Jesaja 11:1-10

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 9,1
Psalm 9,8.9
lezen Jesaja 11-12
Psalm 27,1.7
tekst Jesaja 11:1-10
Psalm 105,1.2
Gezang 7,3.6

Loenen-Abcoude 15/12/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Advent is de tijd om te bladeren in het grote fotoboek van God, de bijbel. Het is de tijd om te kijken naar al de verschillende manieren waarop de Here God zijn Zoon heeft afgebeeld, al vóór Hij op aarde kwam. Want dat heeft de Here op allerlei manieren gedaan. Het Oude Testament bevat als het ware een grote diaserie over de Bruidegom, Christus - en ja, ook over zijn bruid, zijn volk, de gemeente. Maar met advent gaat het met name om de Here Jezus zelf, hoe Hij naar voren komt in die vele goddelijke foto’s in het Oude Testament.

Vorige week hebben we gekeken naar het schilderij in woorden, dat Jesaja in hoofdstuk 9 van de Here Jezus geeft. En de boodschap van de preek was toen: kijk eens, kijk eens goed naar die tekening: is Jezus niet iemand om van te houden? Want het was typerend Jezus, niet waar? Hij brengt verlossing in grote stijl, en Hij bewaart ook nog bij die verlossing. Want Hij is een koning die blijft, die koning is voor altijd. Onze Heiland heet niet maar Jezus, Hij is Jezus, Verlosser. Zo tekent Hem Jesaja al. Vanmorgen zullen we een bladzijde verder in Jesaja lezen, en luisteren, en kijken wat Jesaja hier voor ons uittekent. Opnieuw is het een schilderij met de Here Jezus als hoofdpersoon. En opnieuw kunnen we tegen elkaar zeggen: het is typerend onze Heiland. En, zo zou ik willen samenvatten: Kijk eens, is Christus niet iemand om van te houden? Want Hij is een rechtvaardig koning en Hij brengt het koninkrijk van God.


Om dit schilderij van Jesaja goed te begrijpen moeten we, denk ik, maar eens beginnen met, om zo te zeggen, naar de lijst te kijken. Want Jesaja 11,1 komt niet zomaar uit de lucht vallen. Dit is geen uit het voorgaande losgesneden plaatje op zich. Als we alleen al naar de kopjes in ons bijbeltje kijken, is het duidelijk dat Jesaja in het voorgaande inspreekt op de situatie van zijn dagen. Dat was geen beste situatie. Al jaren lang behoorde Palestina tot de invloedssfeer van het enorme rijk van Assyrië. Ongeveer zoals vroeger de landen van het Oostblok aan de leiband van Rusland moesten gaan, zo moesten de koninkrijken van Syrië, Libanon, Israël, Juda, Edom, Moab, Ammon en de stadsstaten van de Filistijnen aan de leiband van Assur lopen. Dat viel ze niet makkelijk. Met regelmatige tussenpozen probeerden ze in opstand te komen en zich vrij te vechten. Zo was dat in de tijd van Jesaja 7-12 ook net weer gebeurd. Syrië en Israël hadden geprobeerd los te komen, en Juda daarin mee te nemen. Maar koning Achaz van Juda had niet mee willen doen, en juist de hulp van de koning van Assur ingeroepen. Hij wilde wel een ondergeschikte van Assur zijn, als hij dan maar met rust gelaten werd.

En toen kwám de koning van Assur. Tiglatpileser III overspoelde met zijn legioenen Syrië, Damascus wordt ingenomen en verwoest, koning Pekach van Israël wordt door zijn eigen mensen van de troon gestoten, zijn land komt grotendeels aan Assyrië, en ondertussen trok het Assyrische leger verder, helemaal tot aan Gaza langs de kust, en ook in het binnenland komen de Assyriërs heel ver. En - ze beperken zich niet tot de landen die opstandig waren, ook Juda krijgt met ze te maken. Achaz’ verbond met Assur bleek spelen met vuur. Een aantal grensvestingen, die de noordgrens van Juda moesten beschermen, worden ingenomen, waaronder Geba, op maar een slordige 10 kilometer van Jeruzalem. Assyrische verkenners dringen zelfs tot Nob door, zo lezen we in 10:28-32, en Nob lag ten opzichte van Jeruzalem zoals Nieuwersluis ten opzichte van Loenen. Achaz moet goed weten met wie hij te maken heeft. De Assyriërs maken hem flink bang, vóór ze zich weer terugtrekken. Ze kleden zijn rijk uit: als ze zich weer terugtrekken is zijn koninkrijk onttakeld. De boom van Isaï is omgehakt, slechts een rest is behouden gebleven, een stronk.

