct met ons eigen leven bemoeit dat onze zwakheden aan het licht komen, dat aan de dag komt dat we vaak het goede helemaal niet willen doen, maar dat we ’lekker’ willen zondigen. Dan vergeten we tactisch even de geboden die we best wel kennen en zetten de gedachte dat Hij ons toch wel ziet en weet wat we doen zo ver mogelijk van ons af. We doen een gedeelte van ons hart op slot voor God om daar zelf onze gang in te kunnen gaan. Laat God zich daar niet met ons bemoeien!

Toch is dat precies wat in deze psalm gebeurt. De HERE zet zo’n psalm als Psalm 15 in de bijbel juist omdat Hij zich met ons bemoeien wil zoals we werkelijk zijn en leven. Hij zoekt ons op, en Hij zet een voet tussen de deur van ons hart. Hij vraagt ons: wat wil je nu eigenlijk? Wil je bij Mij horen? Wil je dat echt? Concreet? Psalm 15 stelt ons voor de vraag of we willen leven met God. Laten we dat maar als thema voor de preek nemen:


Psalm 15 stelt ons voor de vraag: willen we horen bij God? Zo ja,

1. let dan op je hart,

2. pas dan op je woorden,

3. grijp je vast aan Christus.


1. God zet een voet tussen de deur van ons hart, zei ik. Om dat te zien moeten we nog eens kijken naar het geheel van de psalm. Hij bestaat uit een vraag en een antwoord. Ik zei al, de vraag is een goede, een zinnige vraag. Pas bij het antwoord komt de irritatie op. Laten we dan eerst eens kijken naar de vraag. We doen even net alsof Psalm 15 na vers 1 ophoudt. Vers 1 stelt twee keer een vraag: HERE, wie mag? Deze vragen lijken op het eerste gezicht heel algemeen gesteld, net als trouwens het slot van de psalm: wie, iedereen die, zo handelt zal nimmer wankelen. Maar vragen stel je niet zomaar, in het algemeen. Ze zijn op de een of andere manier altijd aan iemand gericht, direct of indirect. Bij een directe vraag spreek je iemand direct aan: jij daar, wil je, dit of dat even doen, of: wie van jullie wil mij even helpen, of zo. Bij een indirecte vraag wordt niemand direct aangesproken, daarbij klinkt alleen het ’wie?’, maar iedere hoorder of lezer wordt uitgenodigd zich af te vragen of de schoen van de vraag hem ook past. Is de vraag soms aan mij gesteld? Wie mag verkeren in Gods tent? betekent in de directe vorm: mag jij, wil jij bij God horen? Het effect van die twee indirecte vragen van vers 1 is dat wij onszelf gaan afvragen of wij ook bij God mogen en willen horen. De vraag wordt ook onze eigen vraag, ze dringt door tot ons hart.

Dat is ook precies waarom het antwoord dat dan volgt die irritatie oproept. Omdat we de vraag op onszelf betrokken hadden, betrekken we ook het antwoord op onszelf, en zeggen dan: ja, ho even, maar dat kan ik helemaal niet, of dat wil ik helemaal niet, of maar ik wil ook nog wat anders! En misschien worden we wel boos en gooien de deur van ons hart dicht: als dat alles is, dan ga je maar naar mijn buurman, die is een stuk vromer en saaier dan ik. Ja, en toch was de vraag al binnen in ons hart. Met die vraag zet God in deze psalm als het ware zijn voet tussen de deur van ons hart. Helemaal dicht krijgen we hem niet meer. Want het was toch een goede vraag, een zinnige vraag. Op Gods heilige berg mag niet iedereen wonen. Bij de goede, de rechtvaardige en liefdevolle God kan niet iedereen thuis zijn. Slechtheid en onrecht en haat horen niet bij Hem. Toch? Mogen wij, willen wij bij deze God horen, bij Hem thuis zijn? die vraag blijft achter in ons hart, ook als we in eerste instantie bij dat antwoord van Psalm 15 de deur dicht gegooid hebben.


