Loenen-Abcoude 14/12/97
Gouda 21/12/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, jongens en meisjes, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
De koning komt! De koningin komt! Wat een feest! Die beelden kennen we allemaal, uit ervaring, of van de televisie. Koninginnedag. Feest in het dorp of in de stad, nog veel groter dan op al die andere Koninginnedagen, dat de koninklijke familie ergens anders in het land op bezoek gaat. Allerlei spelletjes, sporten, demonstraties, de muziek trekt uit, kinderen zingen, vlaggen wapperen in de wind - één grote braderie van vrolijkheid en plezier. De koning, de koningin komt, het doet ons denken aan licht en vrolijkheid, zon en frisse wind: feest! Hoera! Je kunt het allemaal zo voor je zien. En als je dan dat liedje leert:
Maak een rechte weg voor de Koning,
een brede vlakke weg door de woestijn,
Kijk vol spanning uit, de Heer zal komen,
Laat de oude poorten wijd geopend zijn!
dan zou je zomaar denken aan Koninginnedag.
Toch is dat niet helemaal het beeld dat Jesaja hier tekent. Jesaja tekent wel. Jesaja is in het Oude Testament de grote kunstenaar met woorden. Laten we eens goed kijken, tussen de regels luisteren en op de kleine woordjes letten.
Dan zien we dat Jesaja begint met het beeld van een groepje mensen dat moe en verdrietig bij elkaar zit. Het is het beeld van een groep veroordeelden, dwangarbeiders, ergens in de wereld. Een bekend beeld. Bijna dagelijks kunnen we het zien op televisie, in de krant, in verslagen of in advertenties van hulporganisaties. Daar zitten ze, moe, het licht in de ogen uitgeblust, gebutst en geknakt door het harde werken, afgemat, afgebeuld. Lijdenstijd, knechtschap, slavernij, ongerechtigheid, schuld, zonden. In dat teken staat hun leven. Kijk ze daar eens zitten. Een triest gezicht. Mensen zonder hoop en zonder troost. Dat is het beeld waar Jesaja op in spreekt.
Ja, hij spreekt, want er is een stem! Een stem als een arm om hun schouder: Troost, troost, mijn volk. Mensen, recht de rug, je lijdenstijd is voorbij, je schuld is betaald, je hebt volledig geboet voor je zonden. De gevangenschap is voorbij. Het is de dag van de vrijlating! Als een lichtstraal in de duisternis is daar die stem. Het eerste gloren van de nieuwe dag: troost. En je ziet al haast beweging komen in dat groepje moede mensen. Ze kijken elkaar aan, kunnen het nauwelijks geloven.
Dan klinkt vanuit de verte opnieuw die stem, machtiger nu. Geroep komt steeds dichter bij: Maak een rechte weg voor de Koning, een brede vlakke weg door de woestijn. Want de Here God komt eraan, Jahwe de God van Israël! Het is echt waar, zo heeft Hij het zelf gezegd.
Het kleine groepje mensen stoot elkaar aan: hoor je dat? Roep! eindigt de stem. Zegt het voort! Zegt het voort! Maar de moede mannen zien de afgematte vrouwen aan. Het wil nog maar niet tot hen doordringen. Zegt het voort, wat? wat? Er valt toch niks te zeggen. We gaan allemaal dood, uitgebloeid als het gras onder de straf van Jahwe.
Maar al dichterbij is de stem gekomen, machtiger geworden, duidelijker, hij gaat in op de tegenwerping: Voorwaar, zeker, natuurlijk, dat is zo, de mensheid is gras, verdort, verwelkt, maar hier is wat anders: hier is het woord van onze God dat stand houdt in eeuwigheid! Kom op nu! Sta op! Klim de hoogste bergen op, roep het van de daken! Daar is uw God! Daar is uw Heer! Hij komt er aan.
Je kunt het zo voor je zien. Daar zaten die moede, afgepeigerde mensen. Langzaam staan ze op, beginnen met elkaar te praten, het licht in hun ogen keert terug, een glimlach trekt om hun mond, daar komt die bode al aan, hij is vlak bij, staat al tussen hen in, ze drommen om hem heen, trekken de woorden uit zijn mond. Mensen, mensen, zegt hij, de Here God zelf heeft me gestuurd, voor zich uit gestuurd, Hij komt er al aan, sterk om te verlossen. Hij komt jullie bevrijden. Hij komt jullie weiden als zijn kudde, eigenhandig, zijn eigen goddelijke arm komt Hij om jullie heen slaan, ook de kleintje haalt hij erbij, draagt ze, en wie niet goed meekomen kan, eindeloos voorzichtig zal Hij jullie leiden. Je ziet het voor je. Als iemand zich nog de beelden herinnert van die engelse en amerikaanse soldaten tussen de net bevrijde gevangenen in de concentratiekampen, het is terecht: dat is het beeld dat Jesaja hier oproept. God zelf, die zijn gevangen volk bevrijden komt. Ze zijn nog te zwak om te dansen, te moe om te juichen, maar dat komt nog wel. Zo, als bevrijder komt God in dit beeld van Jesaja zijn intocht houden.
