Prediker 12:12-14

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 117
lezen 2 Korintiërs 5:1-10
Psalm 121
tekst Prediker 12:12-14
Gezang 4
Gezang 40

Loenen-Abcoude 31/12/96

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Daar staan we zometeen voor het laatst met het jaar 1996 in onze handen. Dan zetten we het weg, hoog of laag in de kast van ons leven, op ooghoogte, om er telkens weer aan herinnerd te worden, of juist diep weg, achterin, om nooit meer die gehate getallen te zien, of gewoon, zo maar ergens op een plekje. En we pakken een nieuwe doos, nog mooi strak gevouwen, zoals die archiefdozen uit de fabriek komen, om de komende nummers van jaargang 1997 van ons levensblad in op te bergen. We zetten er, net naar de mensen die we zijn, de letters 1997 op, fraai en sierlijk, rap gestempeld, in haast of in afschuw neergekrabbeld, of zelfbewust neergepend.

Maar nu, oudjaarsavond, eerst nog even dat andere: we staan zometeen voor het laatst met het jaar 1996 in onze handen. Wat zullen we ervan denken? Eerlijk, bij onszelf? Ik weet dat van u niet, in ieder geval van de meesten van u niet, en u, in ieder geval de meesten van u, weten het van mij niet. We leven allemaal tenslotte ons eigen leven, met onze eigen heel persoonlijke gevoelens en geheimen, die alleen in ons eigen levensblad komen te staan. Zomaar kunnen we bij elkaar op de buitenkant afgaan, en denken dat die ander een jaar met grote successen, met lekker werken en leven, wel als een goed jaar zal opnemen in zijn eigen levensarchief. Maar dan rekenen we niet met de stille angst of het stille verlangen of het grote verdriet, met dat alles wat wij meestal doormaken als we alleen zijn. En andersom: zomaar kunnen we bij elkaar op de buitenkant afgaan, en denken dat die ander een jaar met diep verdriet, met grote mislukkingen, een jaar met een rand van rouw, wel als een zwart jaar zal stempelen voor zichzelf. Maar dan vergeten we de grote kracht en nabijheid van onze God, de moed en de veerkracht die Hij geven kan, zomaar aan mensen, in eenzaamheid of samen, waardoor juist zwarte jaren oplichten in het licht van de nieuwe morgen.

Nee, ik weet niet wat er vanavond door u heen gaat en zal gaan, als we ieder persoonlijk zo voor het laatst met het jaar 1996 in handen staan. En, misschien anders dan u verwacht, ik ga ook niets zeggen over wat u inhoudelijk van uw eigen levensgang in het aflopende jaar zou moeten vinden. Misschien verwacht u dat wel van een dominee, maar dat zou niet terecht zijn. U leeft uw leven zelf voor God, met Hem moet u het zelf regelen. Wij hebben geen bemiddelaars tussen God en ons, behalve Jezus Christus zelf. Ik heb noch de bevoegdheid, noch de behoefte op het oordeel van Jezus vooruit te grijpen.


Maar misschien verwachtte u aan het begin van de dienst toch wel zoiets, dat ik iets zou gaan zeggen, heel inhoudelijk, over ons leven. Tenslotte is de tekst van vanavond uit Prediker. En je kunt haast die naam niet laten vallen of de gedachte komt boven: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Alles is zinloos, alles is volkomen zinloos, dat was de uitspraak van Prediker. En het is inderdaad zoals er net voor onze tekst te lezen staat: de uitspraken van wijze mensen zijn puntig en scherp. Eenmaal gehoord, eenmaal gelezen, zitten ze in ons vast als spijkers in het hout.

