Loenen-Abcoude 13/03/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Dat had u vast al weg gedacht, na de afgelopen twee zondagen, dat er nog een preek over Psalm 105 volgen zou. Dat krijg je ervan, als je zegt dat de Psalmen 105 tot en met 107 bij elkaar horen. Toch is het niet alleen die, laten we zeggen, systeemdwang, die ervoor zorgt dat we vanavond even stil zullen staan bij Psalm 105. De Psalm heeft, zoals we zullen zien, ook iets te zeggen in deze speciale dienst, waarin we samen de Here willen bidden om zijn zegen over wat groeit op het land en over ons werk.
De Psalm is dan ook iets anders dan, wat het bijbelgenootschap er boven heeft gezet, een algemene lofpsalm op Gods heilsdaden. Trouwens, ook als Psalm 105 alleen maar dat was, een loflied over hoe groot God is, zou het nog geen kwaad kunnen om, vóór we gaan bidden, even tot ons door te laten dringen hoe indrukwekkend die God eigenlijk is, die wij zoeken in ons gebed. Het is altijd goed dat wij ons bij ons bidden realiseren tot wie wij eigenlijk spreken, en dat dat ook ons bidden stempelt. Kijk maar naar het Onze Vader, dat de Here Jezus ons heeft geleerd, als een soort model-gebed. Dat begint niet voor niets met drie bedes waarin we iets voor God vragen: zíjn naam, zíjn koninkrijk, zíjn wil, daarop moeten we allereerst gericht zijn, die in onze gedachten houden. Als we dat doen, dan stempelt dat ons bidden voor onszelf in de volgende drie bedes: we vragen brood voor onze dienst aan Gód, vergeving van onze schulden die ons blokkeren bij die dienst aan Gód, bescherming tegen de boze die ons juist bij ons dienen van God in de wielen rijdt. Zo wordt ons bidden niet egoïstisch. Het is goed om ons dat juist op een biddag voor gewas en arbeid te realiseren, in het algemeen al.
Maar ik denk, dat Psalm 105 ons nog meer te zeggen heeft, juist bij ons bidden tot God. Dat meer komen we op het spoor als we, net als we bij de Psalmen 106 en 107 gedaan hebben, eens kijken naar het kader waarin Psalm 105 staat, naar het begin en het einde ervan. Dan valt op dat de eerste vier verzen eigenlijk alle vier gaan over bidden: de Here loven, zijn naam aanroepen, voor Hem zingen, ons in God beroemen, en vooral vers 4: Vraagt naar de Here en naar zijn sterkte, zoekt zijn aangezicht bestendig. Dat is toch iets als: bid en blijf bidden, houdt niet op God aan te roepen.
Kijken we dan vervolgens naar het slot van de psalm, het laatste vers, dan zien we daar iets anders. Daar gaat het niet weer over bidden, maar gaat het over Gods inzettingen onderhouden en zijn wetten bewaren. Als je dat ook eens in één woord samen zou moeten vatten, zou je kunnen zeggen: het slot van de psalm gaat over werken. Bidden en werken, dat is het kader van Psalm 105. En over dat bidden en werken wil nu de rest van de psalm ons iets leren.
Laten we dan vanavond, voor we de Here bidden om zijn zegen over gewas en arbeid, samen luisteren naar die wijsheid over bidden en werken van Psalm 105. Ik vat samen: Gods trouw in de geschiedenis van zijn volk leert ons bidden en werken, in vertrouwen en in trouw.
Gods trouw in de geschiedenis van zijn volk, die leert ons bidden en werken. Want in Psalm 105 gaat het niet maar in het algemeen er over dat God groot en goed is, machtig om zijn volk te verlossen, nee, het gaat er om dat God iemand is, die doet wat Hij beloofd heeft, iemand die trouw is, en betrouwbaar. Dat moeten de Israëlieten dan ook gedenken, en moeten wij ook goed beseffen. Zo wil God voor ons staan als wij Hem vanavond aanroepen: als de trouwe God, die doet wat Hij zegt.
Laten we dat even bekijken in de Psalm. Ik zei net al, het kopje van het bijbelgenootschap boven Psalm 105 is niet zo sterk. Het gaat om iets anders dan om een algemene lofpsalm op Gods heilsdaden. Vers 5 moet ons daarbij niet in de war brengen. Het lijkt wel alsof daar heel algemeen over Gods wonderen, zijn tekenen en oordelen, wordt gesproken, maar dat is niet zo. Dat blijkt wel uit vers 6: het gaat om wonderen, tekenen en oordelen, die God heeft gedaan voor de kinderen van Abraham en Jakob, om speciale wonderen, grote daden die in een bepaald kader staan.