Koninginnedag? Nee, dát is niet het beeld. Bevrijdingsdag, en dan niet in de afgeplatte vorm van onze 5-mei-viering, maar de bevrijdingsdag zelf, zoals op 5 mei 1945, en zoals nog op zoveel plaatsen in de wereld. Dat is het beeld dat Jesaja hier schetst.
En dit is niet zomaar een machteloos beeld. Het is een profetie van de Here God zelf. Als wij dit lezen, en tot ons door laten dringen, dan kunnen we niet anders dan denken aan Johannes de Doper en de Here Jezus. Johannes was die Stem. En Jezus is de Heer, Jahwe onze gerechtigheid. En Hij is gekomen, zo, als Jesaja Hem hier tekent, als de grote bevrijder van zijn volk, als de goede Herder.
Advent is het nog steeds. Nu, als wij in adventstijd terugkijken op de komst van onze geliefde Heiland, laten we dan vanmorgen aan Hem denken zoals Jesaja Hem hier getekend heeft. Dat kunnen we zo samenvatten: In de Here Jezus is de Here God zelf ons komen bevrijden. Wat een troost! Wat een steun! Wat een rust!
Wat een troost! Troost, troost, mijn volk, zegt uw God, zo begint Jesaja. En hij begint met het diepste, het rijkste. Het is geen wonder dat juist deze woorden van onze tekst de hele kerkgeschiedenis door weerklinken. Het is een van die bijbelplaatsen die zeer velen van ons uit het hoofd kennen. Toch is het goed om die woorden vanmorgen expres te horen in de tekening die Jesaja geeft, want die geeft er pas echt diepgang aan.
Het beeld van die uitgeputte en uitgebluste dwangarbeiders, we kennen het allemaal. Ik verwees er al naar. Het beeld is van alle tijden, maar via allerlei journaals en kranten is het ons wel overbekend. Om zulke mensen te bevrijden is de Here Jezus op aarde gekomen. Niet om een soort Koninginnedag te vieren kwam Hij. De mensen stonden ook niet te juichen langs de weg toen Hij kwam. Feest werd er niet gevierd. Hij kwam als het licht in de duisternis. En Jesaja typeert hier die duisternis: gevangenschap, dwangarbeid, slavernij, en ook nog uit eigen schuld.
Natuurlijk gaat het dan om Israël in ballingschap, uiteengeslagen en verstrooid, zo ontworteld dat het zelfs al een troost is om weer als volk te worden aangesproken. Maar tegelijk gaat het hier om meer. Tegelijk nodigt de Here God zelf ons uit om in die moede dwangarbeiders onszelf te herkennen, zoals we allemaal als mensen op onszelf zijn. Niet groot en sterk en vrij en gelukkig. Maar verslaafd in zonde en kwaad, geknecht onder vloek en ellende, ploeterende mensen in een boze wereld, waar je zomaar in de steek gelaten wordt, waar zomaar geliefden overlijden of verongelukken, waar je zomaar een uitzinnige ziekte kunt krijgen. Dwangarbeiders, slaven, zonder hoop op bevrijding. Straks zullen we het weer bidden, aan de hand van ons broodnuchtere doopformulier: dit leven, dat toch niet anders is dan een voortdurend sterven.
Ja, als je je dan jong en sterk en gelukkig voelt, dan kan dat ver van je bed staan. Troost, troost, zomaar zijn het dan oude woorden, vol van een warme inhoud, maar als een warme deken die je in de kast hebt liggen voor als het koud wordt. Niet voor nu. En dan laat Jesaja ons kijken naar onszelf. En nadenken: zijn wij dat? Is dáárom de Here Jezus gekomen om ons te bevrijden? Het is hier, in Jesaja, al net als zo meteen bij de doop van Roselie. Ook de doop heeft een harde boodschap voor onszelf. En ook dat dringt zomaar niet goed tot ons door. Als dan het formulier begint met: in zonde ontvangen en geboren, dan denken we vanzelf: ach, zon kind, zou het?
