Loenen-Abcoude 25/06/00
Amsterdam-Z/W ?
Maastricht ?/07/00
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Zo, dat zijn nog eens beloften. Als God eenmaal op gang komt, komt er voorlopig geen einde aan. En dan heb ik net het op gang komen zelf, Jeremia 30, nog maar overgeslagen. Het tolt hier over elkaar heen, redding, verlossing, bevrijding, een nieuw begin, trouw ondanks alles, heiligheid, leven.
Toch, zon gedeelte Jeremia als we net gelezen hebben, en zeker die verzen 31-34 roepen bij mij snel iets van verlegenheid wakker. Die verlegenheid kan positief zijn, alsof je een uitnodiging krijgt voor een feestelijke maaltijd in een restaurant, je krijgt een leuke plaats, en de ober vertelt je dat je zult mogen genieten van het verrassingsmenu van de kok. Er komt een voorgerecht van flink formaat, een paar amuses en tussengerechten, en dan komen ze me daar aanrijden met een hoofdgerecht waar je met je hele familie wel van zou kunnen eten. Je voelt je steeds kleiner worden naast een enorme berg heerlijk eten. En voorzichtig stamel je: maar dat krijg ik nooit op. Zoiets, iets van dit is te groot voor mij, hoort voor mijn besef ook bij beloften van God als deze in Jeremia.
En dat is dan nog een positieve verlegenheid. Als het wat anders ervoor staat in mn leven wordt de verlegenheid snel negatief, iets als: nou, daar komt allemaal wel bar weinig van terecht bij mij, bij ons. Het is vast allemaal heel fijn om Gods wet in je hart te hebben, om allemaal de Here te kennen, maar de kerk heeft een schandaalgeschiedenis, ik heb een zondegeschiedenis, en als er niet steeds weer mensen zijn die tegen mij zeggen: Ken de Here, leef in gemeenschap met Hem, dan komt er niets van terecht.
Wat zou Jeremia vinden van die verlegenheid? Wat zou God zelf, die hier zijn woorden Jeremia in de mond legt, vinden van die verlegenheid, positief en negatief? Ik verwacht eigenlijk dat Jeremia, ja dat God zelf ons eerst een vraag zal stellen als: hé, over Wie gaat het nu eigenlijk hier? Er staat steeds: Ik zal dit, Ik zal dat, en die Ik dat ben Ik, de Here, toch zeker zelf? Ik geef, Ik deel uit. Ik weet ook wel dat dit jullie te veel van het goede is. Maar zie dan maar gewoon hoe ver je komt. Geniet maar van wat je wèl op kunt, dan zien we vanzelf of het ècht te veel en te groot en te overweldigend is.
En ik verwacht eigenlijk dat Jeremia, ja dat God zelf nóg een vraag voor ons hebben als we negatief verlegen zijn, zo van: wat komt hier nu van terecht? Ik verwacht dan nog een vraag (in dat beeld van die restaurant-maaltijd) als: maar eet je dan wel, als je er zo weinig van geniet? Laat je mijn gaven wel toe in je leven?
Die laatste vraag moeten we maar even in ons achterhoofd houden, ik vind nu die eerste even belangrijker: laten we goed in de gaten houden dat het hier volstrekt over de Here God zelf gaat, God die geeft, uitdeelt, opnieuw begint. Dat helpt gelijk om deze vier verzen niet op zichzelf te lezen, maar in hun verband bij Jeremia.
Want als er iets hier duidelijk is in Jeremia 30 en 31, dan is het dat er een diep probleem, een diep tekort en te klein, een diepe slechtheid bij mensen zit. Het goede verbond dat God met zijn volk gesloten had hebben zij verzondigd, verbroken, vernield. Iedere keer als de Here hen terug riep liepen ze des te harder weer weg. En uiteindelijk heeft God ingegrepen en echt hard gestraft. Op het moment van deze profetie is Israël, het tienstammenrijk, in ballingschap gegaan, en staat Juda, het tweestammenrijk, op het punt gedeporteerd te worden. Over mogelijkheden en onmogelijkheden van mensen hoeft niemand iets te vertellen aan de God die hier spreekt. Hij heeft meer dan genoeg ervaring.
En toch gaat diezelfde God met diezelfde mensen opnieuw beginnen. Hij gaat iets nieuws scheppen op aarde. Hij gaat een nieuw, een ander verbond sluiten. Die hele lange voorgeschiedenis van ongerechtigheid en zonde vergeeft Hij en sluit Hij af: Hij wil er niet meer aan denken. Waarom? Ja, dat is Gods geheim, het geheim dat Hij toch houdt van zijn mensen. Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind? God krijgt toch weer medelijden en ontfermt zich over zijn volk. Hij vergeeft het onrecht en sluit het boek van de geschiedenis van het kwaad en de ontrouw, en belooft een nieuw verbond, een nieuw begin. Het slot van vers 34 hoort bij het geheel van vers 31-34: Gods vergeving en zijn afsluiten van het verleden maakt ruimte voor een nieuw begin.