Toch is dat waar Prediker mee begint (1,2): ijl en vluchtig, zonder zin, nutteloos is alles, en dat waar Prediker bijna mee eindigt (12,8): alles is zinloos, alles is volkomen zinloos - toch is dat niet het laatste woord van dit boekje van wijsheid over ons leven. En ik wil u vanavond dan ook niet heel inhoudelijk suggereren, dat ieder van ons, die terugkijkt op het leven in 1996, wel tot de conclusie moet komen: ijl en vluchtig, zonder zin, nutteloos is alles geweest. Stel, u zou dat van mij aannemen, het zou een grauwsluier van pessimisme over ons leven kunnen leggen. En het zou bij Prediker niet passen. Want zijn laatste woord van wijsheid staat in onze tekst te lezen: Na alles wat hier gezegd is, valt er alleen nog dit te zeggen: heb ontzag voor God en onderhoud zijn geboden; daar komt het voor de mens op aan. Want God zal oordelen over alles wat je doet, zelfs over wat verborgen blijft, of het nu goed is of slecht.


Nu zou ik me voor kunnen stellen, dat er iets in u zegt: ja, maak het nog even wat erger! Moeten we straks nog met een donderend ’dies irae’ de kerk uit: het oordeel van God, op die: „Dag van weedom en van boeten, als gij zult verrijzen moeten, en gerecht zijn om uw’ zonden, mensch, God spare u in die stonden!” - Toch is dat niet mijn bedoeling, omdat het niet de bedoeling van de Prediker is. Prediker is hier niet bezig ons na al zijn pessimisme nog even bang te maken, net zo min als Paulus dat wil in 2 Korinte, als hij deze uitspraak van Prediker aanhaalt. Prediker wil ons juist, aan het eind van zijn boek, een ander perspectief op ons leven geven.

Want als er een prijs bestond voor het eerlijkste en openste boek van de bijbel, zou Prediker er een goede kans op maken. Van het begin af aan zegt hij precies wat hij doet, en wat hij gedaan heeft. Hij had zich voorgenomen, alles wat er gebeurt in deze wereld te bestuderen, want hij wilde weten wat de zin van alles is. Zo zegt hij dat, en zo heeft hij het ook gedaan. Hij heeft gekeken, naar alles wat er zoal in het leven te doen en te bereiken valt, gekeken, naar alles wat er gebeurt, feitelijk. Hij heeft de mooie dingen van het leven gezien, en de lelijke, de schrijnende, de kracht en de zwakheid. En hij heeft zijn conclusies getrokken. Inderdaad is het goede goed, en is het goed ervan te genieten, zeker omdat het maar kort duurt. En inderdaad is het beter om wijs te zijn dan dwaas, maar een garantie voor zin, voor betekenis in je leven hier is het niet: één fout bederft veel goeds, en een beetje dwaasheid weegt meer dan wijsheid. Prediker heeft gekeken, gekeken naar hoe het gaat, en daaruit de conclusie getrokken: hoe veelbelovend het begin ook vaak is, toch is het einde telkens weer: alles is zinloos, volkomen zinloos. Vanuit het perspectief van deze wereld, van onze mensenmaatschappij, van ons eigen mensenleven, valt het niet uit te maken wat er in ons leven nu echt goed of echt kwaad is. Wie leest in zijn eigen levensblad, zal altijd weer voor de vraag komen te staan van: nou, wat moet ik daar nu mee aan? En laatste antwoorden daarop zijn er niet.

Juist daartegenover komt Prediker nu tot zijn laatste, zijn allerlaatste woord: pas als we van perspectief veranderen, pas als we gaan letten op Gods perspectief over ons leven, dan komt er uitzicht op betekenis en zin: God zal oordelen over alles wat wij doen, zelfs over wat verborgen blijft, of het nu goed is of slecht. En zijn oordeel zal aan het licht brengen wat het nu allemaal echt voorstelde, dat leven van ons. En dat is niet iets om bij voorbaat negatief over te zijn, zo van: God vindt ons leven natuurlijk allemaal maar niks. Integendeel, het is eerder iets om hoopvol over te zijn. Als we alleen maar met onze gewone mensenogen naar ons leven kijken, en werkelijk eerlijk zijn, dán, ja dán hebben we reden om negatief te zijn. Daar is Prediker verder vol van. Maar juist daartegenóver brengt hij hier Gods perspectief in. In Gods oordeel zal blijken niet alleen wat echt slecht was in ons leven, maar ook wat echt goed was.


