Loenen-Abcoude 30/01/00
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Vanmorgen en in ieder geval nog één dienst in februari wil ik eens met u stil staan bij de manier waarop wij in de gemeente naar onszelf en naar elkaar kijken, en hoe we van daaruit met elkaar omgaan. Ik begin vandaag met de ouderen onder ons, en hoop later verder te gaan met de jongeren. Ik zou ook nog wel meer groepen kunnen onderscheiden: kinderen en volwassenen bijvoorbeeld, of mannen en vrouwen, en misschien komt dat ook nog wel. In ieder geval begin ik eens met ouderen en jongeren.
Daar heb ik ook wel een reden voor. Wie zo eens rondkijkt in de gemeente en her en der het oor te luisteren legt, ontdekt dat we het als jongeren en ook als ouderen onderling eigenlijk best goed hebben. De verenigingen lopen goed, we gaan gezellig bij elkaar op bezoek en samen uit. Maar ik hoor niet of nauwelijks van contact tussen ouderen en jongeren, tussen de generaties. Ouderen lijken te denken: onze jeugd is best wel aardig, maar ook jong en anders en bezig met heel andere dingen dan wij. Laat ze maar. En omgekeerd lijken jongeren iets te denken als: ook al zijn ze niet zo beroerd, die ouderen, toch meer iets voor mijn ouders. Laten die maar contact leggen.
Nee, er is geen ruzie, en ik proef ook weinig spanning in de gemeente tussen ouderen en jongeren. Maar het lijkt er op dat er ook maar weinig interesse is, over en weer. En dat vind ik toch wel jammer. En het lijkt me dat ook de Here God dat jammer vindt. Hij plaatst jongeren en ouderen juist bij elkaar in de gemeente om samen zijn kinderen te zijn en elkaar over en weer te stimuleren daarin. Dan is het niet goed als wij elkaar uit het oog verliezen. En daarom moesten we elkaar maar weer eens bewust in het oog vatten, onder Gods ogen.
Zoals gezegd, ik begin vanmorgen met de ouderen. Hoe leert de Here God ouderen naar zichzelf kijken, en jongeren naar ouderen? Eigenlijk geeft Psalm 71 op die vraag een heel eenvoudig antwoord: ouderen hebben jongeren iets te vertellen in de gemeente. Zo geeft de Here God hun een eigen taak, een eigen plaats en een eigen verhaal.
Een eigen taak, dat eerst maar eens. Want dat is in onze samenleving tegenwoordig niet vanzelfsprekend. Iets te doen hebben, een taak hebben, werk hebben, dat is in onze cultuur niet leeftijdseigen. In onze bedrijven hebben ouderen en jongeren dezelfde taken, en die worden verdeeld niet naar leeftijd, maar naar capaciteiten. En als je die capaciteiten niet meer hebt (of niet meer geacht wordt te hebben), dan krijg je niet een andere taak, ander werk dat bij je past, maar dan ga je met pensioen, dan heb je geen taak meer. Ons werk, ons bezig zijn past zich niet aan ons aan, maar wij moeten ons permanent aanpassen aan ons werk. Een eindeloze hoeveelheid cursussen en bijscholingsprojecten houdt ons in beweging. Wie die vaart niet bijhoudt, die verliest zijn job. Aan een jongere. Geen eigen taak meer hebben, passend bij ons en bij onze leeftijd, betekent opgenomen worden in de grote concurrentieslag tussen ouderen en jongeren.
En nu wil de Here God niet opgenomen worden in zon systeem van: je hebt een taak, nuttig werk, iets goeds te doen of niet. God houd niet van alles-of-niets-systemen. Hij spreekt ons altijd persoonlijk aan, op onze eigen capaciteiten, onze eigen geschiedenis en onze eigen persoon. Hij kent wel verandering van taak en werk, maar geen pensionering, geen ophouden van nuttig en van betekenis zijn voor anderen. Geen ophouden ook van respect verdienen van anderen. God meet ons niet aan een bepaald ideaal van wat mensen moeten blijven kunnen, maar geeft ons passend werk.
Het lijkt me dat we ons goed moeten realiseren hoe omvattend dat is. Want wij meten onszelf heel makkelijk wèl aan een bepaald ideaal van wat wij zouden moeten en willen kunnen. En dat ideaal moet blijven. Vroeger konden we goed organiseren. Dat willen we altijd blijven kunnen. Vroeger konden we goed helpen en zorgen. Dat willen we nog. En als dat niet meer kan, dan voelen we ons overbodig, ook als God ons helemaal niet overbodig vindt.