Dat kader wordt aangegeven in de verzen 8-11: het gaat om grote daden die God stelde in zijn trouw aan zijn belofte aan Abraham, Isaak en Jakob, zijn belofte namelijk dat Hij hen het land Kanaän geven zou. En daar zingt dan ook de rest van de Psalm over. Het gaat over de tijd van Abraham, Isaak en Jakob (vers 12-15), over de tijd van Jozef (vers 16-22), over de tijd van Mozes, de uittocht (vers 23-38) en de tocht door de woestijn (vers 39-43). De Psalm eindigt met de vervulling van die belofte van God: vers 44: God gáf hun de landen der volken, zodat zij de arbeid der natiën beërfden. Kijk maar: God doet wat Hij zegt, geeft wat Hij belooft. Hij is trouw. En zo blijft Hij trouw, trouw aan zijn beloften.
Ik leg expres even wat nadruk op dat woord beloften. Dat doet Psalm 105 namelijk ook. Het is verdrietig dat dat in de vertaling niet zo goed uitkomt. Je kunt merken dat Psalm 105 is vertaald door gereformeerde mensen in de jaren dertig, mensen die dachten dat ze wel ongeveer wisten wat een verbond in de bijbel was, met niet alleen een belofte, maar ook met eisen en zo, geboden en alles. Lezen we vers 8-11 in een betere vertaling, dan vinden we iets als: Voor altijd blijft Hij denken aan zijn verbond, voor duizend generaties geldt zijn belofte: dat verbond, gesloten met Abraham, die eed, aan Isaak gedaan. Voor Jakob heeft Hij deze bevestigd, voor Israël, als een verbond dat blijft. Hij zei: U geef Ik het land van Kanaän, als eigen gebied u toegemeten. Belofte, eed, testament, daar gaat het om bij het verbond met Abraham. Altijd in de bijbel. Telkens weer wordt er op teruggegrepen met woorden als de eed die de Here aan Abraham zwoer, de beloften die de Here aan Abraham deed, of dergelijke, tot en met bij Paulus in Galaten toe.
Aan die grote beloften aan Abraham blijft de Here trouw, voor altijd. Kijk maar, zegt Psalm 105: Hij gaf hun het beloofde land. Kijk maar, mogen wij zeggen, Hij gaf onze Heer, Jezus Christus, om voor alle volken tot een zegen te worden. Kijk maar, God doet wat Hij belooft. En wat is dat belangrijk als we tot de Here willen bidden. We mogen bidden in vertrouwen, juist vanwege die trouw van de Here zelf. Ja inderdaad, net als bij de Psalmen 106 en 107 gaat het daarbij niet om de concrete voorbeelden zelf. God heeft ons Palestina niet beloofd. Hij heeft ons een hemels Jeruzalem beloofd, en Hij heeft ons beloofd alles wat we nodig hebben om daar te komen, ons leven door: dagelijks brood, vergeving van zonden, bescherming in aanvechtingen. Om dat alles mogen we bidden in vertrouwen, we mogen rekenen op de trouw van onze God. Hij doet wat Hij belooft.
En die beloften van God willen dan ook richting geven aan ons leven. Het mag er, juist ook op een biddag om gewas en arbeid, niet om gaan dat wij gaan bidden om allerlei dingen die wij graag willen hebben, allerlei luxe die God ons niet beloofd heeft. Als God ze ons geeft, is dat een extra waar we Hem des te meer dankbaar voor kunnen zijn. Maar net zoals de Israëlieten op weg naar hun beloofde land konden vragen, en de Here deed kwakkels komen en gaf manna (vers 40), zo mogen wij, op weg naar ons beloofde land vragen, en God zal geven wat wij nodig hebben onderweg.
En nog op een andere manier geven Gods beloften richting aan ons leven. Nee, niet op die manier dat God aan zijn gaven voorwaarden verbindt, zo van: doe jij eerst eens dit, anders krijg je niks. Maar wel zo, dat Gods gaven met een bepaalde bedoeling gegeven worden. Dat zegt vers 45: opdat zij zijn inzettingen onderhouden en zijn wetten bewaren. En laten we dat niet misverstaan. Het gaat God niet, nergens om een stuk gehoorzaamheid op zich van mensen, alsof Hij alleen maar zou willen bereiken dat die eigenwijze mensen nu eindelijk eens naar Hem zouden gaan luisteren. Het gaat in alles hier om Gods goede geboden. God geeft ons, naar zijn belofte, zomaar, gratis, zonder enige voorwaarde vooraf, levensonderhoud, vergeving en bescherming. Maar Hij geeft ze niet voor niets. Hij geeft geen werk, eten, kleding en dergelijk, om dat alleen maar op te maken of er de grote meneer mee uit te hangen. Hij geeft geen vergeving voor niets, om rustig door te kunnen gaan met slechte dingen, en, om zo te zeggen, Hij ontruimt ons door duivels gekraakte huis niet om het vervolgens leeg te laten staan. Laat ik het eens met een voorbeeld zeggen. Het is met ons als zondige mensen net als met iemand die iedere dag 10 kilometer lopen moet naar school, of naar zijn werk. En nu belooft God ons, en geeft God ons naar zijn belofte, een fiets, zomaar, gratis, zonder voorwaarden vooraf. Maar het is natuurlijk wel duidelijk dat Hij die fiets niet zomaar geeft, om in de schuur te laten staan, of te poetsen of zo, maar om te gebruiken. Precies zo is het hier. God doet wat Hij belooft, gratis, zonder voorwaarden. Maar Hij doet het, opdat wij zijn inzettingen zouden onderhouden en zijn wetten bewaren. Logisch toch? Daarom: we mogen bidden in vertrouwen, maar laten we het niet vergeten: daar hoort ook werken in vertrouwen bij.