En dat nieuwe begin zal anders zijn dan dat andere begin, toen de Here Israël uit Egypte bevrijdde. Dat anders zijn zit hem in twee dingen: het ene is dat God zijn wet (beter: zijn wegwijzing, zijn onderwijs, tora staat hier) nu zijn volk binnen in hun hart zal schrijven, en niet meer buiten op stenen platen. Het tweede is dat God zó God is voor en met en in zijn volk dat zij metterdaad en in werkelijkheid Hem tot een volk zijn, en Hem kennen in al hun wegen, leven in gemeenschap met Hem. Het eerste maakt het tweede mogelijk. Door zijn volk echt in hun innerlijk te raken en te veranderen kan echte gemeenschap tussen God en zijn volk ontstaan.
Laten we hierbij dus goed in de gaten houden: dit zijn dingen die God zelf geven wil. Allerlei vragen wat er van terecht komt bij ons moeten we nog even bewaren. Eerst kijken wat God geeft, dan kijken wat we ervan terugzien of eventueel terug zùllen zien, dat lijkt me de goede volgorde.
Waar gaat het nu om, bij dat de wet binnen in het hart schrijven? Ik begin daarvoor even iets eerder, bij vers 32. De combinatie van Jeremia hier en een opmerking van Paulus in het nieuwe testament levert een mooi beeld op. Het verbond dat Israël vernield had was gesloten toen de Here Israël bij de hand genomen had en uit Egypte geleid. Wie neem je bij de hand? Nou ja, mensen, kinderen, die uit zichzelf niet willen of niet kunnen. Je brengt een klein kind aan de hand naar school om te zorgen dat het daar ook echt komt. En bij Israël gaat het dan duidelijk om een niet willen. Ondanks alle verdrukking was Israël zo happig niet om Mozes te volgen, Egypte uit. Steeds weer roepen de verhalen het beeld op van een tegenstribbelend kind. Zo heeft de Here het uit Egypte gehaald en in Kanaän geplant. En onderweg heeft Hij het onder de schoolmeester van de wet gezet. Ze moesten leren wat goed en kwaad was en hoe ze bij God passen konden. Maar het willen zat er nog steeds niet in. Ze hadden helemaal geen zin om bij God naar school te gaan en spijbelden er lustig op los.
Daar wil God nu iets aan gaan doen. Hij wil zijn onderwijs, zijn wegwijzing, zijn vorming, helemaal binnen in ons hart schrijven, het zó door laten dringen dat er niet maar meer een stem buiten ons is die zegt: doe dit, want dat is goed, laat dat, want dat is slecht, maar dat die stem binnen in ons klinkt als de stem van ons eigen hart: ik wil dit, want dat is goed, ik verafschuw dat, want het is slecht. Het gaat hier echt om meer dan om weten. Dat Gods goede woorden in mond en hart weerklonken, dat was al vanouds zo. Mozes spreekt ervan in Deuteronomium 30. Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart: je weet het en je kunt ervan vertellen. Maar hier gaat het één stap verder: wat in je hart geschreven is, dat weet je niet maar, dat wil je zelf, in alle breedheid van het woord willen: willen met verstand en gevoel, in onze zin met hart en ziel en zinnen. Terecht is juist op dit punt in Lied 7 de tekst nieuwtestamentisch gemaakt en gaat het in vers 4 over het in ons hart geschreven staan van het woord.
Om in dat beeld van die schoolmeester te blijven: als je zo alles wat je van die schoolmeester zou kunnen leren zelf al wilt, dan heb je die schoolmeester als zodanig niet meer nodig. Dat is dan ook precies wat Paulus herhaaldelijk benadrukt. Wij zijn niet meer onder de wet, tenminste, als wij ons dit alles door God in Christus laten geven en ons laten leiden door zijn Geest. Het voorlezen van de geboden is dan niet meer het opnoemen van allerlei wat wij eigenlijk zouden moeten, maar liever niet willen, maar krijgt het karakter van een herinnering aan wat ons door God in Christus in genade geschonken is. Het daagt ons uit daar ook in te leven.
In diezelfde lijn ligt nu ook dat kennen van de Here, dat God zelf ons geven wil. Het gaat daarbij om veel meer dan weten wie God is. De Here kennen betekent in intieme gemeenschap met Hem leven. Niet tegenstribbelend, zodat er telkens weer gezegd moet worden: kom op!, maar van binnen uit, vrijwillig, graag. We zijn geroepen om vrij te zijn, om niet meer aan het handje te lopen, maar om uit onszelf in gemeenschap met God te leven. Dat is hèt werk van de Heilige Geest, dat Hij ons bezielt om echt zelf met God te leven.