Schril steekt die stronk af tegen de woudreuzen van het Assyrische rijk. Op het moment dat Jesaja hier spreekt heeft de Here God die enorme bomen van de Assyriërs nog niet geveld, zoals in 10:33-34 beschreven wordt. Nee, ze staan nog, hoog en bedreigend, rond Juda, dat maar een afgehouwen stronk vormt. Het broedervolk van Israël is verslagen en grotendeels in ballingschap gevoerd, morgen kan dat ook met Juda gebeuren. Dat is de spanning van díe dagen, waarin Jesaja zijn woorden van hoofdstuk 11 spreekt. Dit vormt als het ware de lijst van zijn schilderij, een lijst die scherp afsteekt tegen wat Jesaja nu gaat schilderen. Want die lijst is, om zo te zeggen, volgetekend met enorme assyrische woudreuzen: grote bomen als teken van wijduitlopende macht.

Binnen die lijst schildert Jesaja nu, in scherp contrast, dat er een rijsje, een loot opschiet uit die stronk van Juda. We zijn al zo lang gewend om Jesaja 11 op de Here Jezus te betrekken, dat het haast vanzelfsprekend voor ons geworden is om die ’stronk van Isaï’ op de toestand van David’s huis in Jezus’ dagen te betrekken, toen er helemaal geen koning meer was. Maar voor Jesaja zelf is dat nog helemaal niet aan de orde. Hij spreekt in zijn eigen dagen, en voor hem heeft die stronk een gezicht. Het gaat over koning Achaz van Juda. Achaz is een koning zonder macht geworden, gedegradeerd tot burgemeester van een stad, een omgehakte boom.

En uit dát machteloze koningshuis komt nu iemand op, ja, iemand die tot het huis van David behoort, maar die toch heel anders is dan Achaz. Het is iemand die, juist tegenover de goddeloze koning Achaz, weer het beeld laat zien van de gelovige koning David. Hij vormt een scheut uit zijn wortels, en dat wil in Jesaja’s taal zeggen: Hij is nu een èchte zoon van David. Ja, Hij is zelfs duidelijk méér dan zijn vader David, Hij is een formaat groter. Want op Hem rust de Geest van God zelf in onmetelijke rijkdom. Wijsheid en verstand, raad en sterkte, kennis en vreze des Heren (dat is het oudtestamentische woord voor geloof, als omgang met God), het is alles in overvloed bij Hem aanwezig. Vanzelf moeten we hier denken aan wat de apostel Johannes later van Christus zelf doorgeven zal: dat Hij namelijk de Heilige Geest ’niet met mate’, helemaal, gekregen heeft. Daarin is Hij méér dan David, die ook de Geest van God wel had, die ook wijsheid had, kracht, en geloof, maar die toch ook zoveel meer, zoveel slechte kanten had. Wat in het klein, en met veel gebrek, bij David aanwezig was, dat heeft deze Zoon van David in het groot en volmaakt.

Dat komt dan ook uit in het bewind van deze koningszoon. Wie zó met de Heilige Geest gezalfd is, wie zó werkelijk Christus, gezalfde, is, die is ook een toonbeeld van geloof, van werkelijke rechtvaardigheid, zonder aanzien des persoons, eerlijk, integer en trouw. Hij wordt erdoor getypeerd: Hij gaat er als het ware in gekleed (vers 5). En dát betekent wat voor de geringen en de nederigen, voor de mensen die altijd het slachtoffer zijn van oorlog, geweld en onderdrukking. En dát betekent ook wat voor de goddelozen, de machthebber, de brandschatters en verkrachters (vers 4). Laat dat nu eerst eens echt op Jesaja’s schilderij staan, met die stronk van Achaz, de goddeloze, die zijn volk aan de rand van de ondergang gebracht had, - en binnen zijn lijst, die lijst met allemaal grote assyrische bomen: grote macht voor de onderdrukkers. Dan is deze loot, die opschiet uit die stronk tegelijk een machtige opluchting. Deze benauwdheid gaat gebroken worden: er komt een koningszoon die werkelijk gerechtigheid gaat brengen. Kijk Hem eens staan, de Gezalfde met de Geest, gekleed in gerechtigheid en trouw: is Hij niet iemand om van te houden?


