Loenen-Abcoude 22/06/97
Rotterdam-C. 22/11/98
Loenen-Abcoude 12/03/00
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, huis Israël? God - een pottenbakker. Mensen, zijn volk Israël - de klei. Dat is geen beeld waar wij nu direct vrolijk van worden, dacht ik. Eerder zou je er bang van kunnen worden. God en mensen - pottenbakker en klei. De pottenbakker maakt wat hij wil, hij doet maar. De klei heeft niks in te brengen, ze wordt gevormd tot een willekeurige pot of pan of bord of kruik. Is dit tenslotte niet wat dat beeld van die pottenbakker oproept: een mens kan hoog en laag springen, uiteindelijk heeft hij niets in te brengen en wórdt er over hem beschikt. Eigenlijk is God toch een marionettenspeler, die zijn poppetjes aan een touwtje heeft. Toch zegt de Here God tegen Jeremia: ga naar het huis van de pottenbakker, en komt een boodschap van de Here tot hem: Zal ik zo, zoals deze pottenbakker niet met jullie doen, volk van Israël?
Wat moeten we daarmee aan? Wat wil de Here God daarmee tegen ons zeggen? Om daar achter te komen moeten we, denk ik, eerst maar eens met Jeremia mee lopen. Want de Here zegt niet in één keer, pats boem, tegen Jeremia: Jullie zijn in mijn handen zoals klei in de hand van de pottenbakker. Denk daar maar eens over na, en houd nu eindelijk je brutale mond eens dicht. Nee, de Here zegt tegen Jeremia: ga naar het huis van de pottenbakker. Jeremia, ga jij vanmiddag eens bij de pottenbakker kijken, want Ik heb je iets te zeggen. Jeremia moet eerst kijken, kijken wat er gebeurt bij de pottenbakker van Jeruzalem. Dan pas komt de boodschap van de Here. Laten wij dat ook eens doen, in gedachten, eerst eens kijken bij zon pottenbakker.
Kijken bij een pottenbakker in de tijd van Jeremia, dat betekent een heleboel even vergeten waar wij bij een pottenbakker vanzelf aan denken. Vergeet in ieder geval het snorrende electromotortje onder de draaischijf, en vergeet de gladde klei, zuiver, en zonder een enkel steentje. Maar vergeet ook de pottenbakker van de oude-ambachten-markt, die met zijn voet op een pedaal zijn pottenbakkersschijf in beweging houdt en bij wie je de snel draaiende klei onder zijn handen in hoog tempo ziet groeien tot een schaaltje of een kom, of een flesje.
Wie in Jeremias tijd bij een pottenbakker kwam, die zag een man zitten op zijn hurken achter een flinke steen met een afgeslepen punt bovenop, en daarop een kleinere platte ronde steen, met een ronde uitsparing onderin, die tamelijk precies op de onderste paste, en er, langzaam, op ronddraaien kon. Met zijn linkerhand hield de pottenbakker die bovenste steen in beweging, met zijn rechterhand vormde hij de klei. Langzaam en moeizaam. En niet alleen de schijf werkte niet mee, ook de klei was niet goedgekeurd door de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen. Sporen van zand, een steentje hier en daar. Deze oude pottenbakkers waren geen volstrekte meesters of hun materiaal, die konden maken wat ze maar wilden. Ze moesten roeien met de riemen die ze hadden, zich aanpassen aan hun klei, aan hun steen, en zó een pot, een kruik, een schaal vormen. En o zo vaak betekende dat: opnieuw beginnen. Jeremia zag het: Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met klei in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot.