Goed, het is intussen wel eens tijd om dit alles eens tegen de werkelijkheid van ons leven aan te zetten. Maar ik hoop dat we dat nu op een goede manier kunnen doen. Het kan nu duidelijk zijn dat het hier om allemaal dingen gaat die God ons geeft. Hij geeft ons niet maar goed te weten, maar goed te willen. En ook kan duidelijk zijn dat God zelf heel goed weet hoe dat met onze eigen wil allemaal zit, en wat er aan agressief kwaad in ons woont. Daarom geeft Hij ons dit juist. Juist tegenover al onze onmogelijkheden zegt God hier: Ik vergeef je onrecht en jouw geschiedenis van zonde sluit Ik af, dat boek doe Ik dicht (vul maar in: om Jezus Christus, zijn kruis en zijn opstanding), en nu gaan we opnieuw beginnen: Ik geef jou te willen wat goed is en metterdaad met Mij te leven in echte gemeenschap.
Als wij daar verlegen mee zijn in die zin van: Heer, dit is te veel, dit krijg ik nooit op, uw genade is onoverzienbaar groot, of als we daar verlegen mee zijn in de zin van: Heer, waar heb ik dit aan verdiend? Dit past helemaal niet bij mij, waarom bent U zo goed voor me? - hoor het de Here zelf maar zeggen, hier in Jeremia, zo tussen de regels door, en op vele andere plaatsen in de bijbel: ja, veel hè, Ik ben ook God, Ik houd niet van dat zuinige, begin er maar aan, zie maar hoe ver je komt, je hebt nog een eeuwigheid te gaan voor je aan het einde bent.
Maar als we daar verlegen voor staan, omdat er in ons leven zo weinig van te merken en te zien valt, laten we het ons dan wel geven? Wat doen we er mee als we inderdaad in onszelf die goede wil merken, als we de stem van de Geest horen in ons hart? Luisteren we daar dan ook naar? Of laten we ons makkelijk meenemen door allerlei andere stemmen? Zolang als wij hier leven is er ook een willen van het vlees, dat ingaat tegen deze gave van God. Gods gave is sterk genoeg om dat slechte willen te overwinnen. Maar God maakt ons geen marionetten. Hij wil ons bezielen, maar niet programmeren. Wij zitten daar zelf nog bij in, en vaak genoeg tussen.
Het Nieuwe Testament staat dan ook vol van aansporingen om ons deze gaven van God ook werkelijk te laten geven, en uit die gaven te leven. En de manier waarop is daarbij heel opvallend. Nooit gaat het Nieuwe Testament terug àchter deze nieuwe gaven van God. Nooit zul je iets vinden als: ja, mensen kunnen dat ook allemaal niet, en daarom is er ook een wet nodig. Nooit vind je opmerkingen als: lukt het je niet om naar de Geest te leven, dan houd je je maar aan de geboden. Integendeel, hoe minder het lukt des te meer worden we opgeroepen om te leven door de Geest. En dat is een korte aanduiding voor het letten op en leven vanuit deze gaven van God: Hij gééft ons het goede zelf te willen, Hij gééft ons in zijn gemeenschap te leven. In de lijn van Jeremia hier worden we gericht op wat God doet en geeft, en leren we niet te cirkelen om wat wij al dan niet kunnen.
Steeds weer valt me op, ook in mijn eigen leven, hoe leven als christen staat of valt met een je concentreren op God, op Christus, op zijn Geest, zijn gaven en beloften. Hoe meer je je richt op Hem, des te meer zie je ook in je eigen bestaan dingen veranderen en gebeuren. En hoe meer je gevangen raakt in je eigen wereldje, des te meer glijden zijn beloften langs je af en wordt je leven krachteloos. Het is dan alsof je je eigen kauwgom zit te kauwen aan de overvloedig gedekte tafel van God. En dan kan er nog maar net een slokje bij in of een klein hapje langs weggewerkt worden. Maar let nu eens op God, op wat Hij doet, en geeft, en kijk dan nog eens. Gebeurt er dan ook niet van alles in ons leven? Is er dan niet ook die echte zin om Hem te dienen, met Hem te leven?
Nee, dat is allemaal nog niet af en volmaakt. Dat zal best. Deze beloften worden uiteindelijk pas in Gods koninkrijk volledig vervuld. Maar het begint hier al. Als wij daar verlegen bij staan, laten we van Jeremia leren dat het begint, niet bij wat wij allemaal moeten, of bij wat wij allemaal doen, maar bij wat God doet, zijn nieuwe begin ook met ons. Wanneer we uit zijn gaven leven, dan komen er geen prestaties, maar dan komen er vruchten, wonderlijk genoeg, goede vruchten aan slechte bomen. En die vruchten blijven tot in eeuwigheid. Want ze zijn gaven van God. Dan is onze verlegenheid overwonnen, in alle opzichten, en zijn belofte vervuld, nóg rijker dan we ons hier kunnen voorstellen. Want werkelijk leven wordt je door God gegeven, nu en altijd. Amen.