HERE, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg? Willen wij ook bij God horen, bij Hem thuis zijn en ons veilig weten? De vraag blijft hangen, en als we haar goed tot ons laten doordringen overwint ze onze ergernis. Want over Wie gaat het? Van Wie is de tent, van Wie is de heilige berg? De psalm begint met nadruk met de naam van God: Jahwe, HERE. Wie is dat? Wel, God heeft zich zo aan ons voorgesteld en de naam uitgelegd in Exodus 34: Jahwe betekent: God van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid, die onrecht, zonde en schuld vergeeft, maar de zonde ook serieus neemt als wat zij is. In één woord: Jahwe betekent liefde, want echte liefde, zoals de bijbel ons die tekent, is vol van medelijden, genade en geduld, is groot in trouw en waarheid, ze vergeeft de zonde, maar doet niet net alsof er niets gebeurd is. Je kunt 1Kor13 lezen als een uitleg van de naam Jahwe. Zo is God in zijn goddelijkheid, zo is Hij Heer. Als deze God bemoeit Hij zich met heel ons leven. Willen wij bij deze God thuis zijn, bij Hem horen? Willen wij zijn kinderen niet alleen heten, maar ook zijn?


Dat moet dan wel betekenen dat wij heilig moeten zijn zoals Hij heilig is, en volmaakt zoals Hij volmaakt is. Zo hoort dat toch? Anders vloeken we bij Hem. Maar ’heilig’ en ’volmaakt’ moeten we dan invullen. Het zijn woorden die op zichzelf nog bijna niks zeggen. Als we zeggen dat Jahwe heilig is, dan bedoelen we dat Hij God is, we doelen op zijn goddelijke majesteit, maar de kleur daarvan, wat dat precies betekent, dat moeten we invullen uit andere uitspraken over Hem: Hij is God als Jahwe, dat wil zeggen: God van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid. En als we zeggen dat mensen, dat wij heilig zijn, dan betekent dat toegewijd aan deze God. En als we dan heilig moeten zijn zoals Hij, dan houdt dat in dat wij mensen moeten zijn vol van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid. Ziet u? Dat lijkt het antwoord van Psalm 15 wel. God dringt door tot ons hart met zijn vragen, en is Hij daar eenmaal met zijn vraag, dan komt vanzelf ook het antwoord wel, dat wij eerst buiten de deur wilden houden. Willen wij bij deze God horen, bij de goede God van trouw en waarheid, die zijn hart voor ons opent in medelijden, genade en geduld, willen we dat? Dan moeten we op Hem lijken, en wel in de eerste plaats ook in ons hart.

Wil je bij God horen? Let dan op je hart! Daar vallen de beslissingen, daar wordt beslist wat je werkelijk wilt of niet, en dat komt dan vervolgens naar buiten in wat je doet en laat. Psalm 15 werkt in de verzen 2 tot en met 5 dan ook als het ware van binnen naar buiten. Het gaat van de gedachten, naar de woorden, naar de daden. Dat past precies bij de vraag waarmee God ons leven binnenkomt en waarin Hij zich met heel ons leven bemoeit: wat wil je nu eigenlijk? wil je bij Mij horen of niet? Die vraag wordt beslist in ons hart en die beslissing moet daar ook worden vastgehouden. Als we in ons hart, bij onszelf vasthouden aan die beslissing dat we bij God willen horen, dan moeten we ook ons leven daarnaar inrichten. Dat hoort bij elkaar. Maar de eerste beslissing nemen we bij onszelf, in ons hart. Daar moeten we die dan ook vorm geven en volhouden.

Mensen zijn zoals Hij, vol van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid, dat is niet eenvoudig. Het betekent dat we integer moeten zijn, een hart moeten hebben dat zichzelf niet tegenspreekt. Het betekent dat we niet maar toevallig eens moeten doen wat van ons verwacht kan worden, maar dat we er op uit moeten zijn, van binnenuit, om te doen wat recht is. Het betekent dat we van harte de waarheid lief moeten hebben. Dat is wat in vers 2 gezegd wordt. Drie keer gaat het om ons zelf, ons hart. In heel zijn irritante vorm drukt Psalm 15 ons met de neus op het feit dat we van harte het recht, het goede en het ware moeten zoeken willen we ons bij God thuis kunnen voelen. Dat is niet eenvoudig, nee, het betekent breken met jezelf, met je eigen slechtheid, breken met alles wat je afleidt, je hart aftrekt van dat recht, van dat goed en ware. Een integer mens zijn, uit zijn op recht, van harte waarheid spreken, dat kan in onze wereld alleen in strijd, dat kost moeite. Psalm 15 herinnert ons er aan: wil je bij God horen, bij de goede God, dan moet je de concentratie opbrengen op het goede, je hart erop richten en volhouden.