Nog even wil ik met u stilstaan bij dat tweede: Gods trouw in de geschiedenis van zijn volk leert ons ook bidden en werken in trouw. Zoekt zijn aangezicht bestendig: houd niet op God biddend in de ogen te zien. Houd het vol. Dat is voor ons mensen geen overbodige aansporing, denk ik. Daar zitten, denk ik, in ieder geval twee kanten aan. In de eerste plaats zijn wij over het algemeen niet van die mensen met een engelengeduld, met een lange, lange adem, als het gaat om dingen waarvan wij overtuigd zijn ze nodig te hebben. Hoe kunnen we niet lijden onder langdurige ziekte, pijn en verdriet. We begrijpen niet waar het allemaal goed voor is, en hebben zomaar last van het gevoel dat God ons helemaal niet geeft wat Hij belooft: tenslotte alles wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben? Als deze psalm dan zegt: Kijk maar, God doet wat Hij belooft, dan ligt het ons voor in de mond om te reageren met: ja, ja, maar in mijn leven niet. Ik kan bidden wat ik wil, maar de hemel is van koper.
Ik denk, dat de meesten van ons dat gevoel wel kennen en ook wel eens zo op Gods beloften gereageerd hebben, al was het maar in stilte, in onze gedachten alleen. Toch zou zon reactie jammer zijn. En de boodschap van deze psalm missen. Want, net als ik bij Psalm 107, anderhalve week geleden al zei, wat hier in Psalm 105 zo dicht bij elkaar staat, alsof het allemaal op een achternamiddag gebeurd is, dat heeft in werkelijkheid zon vijfhonderd jaar geduurd. Pas toen bleek, dat God al die tijd had gewerkt, ook al zagen de Israëlieten er niets van. Pas toen bleek in werkelijkheid dat God inderdaad doet wat Hij belooft. En op de vervulling van die andere belofte, van de komst en het werk van Christus, heeft Israël nog eens duizend jaar moeten wachten. En toch bleek: God doet wat Hij zegt. Kijk maar. Hij is wel bezig, met ons en voor ons, ook al zien we het resultaat nog niet, of nog niet zo als we zouden willen. Daarom: laten we het volhouden, trouw blijven, zoals God trouw blijft. Toch. Kijk maar.
En er zit nog een kant aan die aansporing van vers 4, om het vol te houden tot God te bidden om wat wij nodig hebben. Bidden voor gewas en arbeid is niet iets voor één keer per jaar in de kerk en werken aan gewas en arbeid is niet iets wat los staat van God. Maar wij zijn als mensen zo snel afgeleid van waar het God om gaat. We verliezen zomaar zijn beloften uit het oog, en laten ons helemaal absorberen door al het werk, alles wat er te genieten valt, alles wat er te doen is en mee te maken valt hier. We gedenken dan niet meer de wonderen die de Here heeft gedaan om ook ons op te zoeken en mee te nemen op weg naar zijn nieuwe werkelijkheid. We vergeten zijn trouwe werk in ons leven. En hoe gemakkelijk verliezen we dan ook niet onze eigen trouw. Als het logisch is, en niet meer dan dat, om het goed te hebben, en we er de hand van God niet meer in ontdekken, waar zal ons bidden en danken blijven? Als ons leven zo zijn eigen gangetje gaat, zonder contact met God, zonder gesprek met Hem, waar zal ons werken in werkelijke trouw aan zijn goede geboden blijven? Dan lopen we zomaar weer die oude vertrouwde 10 kilometer naar ons werk of naar school, en laten de fiets die God ons gaf domweg in de schuur staan.
Laten we het ons daarom des te meer herinneren, nu, maar ook morgen en overmorgen. Heel ons leven, met al zijn mogelijkheden, wordt gedragen door die grote trouw van God, van de God die doet wat Hij belooft. Iedere keer als we krijgen wat we nodig hebben, als we krijgen waar we om gebeden hebben, krijgen we het van Hem. En we krijgen het niet zomaar, zonder bedoeling. Bidden en werken, in vertrouwen en in trouw, we leren het van God, onze goede God, onze trouwe God, die doet wat Hij belooft. Kijk maar. Amen.