Psalm 19

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 119,5.6
Psalm 119,7.8
lezen Filippenzen 1:27-2:18
Psalm 8
tekst Psalm 19
Psalm 19,1-4
Psalm 19,5-6

Loenen-Abcoude 10/07/94
Weesp-Nigtevecht 17/07/94
Maarssen-Breukelen 14/08/94
Driebergen 14/08/94
Loenen-Abcoude 21/07/02
Mijdrecht 21/07/02

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Vakantietijd is, of we nu weggaan of niet, toch meestal wel de tijd waarin we eens met andere ogen om ons heen kijken. De veelkleurige schoonheid van de schepping dringt, juist als we op vakantie zijn, vaak pas goed tot ons door. Ook als we ons dagelijks werk op het land hebben en dieren onze broodwinning zijn is het goed om eens aan het strand te liggen of in verre buitenlandse bergen rond te lopen of een eekhoorn te zien wegrennen in het bos. Het zou me daarom niet verbazen als u net, toen u Psalm 19 op het bord zag staan, of toen we die psalm samen lazen, hebt gedacht: zo, een vakantiepreek. Wel, wie weet. Alleen, wat heeft Filippenzen daarmee te maken? Ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen. We moeten onbesproken kinderen van God zijn te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, als lichtende sterren in de wereld. U denkt wellicht: o, dan gaat-ie straks zeggen dat wij ons ook op vakantie netjes moeten gedragen, niet als van die grote egoïsten langs ’s heren wegen scheuren en ook op onze doorgangscamping eens een praatje maken. Wel, wie weet... Een beetje herinnering aan zaken die we toch wel weten kan nooit kwaad. Bij deze.

Toch is het, denk ik, goed om, vóór we dit soort dingen tegen elkaar zeggen, eerst eens wat preciezer te luisteren naar Psalm 19. Psalm 19 is één van de vele kunstige gedichten in de bijbel. Voor een kunstwerk moet je de tijd nemen - dat komt goed uit in de vakantie. Bij een kunstwerk moet je goed kijken hoe het in elkaar zit, rustig tot je door laten dringen wat het zeggen wil, en vooral niet te snel denken dat je het wel begrepen hebt, dat je er wel klaar mee bent. Zo is dat bij deze psalm ook. Voor een kunstwerk hebben we ook vaak wat informatie nodig om de diepgang ervan goed te kunnen vatten. Daarom is er meestal een catalogus bij een tentoonstelling en staan er borden of bordjes met informatie in een museum. Zulke informatie zal ik u in het eerste deel van de preek proberen te geven. Wanneer ik vanmorgen bereiken kan dat deze psalm met u meegaat, de komende tijd, vakantie of niet, en u er nog eens over nadenkt, dan heb ik mijn doel bereikt.


Laten we dus eens kijken naar Psalm 19. Het zal goed zijn als u het bijbeltje er even bij pakt. Ik zal eerst op een paar punten wijzen die u zo kunt zien, en dan wat vertellen over wat u niet kunt zien, omdat de Nederlandse vertaling dat onzichtbaar maakt. Wat meteen opvalt is dat de psalm twee grote delen heeft: de verzen 2 tot en met 7 en 8 tot en met 14 of 15. Op vers 15 kom ik zo nog terug. Het eerste gaat over de hemelen, dag en nacht, en de zon, het tweede gaat over het wetsonderwijs van de HERE en de betekenis daarvan voor ons, mensen, als knechten van God (uw knecht, vs 12 en 14). Allebei de delen vallen weer in twee onderdelen uiteen. In vers 5 is dat aangegeven door een streepje. De verzen 2 tot en met 5a gaan over de hemelkoepel en de gang van dag en nacht. Vanaf vers 5b gaat het dan over de zon en zijn plaats daarin. In het tweede deel zou u na vers 11 ook zo’n streepje mogen zetten. De verzen 8 tot en met 11 gaan over Gods onderwijs aan mensen. De verzen 12 tot en met 14 gaan dan over de plaats van de mensen daarin.