Het lijkt me van het grootste belang dat we nu niet te snel zeggen: maar dat kunnen we toch niet! Dat valt nog te bezien. We zullen eerst moeten vasthouden dat het nodig is. Wie bij God wil wonen die zal die beslissing in zijn eigen hart hebben te bevechten, tegen zichzelf en tegen wat dan ook dat als verleiding op hem afkomt. Het lijkt er wel eens op alsof we te vaak bij de strijd van het geloof, de moeite en de aanvechtingen hebben gedacht aan uiterlijke vervolging, discriminatie en onderdrukking en vergeten zijn dat de strijd van het geloof zich afspeelt in ons hart, daar waar het geloof zelf woont. We zijn zo snel van die défaitistische christenen, die de moed meteen opgeven bij de eerste tegenstand. Dat is niet goed. Het is bovendien niet nodig. Want wij hoeven toch niet in eigen kracht dat alles te doen? Dat zie je hier al in Psalm 15. Kijk nog eens goed naar die vragen in vers 1: HERE, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg? Er is een tent van God onder de mensen, er is een heilige berg waar God is komen wonen te midden van zijn volk. Deze God: Jahwe. En ons is Hij nog veel naderbij gekomen. Hij heeft zijn medelijden, genade en geduld, zijn trouw en waarheid tastbaar gemaakt in Christus, zijn Zoon. Zijn hart is voor ons opengegaan in Hem. Willen we bij deze God horen, bij Christus zijn Zoon, dat mag ons wel wat waard zijn, dat kan ons ook wat waard zijn, want alles wat we nodig hebben hebben we gekregen in Christus.

Daarom moeten we volhouden en ons tot het uiterste concentreren, heel ons hart er op zetten dat wij inderdaad als integere mensen voor God leven, dat we van harte uit zijn op recht en waarheid. Alles in ons dat daarmee strijdt, het moet er uit. En het kan er uit. Nee, zeg niet te snel: ik kan niet dit of dat. Als we die concentratie opgeven wordt zomaar die oude bron in ons leven weer volop actief, neem een stukje voor uzelf, en u zult zien, er komt allerlei onreinheid uit naar buiten, slechte woorden, slechte daden. En dat past niet bij God. Het vloekt met Hem. Wie bij Hem horen wil moet daarmee breken. Willen we horen bij de God die goed is, dan moeten we die beslissing vasthouden met heel ons hart, ons concentreren op recht en waarheid. Dan zal ook dat naar buiten komen in ons leven.


2. En dat moet ook. Dat vinden we zelf ook allemaal. Wel zeggen en niet doen daar heeft iedereen een hekel aan. Wil je bij God horen, let dan op je leven! Wil je een kind van God zijn, leef dan ook als een kind van God. Daar zit iets heel vanzelfsprekends in. Wat in je hart zit, dat komt naar buiten in je leven. Psalm 15 suggereert dat vanzelfsprekende door de vorm van het gedicht in de verzen 2 en 3. De drie dingen die in vers 3 genoemd worden lopen namelijk helemaal parallel met de drie dingen die in vers 2 genoemd zijn. Het oprecht en integer wandelen in je leven staat naast het niet rondlopen met lasterpraat, het uit zijn op het recht staat naast het geen kwaad doen van de naaste, het van harte waarheid spreken staat naast het geen smaad laden op de ander. Zo komt naar buiten wat in het hart is, hier, in vers 3 helemaal geconcentreerd rond ons spreken, want dat is meestal het eerste dat naar buiten komt: woorden. Wil je bij God horen, pas dan op je woorden! Ik zal me nu tot die woorden beperken, anders wordt de preek veel te lang. Voor de daden kunt u het zelf wel aanvullen.


Wil je horen bij God, dan zullen je woorden bij-passend moeten zijn. Natuurlijk. Daarom zegt Petrus ook in 1Pt4,11: spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God. God komt naar ons toe als Jahwe, God van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid, zo spreekt Hij en zo doet Hij ook. Zijn woorden zijn woorden van ontferming, van genade, van geduld, van trouw en waarheid. Zo zullen ook onze woorden moeten zijn willen ze niet vloeken met de God bij wie we willen horen. Als Psalm 15 ons irriteert, dan is dat waarschijnlijk vooral ook omdat hij ons confronteert met al ons ’gepraat’, onze losse babbels, grote en kleine verhalen over anderen of over onszelf, al onze woorden waarbij we in het geheel niet bedenken dat het woorden van medelijden, van genade, geduld, van trouw en waarheid moeten zijn. Als iemand iets doms doet, dan zeggen we ’gek’ of ’sufferd’, maar we helpen hem niet. We hebben een mening over de ander, we weten wel zo ongeveer wat voor vlees we in de kuip hebben, en we vertellen die lustig door aan anderen, zonder ons af te vragen of die mening ook maar klopt met de werkelijkheid. Heeft iemand afwijkende ideeën van de onze, dan krijgt hij een etiketje: evangelisch, of: reformandarijntje. En dan heb ik het nog maar niet over de scheldpartijen lastercampagnes die zomaar opsteken als we eens ruzie hebben met iemand. Waarom zijn woorden van vergeving zo zeldzaam, ook in de kerk?