En ook elkaar meten we gemakkelijk zo. Wat weten ouderen nu van onze jongeren-problemen? Wat kan iemand die niet eens met computers kan omgaan ons nu te vertellen hebben? Wat weten mijn ouders, mijn grootouders, nu van mijn vragen en twijfels?
Maar ik zou hier eens willen vragen: moet dat dan? Moet iemand, om jou werkelijk te helpen, om van betekenis voor jou te zijn, precies kunnen meevoelen met jouw leven en jouw levenservaring? Moet hij, moet zij eigenlijk precies jouw leven hebben geleid om jou iets te kunnen leren? Wat een onzin! Juist het verschil mag ons wel eens aan het denken zetten. Ouderen zijn geen jongeren, en dat hoeft ook niet. Laat iedereen eens beginnen met zichzelf te zijn, en zijn eigen leven in te brengen. God geeft ons juist zo, in ons hoogst-eigen leven, een eigen taak.
Kijk, die dichter van Psalm 71 hier, hij brengt ook zijn eigen leven in. God heeft hem onderwezen van zijn jeugd aan, en hij heeft dat onderwijs ook doorgegeven, steeds in de situatie van het moment. Eens is zijn leven een wonder voor velen geweest, vertelt hij in vers 7, een teken van Gods macht, omdat hij altijd bij God kon schuilen. Maar nu is hij oud en hebben zijn krachten het begeven. Maar hij zegt niet: het is mooi geweest, kennelijk wil ook God dat ik met pensioen ga. Juist als oud en grijs man wil hij jongeren vertellen van Gods macht en grote daden. En niet maar voor later, voor als zij oud zijn, maar voor nu.
En zo hoort dat ook in de gemeente. Je hèbt wat te vertellen als oudere. Als je alleen nog maar oudér bent, en iets bereikt hebt in je leven, een eigen positie, dan heb je te vertellen hoe de Here God je tot hiertoe geholpen heeft. En iedere jongere die zich onderdeel van een aanstormende generatie voelt, die iets bereiken gaat, natuurlijk iets veel beters of heel anders dan vader en moeder, die heeft er belang bij dat te horen. Want hoe anders of hoe veel beter het in hun leven ook zal gaan, ook hen wil de Here God zelf geholpen hebben. En als je intussen heel oud en afhankelijk geworden bent, ook dan heb je nog iets te vertellen en voor te leven. Op je eigen manier. Niemand hoeft jouw manier over te nemen om toch iets, ja heel veel van je te leren. Niemand hoeft te bidden als zijn grootmoeder of grootvader om toch te kunnen leren dat je zelfs als je niets meer kunt dán bidden je nog een belangrijke plaats in de gemeente hebt.
Ja, een eigen plaats. Eigenlijk ben ik daar terloops al mee bezig gegaan. Ouderen zijn geen jongeren. Zij hebben, wat niemand hebben kan die hun jaren niet heeft: ervaring. Die ervaring zet een stempel op je leven. En dat is niet iets om je voor te schamen. Ouderen gebruiken andere woorden, andere beelden, andere gedachtegangen dan jongeren. En dat is prima, zolang je elkaar er maar mee probeert te bereiken en in te begrijpen. Wij denken veel te gemakkelijk: hij of zij is anders dan ik, dus kan ik niets van hem of haar leren. De waarheid is juist andersom: alleen van wie anders is dan jij kun je werkelijk iets leren, iets wat jij nog niet wist of zelf had kunnen verzinnen.
Ook deze dichter hier in Psalm 71 schaamt zich niet voor zichzelf, voor zijn eigen levenservaring. In verschillende boeken over deze psalm wordt er op gewezen dat allerlei passages uit andere psalmen (vooral uit Psalm 22 en 31) in deze psalm terug komen. Deze dichter heeft kennelijk geleefd met zijn psalmboek, heeft die taal geleerd en spreekt er nu in. Hij verbergt dat niet, hij voelt zich niet verplicht ook maar in turbo-taal te gaan spreken omdat iedereen dat doet. Hij wil in zijn eigen woorden vertellen van God. En gelijk heeft hij. Hij bidt om zijn eigen plaats in de gemeente, en God geeft die ook.