Ziet u, als wij nu vanavond voor het laatst met het jaar 1996 van ons levensboek in handen staan, en het nog eens doorbladeren voor onszelf, misschien met anderen, die ons lief zijn, u zult zien, er is van alles in, waarvan wij zeggen moeten: we weten niet wat we ermee aanmoeten. En er is van alles in, waarvan wij bij nader inzien moeten zeggen: wat betekent het nu allemaal, heeft het wel zin, wel betekenis gehad? Nee, ik zeg daar verder niets over. Ik zeg niet: natuurlijk was het allemaal ijdelheid, volkomen zinloos. Prediker leert ons iets anders te zeggen. Hij wijst ons, om zo te zeggen, op de stempels op die archiefdozen waar wij ons levensblad in opbergen. Het blijken stempels te zijn van een hemels verhuisbedrijf. En als ook voor ons het moment komt, dat het zilveren koord is versleten en afknapt, als de gouden lamp stukvalt, de kruik breekt bij de bron en het scheprad kapot valt in de put, als ook voor ons de dag komt dat ons lichaam vergaat in de aarde, dan keert onze levensadem terug tot God die hem gegeven heeft, er is een huis voor ons in de hemelen, en heel ons persoonlijk archief gaat mee. En in Gods oordeel zullen we zien wat het betekend heeft. Eerlijk en echt.

Dat oordeel mogen we met vertrouwen tegemoet zien. Nog eens: het gaat Prediker hier er bepaald niet om, ons nog even bang te maken aan het slot. Integendeel. Hij wijst ons juist op de God van wie we weten wat we aan Hem hebben. Vrees God, dat bedoelt niet te suggereren dat wij bang moeten zijn voor God. De vrees voor God, het levende ontzag voor God, dat is juist in het Oude Testament het woord voor wat wij bedoelen met geloven: eerbiedig omgaan met onze hemelse Vader, die uit een ander perspectief naar ons leven kijkt dan wij, maar die ons liefheeft. En we weten wat we aan Hem hebben. Dat wist Prediker al: onderhoud zijn geboden: God heeft ons niet in het onzekere gelaten over zichzelf. En dat weten wij, dunkt me, nog veel beter dan Prediker, nu God zichzelf helemaal uitgesproken heeft in Jezus Christus, onze Heer. Juist Hij oordeelt, juist onze Here Jezus verwachten wij als Rechter uit de hemel, juist Hem, die Zich eerst om ons voor Gods rechterstoel gesteld en heel de vloek van ons weggenomen heeft, zegt onze catechismus dan, in zondag 19.


Daarom, broeders en zusters, als wij vanavond die doos met jaargang 1996 opruimen in de kast van ons leven, mogen we dat met vertrouwen doen, bij alles wat we, terugziende en bladerende, nog even voor ogen krijgen. Wie zal anders zin en betekenis geven aan ons leven, ook van 1996, dan Jezus Christus, onze Heer? Hij doet het, en Hij heeft het al lang gedaan. En dat zal blijken ook, eens als Hij het aan het licht brengt op zijn dag. Dan zal het onmiskenbaar zijn, al het goede dat Hij in ons tot stand gebracht heeft, ook als wij ons nu nog vaak afvragen of het wel ècht goed was, of er niet veel te veel zonde en schuld van ons bij gemengd was. Dan zal het ook onmiskenbaar zijn, wat er echt kwaad bij ons was, en waar wij alleen maar bij Jezus zelf redding voor kunnen vinden. Laten we die redding dan ook zoeken bij Hem. Dat kan nu al. Hij geeft zijn verzoening nu al, rijkelijk, Hij deelt ze uit voor ieder die dat wil. Dat is Paulus conclusie uit deze tekst van Prediker, in het bekende gedeelte dat volgt op wat wij gelezen hebben in 2 Korinte 5: laat u dan met God verzoenen in Jezus, zijn Zoon. Want met vergeven kwaad hoeven wij het oordeel niet bang tegemoet te zien. We mogen het loslaten, en aan Hem overlaten, gelijk met heel ons leven.