Deze vier onderdelen zijn, telkens twee bij twee, heel zorgvuldig vormgegeven. De typische vorm van Hebreeuwse poëzie, waarbij telkens de tweede regel in andere woorden herhaalt of uitwerkt wat in de eerste regel staat kun je nog in het Nederlands herkennen. In het Hebreeuws, wat u niet kunt zien, hebben de regels ook nog een metrum, een bepaald woordritme. Door die twee middelen kun je heel precies zien wat bij een bepaald onderdeel hoort en wat niet. Op deze manier kun je zien dat de verzen 2 tot en met 5a netjes zijn opgebouwd uit telkens twee regels die elkaar herhalend aanvullen. In het tweede deel van de psalm is dat net zo, alleen zie je dat wat minder snel omdat de regels daar langer zijn. Daarom zijn ze in uw bijbeltje ook over twee regels verknipt. Maar ook de verzen 8 tot en met 11 hebben diezelfde vorm van telkens twee regels die elkaar herhalend aanvullen. Maar zo kun je ook zien dat vers 15 apart staat, en niet bij vers 8 tot en met 14 hoort. Vers 15 is een soort afsluiting van de hele psalm. De dichter bidt dat God dit gedicht van hem vriendelijk wil aannemen.

En op nog meer manieren heeft de dichter geprobeerd zijn gedicht zo mooi mogelijk te maken. Zo begint vers 2 met het woord ’de hemelen’. Dat woord komt in vers 7 weer terug. Aan het eind van het eerste deel moeten we zo weer denken aan het begin. En in het tweede deel is dat net zo. Vers 8 noemt het wetsonderwijs van de Here ’volmaakt’, in vers 14 komt datzelfe woord weer terug: het is bij ons daar vertaald met ’onberispelijk’. Zo worden onze gedachten in vers 14 weer teruggeleid naar vers 8: van onszelf terug naar het wetsonderwijs van God. Heel bewust wijst de dichter ons er zo op dat we niet zomaar klaar zijn met Gods Woord. Er zitten als het ware twee cirkels in het gedicht: zijn we aan het eind, dan worden we weer terugverwezen naar het begin. In een muziekstuk zou er kunnen staan: da capo al fine. Zo leren we, alleen door de vorm al, dat Gods Woord niet iets is om te lezen en dan weg te leggen, maar om dag en nacht te overpeinzen, zoals dat in Psalm 1 ook staat.

Een muziekstuk, zei ik net. Daar zou je deze psalm best mee kunnen vergelijken. Er zit ook melodie in, er wordt spanning opgebouwd. De woorden die in de verzen 2 en 3 worden gebruikt voor ’vertellen’, ’verkondigen’, sprake doen toestromen’ en ’prediken’, het zijn steeds sterkere woorden. Het kunstig geheel van zon, maan en sterren, het ritme van de dagen, het vertelt, verkondigt, loopt over, steekt de loftrompet over Gods werk. We worden herinnerd aan Jesaja 40,26: Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? We worden herinnerd aan Genesis 1, aan het herhaalde: en God zag dat het goed was. Zonder woorden gaat de boodschap uit over heel de aarde. Het geldt voor iedereen die de blauwe hemel kan zien: kijk, zeer goed is het, prachtig, alles past in elkaar, in wonderlijke harmonie. Hoe groot is de God die dit heeft gemaakt, geweldig van kracht is Hij.


Dit prachtige geheel van het heelal, het is het element van de zon. Hoe goed God alles heeft gemaakt wordt in het tweede onderdeel toegespitst op de zon. Hij heeft het prima naar zijn zin aan de hemel. ’Daarin’, in dat kunstig geheel van de hemel, heeft de zon zijn eigen woonplaats. Hij is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek naar buiten komt, stralend, jubelend gaat hij zijn weg van het ene einde naar het andere. Het is duidelijk dat de dichter hier spreekt als een kind van zijn tijd. Hij ziet de zon van oost naar west langs het uitspansel trekken, en zo spreekt hij dan ook. Maar ook als we denken aan onze eigen kennis van het heelal gaat van deze psalm niets af. Binnen het kunstig geheel van de melkweg heeft ons zonnestelsel zijn eigen plaats. Kijk maar naar de sterren, vele lichtjaren ver, en luister naar hun taal. Wie gehoord heeft van onze God kan die taal verstaan: Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Kijk, hoe goed het is. Goedheid en vreugde, het zijn de twee woorden die passen bij het eerste deel van de psalm.