Wie gaat kijken bij een pottenbakker in Jeremias tijd, die ziet geen zoevende schijven, die ziet geen verfijnd meesterschap, die ziet absoluut niets wat aan machines en machinale vervaardiging van keramiek doet denken, - nee, die ziet een man worstelen met zijn materiaal. Een goede pottenbakker was iemand die het van zijn klei wist te winnen. En dan nog, zo vaak ging het anders. Jeremia zag het direct, en wij kunnen het nog voor ons zien: Jeremia op zn hurken bij de pottenbakker van Jeruzalem: Zo, Jeremia, kom je eens bij me kijken? Dat vind ik nou aardig van je. En hij pakt een stuk klei. Laten we hier maar eens een mooie pot van maken, smal van onder, dan breder, en met een dunne, iets gebogen rand, en dan een tuitje aan één kant. En de man gaat aan het werk. Maar halverwege merkt hij, dat er toch nog meer troep in zijn klei zit dan kan bij zón pot als hij gepland had. Nou, dat gaat dus niet. De rand van de pot zal toch dikker moeten en die tuit kunnen we ook vergeten. En Jeremia kijkt. Hij ziet geen macht, geen willekeur. Hij ziet samenspel, samenspel tussen de man en zijn klei, samenspel tussen de man en zijn schijf (één onregelmatigheid in het ronddraaien, en hup, er zit een onregelmatigheid in de pot). Hij ziet geen forse beslissingen die gewoonweg worden uitgevoerd, nee, hij ziet een levend gebeuren, de combinatie van pottenbakker, schijf en klei, die maakt de pot.
En dan blijkt ook de Here God zelf te hebben staan kijken bij die pottenbakker. Hij begint te spreken tegen Jeremia: Heb je dit goed gezien, Jeremia? Is het niet net zo tussen mij en mijn volk Israël? Ja, tussen Mij en alle volken? Hoorde je net die pottenbakker zeggen: Kom op, jongens, dit wordt een mooie kookpot. Ja, en wat is het geworden?: een watervat. En hoe kwam dat? Ja, zo ging het, nietwaar. De klei vroeg er om. Het bleek geen kookpot-klei. Zo is het nu bij Mij ook: Ik zeg: dit volk ga ik afbreken, die koninkrijk vernietigen, maar dan bekeert het zich: het blijkt geen vernietigingsklei, maar vergiffenisklei. Of Ik zeg: dit volk ga ik opbouwen, die koninkrijk laten groeien, maar dan keert het zich van Mij af: het blijkt geen goede klei, maar rommel. Nou ja, wat blijft er dan over, dan er maar iets heel anders mee te doen? Zoals dat gaat met klei in de hand van de pottenbakker!
Ziet u, de Here God wordt ons hier heel levendig getekend. Het beeld van de pottenbakker blijkt onvermoede kanten te hebben. Het is niet maar het beeld voor de God die zelf uitmaakt wat Hij doet, het is ook het beeld voor de God die reageert, die zich aanpast, die vraagt om respons van mensen, het beeld voor de God die worstelt om het hart van mensen, die in samenspel met hen ergens uitkomt, soms heel ergens anders dan Hij eerst had gezegd. Het is niet maar het beeld van de God die beschikt óver mensen, het is hier, in Jeremia, het beeld van de God die omgaat, die werkelijk en heel serieus ómgaat met mensen. Hun reacties bepalen mee wat er van terecht komt.
Lévendige omgang, dat is waar het hier wel in de eerste plaats om gaat. Dat blijkt ook nog uit iets anders. De Here God tekent zichzelf hier niet als een zwijgende pottenbakker, die gewoonweg zijn gang gaat met zijn klei. Nee, Hij is een sprékende pottenbakker, die zégt wat Hij van plan is, die laat wéten: zó moet het worden. Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dit en dat, het andere ogenblik doe Ik de uitspraak, dat en dit. Hij zègt het: zo, dit moet maar eens een góede kookpot worden. Hij zègt het: dít ben Ik van plan, en daarmee roept Hij de respons óp. Lévendige omgang. Dát wil God. Daar gaat het Hem om. Zo eindigt dan ook onze tekst in vers 11 en 12: de Here zégt het: let op, mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem: Ik heb een plan tégen jullie. Dit wordt een rampenpot, die Ik nu ga maken. En Hij roept hen op: bekeert u toch, geef me goede respons, zorg dat deze rampenpot in mijn handen mislukt!