Daarmee, tenslotte, komen we nog even bij vers 12 van Prediker 12. Er is geen einde aan het maken van veel boeken en veel doorvorsen is afmatting van het lichaam. Natuurlijk gaat het daar over echte boeken, zwart op wit, geschreven door mensen voor mensen. Maar daar houdt het niet mee op. Want waarom schrijven mensen tenslotte boeken? Echt niet alleen maar om wat wetenswaardigheden door te geven. Tenslotte zit daar altijd de grote zoektocht van mensen naar zichzelf, en naar de zin van hun leven achter. En dat heeft waarde, zoals ook het boek Prediker, met heel zijn ontdekkingstocht, waarde heeft als geheel. Maar er zit ook een risico aan. Er komt immers geen einde aan, omdat mensen uit zichzelf die levenszin niet ontdekken kunnen. Wij hebben Gods overzicht niet, en missen zijn inzicht in hoe mensen en dingen werkelijk zijn. En zomaar wordt het bezig zijn met de zin en de betekenis van ons leven dan een doodvermoeiende bezigheid, iets wat je opjaagt en geen rust meer laat vinden.

Hoe gemakkelijk zetten wij de jaargangen van ons levensboek ook niet bij de hand neer in onze kast, om er nog telkens weer in terug te kunnen bladeren. Om op te kunnen zoeken wat ons zo geraakt heeft en gefrustreerd, en nog weer eens en nog weer eens. Om terug te komen op onze vragen, onze protesten tegen God en mensen, en nog weer eens en nog weer eens. Predikers opmerking geldt dan, denk ik, ook voor ons: van al dat lezen word je alleen maar moe. Nee, ik bedoel niet: begraaf je verleden maar, begraaf je verleden van dit jaar maar onder de drempel van 1997. Natuurlijk niet. Maar ik bedoel wel: zet nu ook deze jaargang rustig, en met vertrouwen op God, bij in je levenskast. Laat vanavond gestempeld worden door de overgave aan God zelf van ons leven, ons leven van 1996. Dan hoeft de pijn en de frustratie, dan hoeven de vragen, die ons dit jaar zo beziggehouden hebben, ons niet meer te achtervolgen, en te beheersen, maar kunnen we ze in eerlijkheid en vertrouwen onder ogen zien, om het dan allemaal bij God in handen te leggen. We kennen Hem toch? We kennen Hem toch in Jezus Christus, onze Heer?

Dan kunnen we vrij het nieuwe jaar binnen gaan. Vrij, omdat we dat jaar dan binnen gaan in geloof, in vertrouwen, en vol goede moed. Te allen tijde vol goede moed, omdat wij op weg zijn naar onze Heer, Jezus, die wij kennen. Vrij, ook om er werkelijk met heel ons hart een eer in te stellen Hem welgevallig te zijn, één wens te hebben: doen wat Hij graag wil. Want ook de jaargang 1997 van ons levensboek, zo lang of zo kort als die lopen zal, zal terechtkomen in zo’n archiefdoos met opdruk van het hemels verhuisbedrijf. Het gaat mee naar ons eeuwig huis. En van alles wat we hier gedaan hebben, hoe onvolkomen ook, van wat Hij, wat Jezus graag wil, zal eens worden gezegd: Gelukkig zij die van nu af sterven in verbondenheid met de Heer! Ja, zij zullen rusten van al hun inspanningen, want hun daden volgen hen. Amen.


<<<