Binnen het kader van een donkere lijst tekent Jesaja een lelijke boomstronk: omgehakt door ongeloof en dwaasheid. Maar daartegenover, in scherp contrast, groeit er een loot uit, uit die stronk, en wordt tot een gestalte van licht, rechtvaardigheid en vrede. En is dit niet typerend Christus? Is dit niet duidelijk een tekening van onze Heiland zoals we Hem kennen? Zoals Jesaja begint met Hem te tekenen als drager van de Geest in rijke volheid, zo beginnen de evangeliën met het verhaal van Jezus’ doop in de Jordaan, waar de Geest op Hem komt. En, zo blijkt meteen al bij de verzoeking in de woestijn: het is de Geest van wijsheid en verstand, raad en sterkte, kennis en geloof. En dan: in heel Jezus’ verdere optreden blijkt het: Hij oordeelt niet naar de buitenkant, en is niet partijdig voor de sterken, nee, Hij zoekt verschoppelingen en zondaars om hen gerechtigheid te brengen. Eerlijk en integer gaat Hij rond. Maar wie slecht is, bestraft Hij. Duivelen drijft Hij uit, wie Hem wel eens testen willen komen bedrogen uit, tot niemand Hem meer een vraag durfde stellen. Het is duidelijk: hier is de Koning, de door Gods Geest gezalfde Koning. Hij spreekt met macht en zijn handen zijn genezende handen.

En daarin is al begonnen wat Christus eens helemaal zal laten zien. Paulus neemt in 2 Tess. 2:8 vers 4 uit Jesaja op, en betrekt het op de jongste dag, als Christus de macht van de boze, van de antichrist, het uitgegroeide kwaad, breken zal. Dat komt nog, maar Christus begon er al mee op aarde. En Hij zet het tot op heden voort: de grote Heer in de hemel, die aan Johannes op Patmos verschijnt, Hij noemt zich ’de wortel van David’, en verwijst daarin naar Jesaja 11. Kijk eens naar Jesaja’s tekening: midden tussen de onderdrukking en overheersing van kwaad en zonde, ontspruit een loot, die uitgroeit tot een machtige figuur van gerechtigheid en trouw. Kijk eens goed: het is Christus, onze Heer, typerend. Is Hij niet iemand om van te houden?


Hij is een rechtvaardig koning. Ja, en laten we goed opletten: niet zomaar naar mensenrechtvaardigheid. Hij oordeelt niet naar wat te zien of te horen is, maar echt rechtvaardig. Daar komen heel onverwachtse dingen uit voort voor ons. Denk maar aan Christus op aarde, die op een schokkende manier de voor het oog rechtvaardigen (farizeeërs en Schriftgeleerden) liet staan, om zich te richten op de verlorenen, op het volk, op de ellendigen en armen, op de mensen die gerechtigheid ontvangen wilden. Zo is Hij nóg koning. En we zouden wel een heel merkwaardig beeld van Hem ronddragen als we dat verbasterden tot een slogan in de richting van: en de kerk, die gaat nooit verloren. In de kerk kun je net zo hard verloren gaan als daarbuiten, als je namelijk een onrechtvaardige bent, die zich door God niet wil laten gezeggen of veranderen, en die zich uiteindelijk als een goddeloze gedraagt. Er is veel wat verborgen is, wat door de kerk niet beoordeeld wordt, wat de kèrkelijke tucht niet bereikt, maar wat Christus wel degelijk oordeelt, met een rechtvaardig oordeel. Daarop mogen wij onszelf wel eens bekijken, en niet de anderen. Deze koning oordeelt ons, een ieder voor onszelf, eerlijk en rechtvaardig.

Laat Hij dan bij ons mogen zien, dat wij, bij alle gebrek, mensen zijn, die zijn gerechtigheid ontvangen willen, als geringen en nederigen, en die zich daardoor laten typeren, want dan zullen we met dezelfde verwondering als de geringen en nederigen uit de dagen van Christus op aarde, mogen zien, dat Hij werkelijk rechtvaardig is, en in ons nog veel meer gerechtigheid ontdekt, dan wij zelf hadden gezien. Want Hij vindt dan zijn eigen leven in ons terug, en spreekt vrij, tot ónze verbazing. Broeders en zusters, het is advent: deze Koning wil voor onze aandacht staan als de goddelijke, met de Heilige Geest gezalfde Koning. Kijk goed, zo eerlijk, zo reddend rechtvaardig als Hij is, is Hij niet iemand om van te houden?