En precies daar blijkt dan het probleem te liggen, bij die levendige omgang met de Here: de Israëlieten zullen zeggen: Geen sprake van, wij zullen onze eigen ideeën volgen. Wij doen wat wij willen. Ja, en dan wórdt het een rampenpot, en een vernietigingskruik. Maar dan is ook duidelijk: dat ligt niet aan de willekeur van de een of andere Opperpottenbakker van het heelal, die maar zijn gang gaat, eigenzinnig bouwend en brekend. Nee, dit ligt helemaal aan deze mensen zelf, die niet anders willen, dan hun eigen gang gaan, kome wat kome.
Ziet u wat er gebeurt als wij ons niet fixeren op zon beeld van een pottenbakker op zichzelf, los van de werkelijkheid van toen, maar als we met Jeremia eerst eens gaan kijken bij die pottenbakker in Jeruzalem? Dan zien we een God die optreedt in samenspel met mensen, levendig, open; een God die uit is op respons; een God die niet hard en willekeurig beschikt, wat mensen ook wikken, maar die reactie oproept, met zoveel woorden, door te spreken. We zien een God die geen voorspellingen doet over mensen, maar hen beloften geeft waar ze zelf iets mee moeten doen, ja waarvan Hij wíl dat ze er zelf iets mee doen. Lévend.
Volgende week vieren we weer avondmaal. En voor ons besef staat dat avondmaal altijd heel sterk in het teken van Gods beloften. Met zoveel woorden komen ze in het formulier aan de orde bij het zelfonderzoek: Verder dient ieder zichzelf te onderzoeken, of hij Gods vaste beloften gelooft, dat al zijn zonden hem vergeven zijn alleen om het lijden en sterven van Christus en dat de gerechtigheid van Christus hem zo volkomen toegerekend en geschonken is, alsof hij in eigen persoon voor al zijn zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht had. Maar ook verder, ook als ze niet met zoveel woorden genoemd worden, bepalen Gods beloften voor ons de viering van het avondmaal. Zonder die beloften, van vergeving en gerechtigheid en nieuw leven, viel er voor ons niets te vieren.
Toch mag het ons opvallen dat Gods beloften in het formulier niet worden bewaard voor het gedeelte over het gedenken van de Here Jezus. Nee, ze komen al aan de orde in het gedeelte over de zelfbeproeving: Verder dient ieder zichzelf te onderzoeken, of hij Gods vaste beloften gelooft... En dat zegt iets, nietwaar? Zelfbeproeving is altijd kijken naar jezelf, of je iets al dan niet, of al dan niet goed, gedaan hebt. En nu is zelfbeproeving een ouderwets woord. Maar de zaak is heel modern. Wij noemen dat evaluatie. En ook een evaluatie gaat over wat je gedaan hebt. Nu, daarbij komt ons avondmaalsformulier over Gods beloften te spreken. Kennelijk zijn dus Gods beloften zaken om iets mee te doen.
Nu, denk dan maar aan Jeremia, deze week. God heeft het ons gezégd: dít ben Ik van plan: Ik ben van plan jullie al jullie zonden te vergeven in Christus. Ik ben van plan jullie echt nieuw leven te geven in Hem. En wat is nu onze respons? Wat dóen wij daarmee. Onze eigen gang gaan? Doen wat wij willen? Of juist omgekeerd: dankbaar aanvaarden wat God ons geeft? En er uit leven? Dát beslist uiteindelijk over ons leven. Want de Here God spreekt geen voorspellingen uit over onze hoofden heen, maar Hij spreekt ons áán met zijn beloften. En wie daar niets mee wil, maar zn eigen gang wil gaan, die ziet die prachtige kruik van heil en vergeving in Gods handen mislukken, zoals dat gaat met klei in de hand van de pottenbakker.
En dat is dus absoluut niet willekeurig, of hard, of onpersoonlijk van God. Integendeel, er zit hier in Jeremia bij dit beeld van de pottenbakker een ondertoon van: dit is héél begrijpelijk, dit is redelijk, dit is logisch. Zo gaat het toch normaal toe, bij zon pottenbakker? Zo gaat het toch met klei in de hand van de pottenbakker? Ja, maar dan wel precies: zo gaat het toch in het samenspel van de klei en de pottenbakker?