En dat moeten we vasthouden als we naar het tweede deel kijken. Dat is wat Psalm 19 ons wil duidelijk maken alleen al door de opbouw, en vervolgens inprenten door de kunstige uitwerking: zoals de hemelen een kunstig geheel vormen, zeer goed en passend, werkelijk het element voor de zon waarin hij vrolijk kan stralen, zo vormt het Woord van de HERE het prachtig levenselement voor ons mensen, waarin wij werkelijk tot ons recht komen, waarin we blij kunnen zijn: goedheid en vreugde. het Woord van de HERE, zei ik, want we moeten ons niet verkijken op dat ’de wet van de HERE’. Thora, dat is het bekende woord waar het hier om gaat, betekent onderwijs. Dat kan wetsonderwijs zijn, maar het is een veel breder begrip. Het gaat om Gods goede woorden, die ons de weg wijzen in het leven, ja die ons nieuwe levenskracht geven, telkens weer. Dat is bedoeld met dat ’zij verkwikt de ziel’.

Heel knap beschrijft de dichter hoe Gods woorden heel ons leven omspannen. Hij begint in vers 8 met algemene aanduidingen: het wetsonderwijs van de HERE en zijn getuigenis, dat wil zeggen Gods onderwijs is zijn geopenbaarde woord, Hij heeft het ons betuigd. Dan, in vers 9 wijst hij op de concrete vormen die dat Woord aanneemt: het zijn bevelen en geboden: doe dat, dat is je leven, doe dat niet, dat is slecht voor je. In vers 10 komen dan de bijzondere vormen aan de beurt: het gaat om vroomheid (de vreze des HEREN) en om recht (verordeningen). Hij eindigt met de bekende vergelijkingen voor de kostbaarheid: eerst wordt de waarde van Gods woord op zichzelf aangeduid: kostbaarder dan goud, dan de waarde van Gods woord voor de luisterende en proevende mens: zoeter dan honing. Volmaaktheid, leven, betrouwbaarheid, wijsheid, waarachtigheid, vreugde, zuiverheid, licht, reinheid, vastheid, waarheid en rechtvaardigheid, het hoort alles bij Gods Woord.

Binnen dat levende geheel van Gods Woorden heeft de mens dan ook zijn plaats. Het is het levenselement voor mensen, zoals het heelal het levenselement voor de zon is. De dichter geeft dat aan door hetzelfde woord te gebruiken als in vers 5. Het ’daarin’ van vers 5 en het ’daardoor’ van vers 12 geven hetzelfde woord weer. De vrolijke gang van de zon wil een voorbeeld zijn voor de vrolijke gang van de mens binnen het heelal van Gods Woord. De eerste regel van vers 12 is dan ook veel te ernstig vertaald. We moeten in vers 12 iets lezen als: uw knecht laat zich hierdoor dan ook leiden, het gehoorzamen daarvan heeft heerlijke gevolgen. Goedheid en vreugde, de goedheid van Gods Woord geeft vreugde voor ieder mens die zich daarnaar richt. Hij mag zijn weg gaan als de zon, stralend als een bruidegom, jubelend als een held om het pad te lopen.


Ja, ja. Dat is mooi. Maar is het niet een beetje overdreven? En moet de dichter dat niet ook zelf erkennen, met zoveel woorden in vers 13 en 14? Leg je leven maar eens onder het licht van het Woord van God, al die goede geboden - de tien geboden zijn er maar een paar van. Word je daar blij van? Gods wet mag dan goed zijn, wij zijn zo goed niet - en dus ontbreekt het ons maar al te vaak aan vreugde. En wat kunnen we niet moe zijn soms, zonder energie om het goede te doen. Wat kunnen we niet teleurgesteld zijn (dan doe je je best om eens aardig te zijn en dan word je op je ziel getrapt), ons afgewezen en eenzaam voelen. En wat ontglipt ons allemaal wel niet, wat doen we veel in zo’n berucht moment van onbedachtzaamheid. En andersom: wat kunnen we niet eigenwijs zijn en hoogmoedig, denken dat we onze boontjes zelf moeten doppen, ons leven in eigen hand nemen. Ja, en wat komt er van? Wat kunnen we ook niet moe zijn van het kwaad, onszelf terugvinden als een slaaf van zonden die we maar niet kunnen laten: wéér naar vieze of flauwe tv-programma’s gekeken hebben, wéér gekletst hebben, wéér driftig geworden zijn, wéér egoïstisch geweest zijn, wéér anderen vergeten zijn omdat we zo druk met onszelf waren, ik noem maar wat. Het is toch maar goed dat ook de verzen 13 en 14 in deze psalm staan.