Deze koning, Christus, brengt dan ook het koninkrijk van God. Dat was het tweede, waar we nu nog bij stil willen staan. Jesaja tekent in de verzen 6-9 in beeldende taal het vrederijk van Koning Christus. De vrede in Christus’ rijk zal zo volstrekt zijn, dat Jesaja haar typeert met de meest onmogelijke combinaties uit het dierenrijk. Dat is geen tekening die we letterlijk moeten opvatten. Het gaat er in deze beelden om, dat zelfs natuurlijke vijanden vrede zullen sluiten. Zo diep zal de vrede reiken die in Christus’ koninkrijk heerst.

En, net als ik bij het eerste onderdeel eigenlijk al deed: we moeten opletten, dat we het beeld van dit koninkrijk niet helemaal overplaatsen naar de tijd na de jongste dag. Dan halen we Jesaja’s profetie uit haar verband en zijn schilderij uit de lijst. Natuurlijk heeft dit betekenis voor de volmaaktheid van Christus’ rijk, maar dat is dan ook de volmaaktheid van wat nu al aanwezig is. Jesaja heeft het in eerste instantie over een vrederijk hier op aarde. Dat blijkt wel uit de rest van hoofdstuk 11: te dien dage, zo gaat het verder, en dan volgt een schets van de grote terugkeer uit de ballingschap van Israël. Te dien dage stond er al in vers 10, en dan gaat het, ja, dan gaat het duidelijk over onze tijd, de tijd van het uitgaande evangelie, dat alle volken trekt tot deze Koning.

Diepe vrede, die zelfs natuurlijke vijanden met elkaar verzoent, die wil vandaag de dag al zichtbaar worden. Dat is iets waar wij wel terdege bij stil mogen staan. Want het raakt ons direct. Het is duidelijk onder meer ónze tijd, waar het hier over gaat. Als we die vrede helemaal naar de nieuwe wereld verleggen, dan maken we het onszelf uiteindelijk alleen maar gemakkelijk. Dan is deze tekening een tekening die nóg komt, maar waar wij ons zelf niets van aan hoeven te trekken. Net als in het Nieuwe Testament Christus’ koninkrijk dan iets wordt voor later, zonder appèl op ons vandaag. Maar Christus brengt inderdaad het koninkrijk van God, en Hij brengt het vandaag, en het bestaat in vrede, vrede met God, en vrede onderling, zelfs tussen natuurlijke vijanden.


Waar moet dat dan vandaag uitkomen? Wel, waar anders dan in de kerk, in de gemeente van Christus? En door de kerk moet het invloed hebben naar buiten. Broeders en zusters, waarom denkt u anders dat het zo belangrijk is dat wij goede mensen worden? Mensen die getypeerd worden, ja, uiteindelijk door dít vrederijk? Christus staat in ons midden als de grote, rechtvaardige koning, die ons vrede geeft met God, die ons rijk maakt met geschenken van leven, wijsheid en vrede. Dat moet, juist onder invloed van zijn Geest, invloed hebben op ons, veranderende invloed. Zo gebeurt het toch ook in de kerk? Al vanouds: bij zijn komst heeft Christus vrede verkondigd voor hen die veraf waren, de heidenen, en vrede voor hen die dichtbij waren, de joden, en hen beide, natuurlijke vijanden of niet, tot één gemaakt. Dat zegt Paulus, en hij kon het zien in zijn gemeenten: vrederijk. Zo werkt Christus toch nog? En het is te merken ook, in alle vrede en verzoening die door zijn kracht in de kerk plaats vinden.


Zo wil de Here Jezus dat zien. Hij werkt eraan. Daarom is het zijn grote project, dat wij goede mensen worden, om hier al zijn vrederijk te laten aanlichten. En inderdaad, dat vindt tot op de jongste dag nog plaats binnen een lijst als die van Jesaja, een donkere lijst, van macht en onderdrukking; en er is nog veel tekort en gebrek. Maar helemaal niets, dat kan niet, dan ontbreekt de Geest van Christus. Dan ontbreekt ook de aantrekkingskracht van de kerk naar buiten, want wat zouden al die andere mensen zoeken bij onveranderde mensen? Nee, we moeten deze tekening van Jesaja niet naar de toekomst schuiven. Ze wil nu al invloed op ons hebben. Want Jezus is gekomen, en Hij heeft vrede gebracht. En de engelen hebben gezongen: Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde. Wie daar nu al uit leeft, die heeft inderdaad alle reden om met Jesaja 12 mee te gaan zingen. En hij zal er eens alle reden voor hebben. Amen.


<<<