Een slecht verhaal over iemand vertellen, iemand typeren met woorden die niet waar zijn, het vloekt in de kerk, het vloekt met onze God. God die woorden van genade en vergeving spreekt, die mensen opzoekt en heel maakt met zijn evangelie, die verdraagt het niet dat wij met onze woorden onze medemensen kapot maken, in een hoek zetten en natrappen. Wie bij God horen wil, wie zelf in het evangelie genezing heeft gevonden voor zijn wonden, wie zichzelf, met alle zwakheid en gebrek die hem of haar eigen is, heeft leren accepteren omdat God hem of haar accepteert, die verwikkelt zich in een afschuwelijke schrijnende tegenspraak als hij of zij vervolgens geen goede, maar slechte woorden spreekt, woorden niet van medelijden, maar van leedvermaak, of onverschilligheid, lachen om het ongeluk van een ander, woorden niet van genade, maar van wraak, van steken onder water om het iemand betaald te zetten, woorden niet van geduld, maar van irritatie, iemand uitschelden die je niet snel genoeg gaat, woorden niet van trouw, maar van verraad, van verloochening, je vrienden in de steek laten, woorden niet van waarheid maar van leugen, het vloekt alles met de God die ons heeft liefgehad en die ook die ander liefheeft. Wie bij deze God horen wil, zal met dit alles moeten breken. Dat is eerlijk. Dat is logisch, of het nu moeite kost of niet.


3. En moeite kost het. Wie houdt zijn tong in toom? Wie ontglipt nooit eens een woord? Wie heeft nooit spijt van wat hij heeft gezegd? Toch geldt ook hier: laten we niet te snel zeggen: dat kunnen we toch niet! Laten we dat vooral niet gebruiken als smoes om maar niet te hoeven zitten met wat we aanrichten met onze woorden. Ach ja, een mens zegt wel eens wat... We zullen eerst moeten vasthouden dat het nodig is, dat onze woorden inderdaad bij-passend moeten zijn bij God. Wie christen wil zijn, zal als christen moeten spreken. En dat kan ook, want God is in ons midden verschenen, sprekende de woorden van het evangelie, woorden van genade en waarheid. Heel zijn medelijden met ons, zijn genade voor ons, zijn geduld met ons, zijn trouw aan ons en zijn waarheid voor ons, ze zijn tastbaar in Christus onze Heer, en ze vormen een kracht in ons leven. Vóór iedere vraag waarin God zich met ons leven bemoeit heeft Hij eerst zijn daden gesteld, daden van genade en waarheid in Christus onze Heer. Wil je bij God horen, let dan op je hart! pas dan op je woorden! maar grijp je dan ook vast aan Christus. Want Hij is God-met-ons, Jahwe in ons midden: God van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid, ook de God die onrecht, zonde en schuld vergeeft, ook de schuld van al onze verkeerde woorden. Maar nooit is dat een argument om dat onrecht met woorden, die zonde van laster en die schuld van gelieg maar niet meer serieus te nemen. Dat doet God ook niet, en Christus evenmin. Breken moeten we ermee, willen we bij God horen.

Het hechte fundament dat God onder ons leven heeft gelegd, draagt volgens Paulus (2Tm2,19) één opschrift, dat uit twee zinnen bestaat: De Here kent de zijnen en: Een ieder die de naam van de Here noemt, breke met de ongerechtigheid. Dat is precies Psalm 15. Want er is een tent van God in ons midden, en een heilige berg: De Here kent de zijnen - wie daar wonen wil, wie bij deze God horen wil, wie zijn naam noemt als die van zijn God, die breke met de ongerechtigheid, in zijn hart, in zijn woorden, in zijn daden. Laten we dat inderdaad doen, dan passen we bij God, de God die ons opzocht en gevonden heeft, Jahwe, God, vol van medelijden, genade en geduld, groot in trouw en waarheid. Amen.


<<<