En toch is het zo. En toch is het nog steeds zo, dat wij ons aangesproken mogen weten door dat beeld van die dwangarbeiders, die bevrijd worden. Geknechte slaven, dwangarbeiders, die bevrijden zichzelf niet. Iedere opstand wordt neergeslagen tot zelfs de zin in revolutie verdwijnt. Zo kunnen wij onmachtig staan bij allerlei vormen van ellende en lijden. Zo kunnen we ons ook onmachtig voelen tegenover het kwade in ons eigen bestaan. Ook de zonde is zomaar sterker dan wij.
Nu juist in die situatie klinkt daar dat Troost, troost mijn volk!, want in de Here Jezus komt God zelf ons bevrijden. En het klinkt voor ons na: troost, troost, want in de Here Jezus is God zelf ons komen bevrijden. Machtiger dan ziekte, ellende en dood bleek Hij bij zijn leven op aarde, sterker dan de zonde bleek Hij in zijn liefde en overgave voor ons. Jahwe komt als een sterke.
Soms lijkt het er wel op alsof de vreugde daarvan maar moeilijk tot ons door wil dringen. Het zal er wel weer wat mee te maken hebben dat wij ons zovaak geen slaven voelen, maar heren en meesters op aarde. Natuurlijk weten we best, dat we heren en meesters zijn die ook fouten maken. En gelukkig maar dat de Here Jezus ons onze zonden wil vergeven. Maar verder mogen we dan zelf weer heren en meesters zijn. Hoe oppervlakkiger wij over ons zelf en onze zonde denken, des te oppervlakkiger denken we ook over Jezus. Tot zon diep woord als troost ons hart niet meer raken kan. Maar wie zichzelf heeft gezien als verslaafde slaaf aan allerlei kwaad, als beklemde knecht in velerlei ellende, die begint iets te beseffen van de werkelijke troost van de komst van de Here Jezus: God zelf met ons. Niet maar om achter ons aan te lopen en de zonden te vergeven die wij gedaan hebben, maar om met ons mee te trekken, het leven door, om tegen de zonde, de duivel en heel zijn rijk te strijden, èn te overwinnen.
Wat een steun! Dat is het tweede dat we zouden zien. En eigenlijk zijn we daar al een beetje mee begonnen. Want het ging over de troost dat de Here Jezus met ons mee trekt, ons leven door. Nu, daar moeten we van Jesaja nog even wat langer bij stil staan. Want wij kijken terug op dezelfde komst van de Here Jezus, en de komst van dezelfde Here Jezus als die Jesaja hier van te voren tekent.
En wat in die tekening van Jesaja verder opvalt, is dat alles nog zo in beweging blijft. De Koning komt er aan! Hij is al vlak bij! Zo dichtbij dat je al kunt beginnen met roepen en springen: Daar is uw God! Daar is de Heer! Het is alsof je iemand om de hoek al hoort aankomen. Maar hij is er nog niet. Er gaat nog tijd overheen. Er moet nog van alles gebeuren. Er moet nog een hele weg worden klaargemaakt. Jesaja schildert het in brede streken. Niet alleen moeten de stenen worden opgeruimd van de bestaande wegen, wij zouden zeggen: niet alleen moeten de bestaande provinciale wegen opnieuw geasfalteerd worden, nee, er moet zelfs nog een hele nieuwe eerste klas rijksweg aangelegd worden. En dan maar niet zon relatief gemakkelijk als in Nederland. Nee, denk maar aan die ontzaglijke bruggen en afgravinging die nodig zijn om in de bergen een zo vlak mogelijk rijksweg aan te leggen.
Nou, ik kan me levendig voorstellen wat Jesaja dan tekent in vers 6-8: dat de mensen eigenlijk moedeloos en mat reageren. Als de bode dichterbij komt, zijn stem duidelijker wordt, en eindigt in dat: roep! zegt het voort! dan is de reactie: wat is er nu helemaal te roepen, daar zijn wij toch veel te slap voor, gras, een veldbloem, moet je kijken: wij gaan dood onder Gods straf.
En opnieuw valt hier best wat te herkennen voor mensen als wij. Zelfs als wij niet meer vooruit, maar terugkijken op de komst van de Here Jezus, kunnen we ons afvragen: zijn wij nu door Jezus al helemaal bevrijd? Nee. Er wacht nog een heel stuk van de verlossing op voltooiing. En we kunnen ons ziek, zwak en misselijk, moe en afgepeigerd voelen.
Dan is het goed om je te binnen te brengen: in de Here Jezus is God zelf gekomen om ons te bevrijden, en om ons te herinneren wat deze bode zegt, hier in Jesaja. Want hij gaat meteen op de tegenwerping in: ja, dat zal best, mensen zijn als gras, daar valt niets van te verwachten. Maar het woord van de Here blijft in eeuwigheid. Gód is trouw! Hij doet wat Hij belooft. Kijk maar: Hij komt er al aan, zoals Hij beloofd heeft. En voor ons: Kijk maar: Hij is al gekomen, zoals Hij beloofd heeft.