Ja, inderdaad. Maar het is niet de bedoeling van de dichter om met vers 13 en 14 heel het voorgaande van de psalm buiten werking te stellen. Inderdaad, ook deze dichter kent zichzelf. Hij weet dat wij zondaars zijn. Daarom vraagt hij om vergeving, vraagt hij om bewaring. En hij leert ons dat ook te doen. Leg je niet neer bij je eigen zwakheid. Ik ben nu eenmaal een zondaar... dat mag onder Gods knechten niet gehoord worden - en het mag ook niet de verzwégen houding van ons leven zijn. Nee, bid God om vergeving, bid God om bewaring: behoed uw knecht voor overmoed, laat die over mij niet heersen. Met Gods vergeving, zijn hulp en bewaring, daarmee kunnen wij onberispelijk zijn. En let wel, dat ’onberispelijk’ was het signaalwoord waar ik al even op wees: hetzelfde woord als in vers 8: het wetsonderwijs van de HERE is volmaakt, het geeft nieuwe levenskracht! Da capo al fine: terug naar het begin. Als we met al onze zonden en tekortkomingen bij Gods Woord aankomen, dan merken we dat dat Woord inderdaad volmaakt is en ons leven geeft.

Want God geeft niet maar geboden, van doe dit en dat en dat is alles. Zo van: zoek het nu maar verder uit. We mogen Gods wetswoord ook in het oude testament niet versmallen tot alleen maar gebod, alleen maar wet. Als deze dichter het over het wetsonderwijs van Jahwe heeft, dan zitten daar al die offerwetten van het oude testament bij in. Leggen wij ons leven onder Gods woorden, dan ontdekken we onze eigen zwakheid en schuld. Maar juist daarover gaat Gods Woord óók! Juist daarom is Gods wetsonderricht zo volmaakt goed, werkelijk het levenselement voor mensen. Gods Woord weet ook met onze slechtheid raad: er is vergeving en bewaring, hulp en bijstand, wat we maar nodig hebben om inderdaad een goed leven te hebben bij God: goedheid en vreugde. Omdat Gods goedheid onze slechtheid omvat en geneest, mogen wij een blij leven hebben. En dat leven begint nu al, in telkens weer een nieuwe rondgang door de bijbel, telkens weer terug naar dat volmaakte Woord van God.


Telkens weer - let op de zesmaal herhaalde naam van God in de vss. 8-10: HERE, Jahwe, de naam van zijn trouw in de omgang met ons. Onze God is een God die met ons wil omgaan. En omgaan met iemand betekent ook: telkens weer opnieuw beginnen bij het begin. Zijn genade en trouw zijn iedere dag weer nieuw voor ons. Daarom kunnen wij iedere dag weer een nieuwe ommegang maken, aan de hand van zijn Woord. Dat Woord omvat voor ons meer dan voor deze dichter, maar dat doet van de waarheid van deze psalm niets af: het versterkt die juist. We vinden in Filippenzen 2 uiteindelijk hetzelfde als in Psalm 19: Het volmaakte onderwijs van Jahwe onze God heeft, na Christus leven en sterven voor ons, helemaal het karakter van evangelie gekregen, maar daarmee is het des te sterker ons levenselement: gedraagt u dan ook waardig het evangelie van Christus. En dat kan, want we hebben nu ook de kracht en het voorbeeld van Christus. Daarom doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat u onberispelijk en onbesmet mag zijn, onbesproken kinderen van God te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waarin u schijnt als lichtende sterren in de wereld. Het is bijna hetzelfde beeld: stralend als de zon en lichtende sterren. Hoe dat kan? Net als in Psalm 19: telkens weer terug naar het begin: door het Woord van het leven vast te houden.

Als we dat telkens weer doen, terug naar de bijbel gaan met ons leven, de bijbel die ons zowel de weg wijst naar het goede, als de weg om met ons kwaad in het reine te komen, dan zullen we het ook merken, steeds meer, hoe waar deze psalm is: zoals de hemelen een kunstig geheel vormen, zeer goed en passend, werkelijk het element voor de zon waarin hij vrolijk kan stralen, zo vormt Gods Woord het prachtig levenselement voor ons mensen, waarin wij werkelijk tot ons recht komen, waarin we stralen kunnen: goedheid en vreugde. En dat Woord, het blijft tot in eeuwigheid. Wat er hier nog aan ontbreekt, ook dat zal God ons eens schenken. Want wie hier uit het Woord van het leven leeft, die zal, naar het eigen woord van Christus, eens mogen stralen als de zon in het koninkrijk van zijn Vader.


Daarom, broeders en zusters, op vakantie of niet, kijk eens omhoog, denk nog eens terug aan deze psalm. Zoals de hemelen, zo is Gods Woord, zoals de zon daarin straalt, zo mogen wij daarin leven. Amen.


<<<