En daarmee roept Hij ons op, om die eigen plaats, die Hij ons allemaal geeft, ook werkelijk te gebruiken. Als we dat niet doen, doen we elkaar en onszelf tekort. Als je nu toch vijftig jaar ervaring hebt met leven met God en een ander heeft nog maar achttien jaar ervaring, dan heb je heel veel wat anders is. Maar je hebt ook heel veel om te delen. Als ik jongeren spreek, dan gaat het, openlijk of op de achtergrond, heel vaak over de vraag hoe wij God kunnen herkennen en ervaren in ons leven. Er gebeurt wel van alles, maar hoe weet je nu dat iets van God komt? Als ik ouderen spreek, dan gaat het, weer openlijk of op de achtergrond, vaak over de vraag hoe je verhouding met God nieuw kan blijven, en vernieuwd kan worden. Wat doe je als je de bijbel al tig keer doorgelezen hebt en het saai wordt? Je hoeft het maar zo te zeggen en de suggestie ligt voor de hand: ga eens praten met elkaar, vraag eens, luister eens, vraag eens dóór. Denk niet te snel dat je alles begrepen hebt en dat het toch natuurlijk weer neerkomt op wat altijd al gezegd is, of wat die jeugd van tegenwoordig wel niet denkt.
Juist zo zul je, denk ik, merken dat God je inderdaad niet in de steek laat, al ben je oud en grijs. Dat God je een eigen plaats geeft, en niet de plaats van de uitgerangeerde of de achteraan hobbelende. En juist zo zul je ook merken dat je reden hebt om respect voor ouderen te hebben. Ze hebben een leven in te brengen, ook een leven met God, dat jij nog überhaupt niet hebt. Ze hebben een eigen verhaal, dat je nergens anders kunt horen.
Dat was het derde, nietwaar, dat eigen verhaal. Dat is hoe dan ook het verhaal van een beleefd geloof. Hoe dan ook. Het gaat niet om het verhaal van een gelukt geloof. Dat kan wel, maar het hoeft helemaal niet. Het zal altijd mede het verhaal zijn van hoe je hebt leren leven met je eigen mislukkingen in de omgang met God. De dichter hier in Psalm 71 heeft het over het vertellen van Gods macht en van zijn grote daden aan kinderen en kleinkinderen. Dat wil hij, en dát wordt hem door de Here God ook gegeven.
En precies dat krijgt iedereen die op jaren komt: steeds meer te vertellen over God, en dan niet in theorie, zoals het zou moeten, en zoals je het zou willen, maar in werkelijkheid, zoals het gegaan is. Al is je leven totaal anders gegaan dan je wilde, en voel je je maatschappelijk totaal mislukt en overbodig, in de kerk krijg je van God je eigen plaats, waar je je eigen verhaal mag vertellen: zo is het gegaan, zo heeft God me vast gehouden. Dat verhaal is volstrekt uniek en bij niemand anders te krijgen. Een hele plank boeken lezen over de bijbel en de leer van de kerk levert je nooit zon uit het leven gegrepen verhaal op als je bij de eerste de beste oudere broeder of zuster kunt krijgen. Gods macht, Gods trouw, Gods liefde, Gods eerlijkheid, Gods vergeving, Gods genade, ze krijgen pas echt vlees en bloed voor ons in het leven van mensen die we spreken kunnen.
Ouderen in de kerk zijn mensen die jongeren iets te vertellen hebben. Zo doet deze dichter het hier. Hij gaat meteen doen wat hij graag wil: vertellen. God, uw rechtvaardigheid is groot, zo gaat vers 19 verder, wie is aan U gelijk? Veel rampen hebben hem getroffen, maar God gaf nieuw leven, telkens weer. De hulde daarvoor wil hij blijven geven aan God, in zijn eigen leven, actueel, op dat moment. Ik zal spreken, iedere dag, van uw rechtvaardigheid. En juist zo grijpt hij zijn eigen taak, neemt hij zijn eigen plaats: hij vertelt zijn eigen verhaal.
Dat verhaal gaat niet over hem, maar over God. En wat is dát goed. Dat maakt dat werkelijk iedere oudere ook zon eigen verhaal vertellen kan. Niet alleen een verhaal over de overwinningen in het geloof, maar ook over de nederlagen, niet alleen over wat goed ging, maar ook over wat slecht was, niet alleen over de hoogte- maar ook over de dieptepunten van het leven met God. Tenslotte zijn we allemaal armoedzaaiers bij God. Maar Hij is rijk. En wat wij ook gedaan hebben, in Jezus Christus kunnen we allemaal, iedere dag, spreken van Gods rechtvaardigheid en zijn trouw.
Laten wij zo eens naar onszelf en naar elkaar kijken in de kerk. Ik denk zo, dat er dan meer te genieten is in de gemeente. Niet omdat er aan ons persoonlijk zoveel goeds is. Niet omdat wij elkaar dan allemaal des te aardiger gaan vinden. Maar omdat we samen des te meer kunnen leren houden van God. Van zijn macht, van zijn grote daden leven we allemaal, pas geboren, of oer-oud. En hoe meer we daarvan leren zien, des te meer leven we. Amen.