En weer kunnen we zeggen: kijk straks maar, hoor straks maar bij de doop. Dan gaat het ook over zwakheid, en over in zonde vallen, en over niet volhouden. Maar dan horen we ook de weerklank van Jesaja: geen reden tot moedeloze wanhoop, niet in de zonde blijven liggen omdat we een eeuwig verbond met God hebben. God is trouw. Zijn woord blijft in eeuwigheid.
Dat is eindeloos vol van betekenis. Ik haal er nu maar even één ding uit, juist in verband met de doop. Want iedere ouder die een kindje ten doop houdt, die bidt ook: Heer, houd mijn zoontje, houd mijn dochtertje vast. En samen bidden wij daarom in het gebed bij de doop. Hoe zal het gaan? Wij kennen het leven van onze kinderen niet. En als we kijken naar de harde wereld, met alle aanvechtingen van dien, als we kijken naar onze kleine krachten, onze fouten ook als ouders, als we kijken naar de zwakheid ook van onze kinderen zelf, dan kan het ons wel eens bang om het hart worden.
Ja, laten we dan maar aan Jesaja denken, die dat allemaal toegeeft, maar daar over heen roept: Maar het woord van de Here is tot in eeuwigheid. En daar gaat het maar om. Als we kijken naar onszelf, dan zien we zwakheid. Maar als we kijken naar de God die ons draagt, dan is er kracht, kracht tot in eeuwigheid. Gód sluit niet maar een verbond met ons voor een tijdje, of voor zolang als wij het volhouden, maar voor eeuwig. En Hij houdt zich daaraan. Als we kijken naar de grote vervulling van dit hoofdstuk Jesaja, dan zien we dat heel direct. Want dan kijken we in de ogen van onze Heiland, groot en machtig als God zelf, en vol liefde voor ons. Altijd mogen we terug vluchten in zijn armen, telkens weer zoekt Hij ons op, een leven lang is daar zijn woord onder ons leven, zijn woord van genade, verzoening, van een nieuw begin. Wat een steun!
Ja, en wat een rust! Want Jezus is de goede Herder. Of je dat nu hebt leren zingen als je nog klein bent: Jezus is de goede Herder, Jezus, Hij is overal, of dat het je de volwassen herinnering geeft aan de Messiah van Händel, laten we toch dat beeld van die Herder goed tot ons door laten dringen. Dat is het beeld voor de Here Jezus zoals gekomen is. Dat is het beeld voor de Here Jezus zoals Hij met ons gaat het leven door. Van het allereerste begin af. Als we zo meteen bij de doop Psalm 139 zingen, denk dan maar aan deze intimiteit van de Here Jezus met ons, met Roselie en met ons allemaal. Wat een rust!
Daar mag je aan denken bij alles wat je in je leven overkomt. Wij hebben vaak zon abstract beeld van wat we dan wel Gods voorzienigheid noemen. Maar dat is niet alleen maar een abstracte regeling of een eens vastgesteld plan, waarnaar God nu alles af laat lopen. Daarin gaat het er juist om, dat Hij onze Herder wil zijn in de Here Jezus, die nu alle macht heeft in hemel en op aarde. Daarin gaat het er juist om dat Hij zelf bij ons is, heel dicht bij ons, en ons begeleidt in heel ons leven. Zijn armen dragen ons, zoals een Herder zijn schaapjes. Zo als Jokelien hier vooraan zit met Roselie, en haar vasthoudt, zo heeft de Here Jezus ons allemaal vast, één voor één, hoofd voor hoofd. En zó gaat Hij met ons om.
Hij zal als een Herder zijn kudde weiden. Zo is de Heer is met Kerst gekomen is. Niet de afstandelijke vorst die over onze hoofden heen regeert, plant en uitvoert. Maar de nabije herder, die eigenhandig draagt en zorgt. Kijk zo maar in je leven rond, met alles er op en er aan, met alle contrasten die daarbij horen. Zo draagt Hij ons, als we naar school gaan, en naar ons werk. Zo draagt Hij ons, als we kinderen krijgen, of als we geliefden begraven moeten. Zo draagt hij ons als we gezond zijn, of als we ziek zijn. Zo houdt hij ons vast, als we ons in de klem voelen zitten van angst en duisternis, of als we ons vrij en bevrijd voelen. Zo is Hij onze Heer. Laten we het bedenken: God zelf, gekomen om ons te bevrijden. Wat een troost! Wat een steun! Wat een rust! Amen.