Want dát is het hem: het gaat God in dit beeld bij Jeremia om de omgang tussen Hem en zijn volk. Omgang die haar tijd neemt. Wij zien dat beeld van die pottenbakker, denk ik, vaak alleen maar als een beeld voor dat God uiteindelijk uitmaakt wat Hij van mensen maakt. En dan kijken we alleen nog maar naar het eindresultaat. Dan staan we stil en wat huiverend voor de diepte van Gods uitverkiezing en voelen we de vragen opkomen: waarom zij wel? waarom hij niet? Willekeur? Brute macht? Ja, maar hier, in Jeremia is dát niet het punt. Hier gaat het om de omgang, de respons, de reactie. En dan wordt het anders. Lévendiger, maar ook begrijpelijker. God is geen onredelijk despoot. Hij reageert, en reageert redelijk. Ménsen reageren vaak juist onredelijk.
Want is het niet dwaas, dat de Israëlieten op Gods met zoveel woorden aangekondigde plan: ik ga hier van Jeruzalem een rampenpot bakken, reageren met: wij gaan onze eigen gang? Hadden zij niet de kans om te veranderen, om terug te komen op hun zonden? Hadden zij niet de volledige kans om deze rampenpot in Gods handen te laten mislukken? God heeft hun die kans volledig gegeven! Of anders: Is het niet dwaas, dat de Israëlieten op Gods met zoveel woorden aangekondigde plan: ik ga Jeruzalem bouwen en groot maken, reageren met: wij trekken ons van U niets aan, wij willen U niet dienen en met U niet omgaan? Hadden zij niet de kans om deze kruik van heil te laten lukken? God heeft hun die kans volledig gegeven!
Nee, de dwaasheid en de willekeur die liggen niet bij God. Die liggen bij mensen. Bij Israël. Bij ons vaak. We hebben het verder gelezen, in Jeremia: Vraagt toch onder de volken, wie zó iets heeft gehoord? Ondanks alles, toch heeft mijn volk Mij vergeten! Wat een dwaasheid, wat een willekeur. Onwezenlijkheden, luchtspiegelingen, af-goden, die dienen ze. Een aanfluiting zijn ze, en tot een aanfluiting maakt de Here God hen dan ook. Dat is toch redelijk? Wat doet een pottenbakker, die zijn mooie kruik mislukken ziet? Die maakt er iets anders van. Precies.
Laten we daar maar aan denken, deze week, op weg naar het avondmaal van volgende week. Wij leven van Gods beloften. Maar dat zijn geen voorspellingen, die over onze hoofden heen gaan, en toch wel uitkomen, wat wij ook doen. Als wij niet werkelijk met God omgaan, zijn woorden dóen in de praktijk van ons leven, dan komt er niets van terecht. Maar als we zijn woorden doen, dan zien we die kruik van heil groeien onder Gods handen in ons eigen leven. Genade en vergeving, ze zijn geen financieel vermogen, dat we wel op de bank kunnen zetten als een appeltje voor de dorst. Want het leven heft nog veel meer vermogensbelasting dan onze overheid al doet. Wie met Gods genade niet werkt, wie er niet metterdaad uit leeft, die ziet zijn vermogen slinken met de dag, tot er niets meer van over is.
Laten we daarom onszelf beproeven. Evalueer maar: wat is onze respons op Gods goede plannen? Wat doen we met zijn gaven? Bedenk het maar, zoals we het zingen zullen: Die zich ootmoedig aan Hem geven, schenkt Hij een overvloed aan leven. Maar Hij vernedert goddelozen, die trots hun eigen weg verkozen. Daar ligt aan Góds kant niet hards in, niets willekeurigs. Het is, ja het is redelijk, zoals klei in de hand van de pottenbakker. Levendig samenspel. Levende omgang. Amen.