Matteüs 12:31-37

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 81,1.2
Psalm 81,6-8
lezen Matteüs 12:14-37
Psalm 75,1.3
tekst Matteüs 12:31-37
Gezang 39,1.3
Gezang 15,1

Loenen-Abcoude 28/09/97

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Sinister stukje, nietwaar? Angstwekkend, griezelig. ’De’ zonde tegen de Heilige Geest. En alsof dat nog niet genoeg is: van elk ijdel woord rekenschap geven, naar uw woorden geoordeeld worden. Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit. Adderengebroed, Beëlzebul. En met dat al wordt het nog verwarrend ook. Want, angstwekkende woorden van Jezus, wat moeten wij daarmee? Is dat dezelfde Jezus, die net in de verzen 18-21 bezongen is in woorden van Jesaja? Je zou zo zeggen: als er uitspraken zijn in het Nieuwe Testament die wel degelijk het geknakte riet van kleingelovige mensen breken en de walmende pit van zoekende mensen uitdoven, dan zijn het deze. Welke heiden zou hopen op een man die hen op elk ijdel woord en op alle lege praat ter verantwoording roept?


Een sinister stukje. En wat is eigenlijk het meest griezelige? Is dat niet dat het allemaal zo verschrikkelijk ongrijpbaar is? ’De lastering van de Geest’, wat is dat precies? ’Elk ijdel woord’, waar gaat het dan over? Natuurlijk, we weten heel goed dat woorden, dat uitspraken alleen betekenis hebben in hun eigen verband. En we weten ook, dat we eerst precies moeten kijken naar die betekenis van de woorden in hun verband vóór we er conclusies aan verbinden. Maar of we dat ook hier doen? Gebruikelijk is het in ieder geval niet: losse woorden uit onze tekst en losse uitspraken uit het gedeelte dat we gelezen hebben, ze hebben verschrikkelijke sporen getrokken in de geschiedenis van de kerk, diepe angst geplant in de zielen van christenen. Ze zijn een eigen leven gaan leiden, spookachtig en ongrijpbaar. Griezelig.

Dan wordt Matteüs 12 inderdaad een sinister bijbelgedeelte. Maar is het dat ook? En wat is dan het echte, het werkelijke griezelige in dit hoofdstuk? Daarvoor moeten we het toch maar weer eens geduldig met elkaar lezen en overdenken. We moeten eerst maar weer eens proberen voor ons te zien wat hier eigenlijk gebeurt.


Daarnet bij de lezing ben ik begonnen bij vers 14 van Matteüs 12. Daar typeert Matteüs de situatie van het moment in Jezus’ leven. Het was na de genezing van de man met de verschrompelde hand, op sabbat in een synagoge. De Farizeeën hadden het stilzwijgend moeten toegeven: het is toegestaan om op sabbat wèl te doen. Maar ze wilden er niet aan. En die Jezus, die hen zo voor schut gezet had, die heel hun wereld ondersteboven zette, die moest maar eens uit de weg geruimd worden. Getergde mensen - ze beginnen te slaan. Het lang-lopende conflict tussen de Here Jezus en de Farizeeën, het dreigt van de kant van de Farizeeën en Schriftgeleerden uit de hand te gaan lopen.

Maar Jezus doorzag het en ging vandaar weg. Dat hoort ook bij die situatie van dat moment. Jezus trekt zich terug, in ieder geval weg van déze Farizeeën en Schriftgeleerden. Het is nog niet de tijd om conflicten uit de hand te laten lopen. De Here Jezus gaat weg, Hij mijdt de directe confrontatie eerst maar eens even. En ook indirect probeert Hij de zaak wat tot rust te laten komen: allerlei mensen die door Hem genezen zijn, zegt Hij: roep dat niet van de daken, zeg dat nu niet tegen iedereen. Houd het allemaal een beetje kalm. Laten we de ruzie nu niet provoceren.


En juist bij déze typering van de situatie van dat moment in Jezus’ leven hoort volgens Matteüs de typering van Jesaja 42: Zie, mijn knecht. Hij zal niet twisten of schreeuwen, en niemand zal op de pleinen zijn stem horen. Inderdaad, Jezus zoekt geen ruzie, Hij gaat niet als een straatvechter rond met zijn gelijk, bereid om met iedereen in debat te gaan die het Hem betwist. Hij is geen marktkoopman, die zijn werk luidruchtig komt verkopen, en bereid is om tegen ieder ander op te bieden. Hij breekt het geknakte riet niet en blust de walmende pit niet uit. Inderdaad, Jezus zoekt geen ruzie. Hij verplettert die Farizeeën niet met woorden of wonderen, Hij breekt hen niet geestelijk de nek. Nee, Hij laat hen altijd weer één uitgang, één overlevingsmogelijkheid.

De Here Jezus is heel duidelijk. Hij schippert niet om maar ruzie te vermijden. Hij doet geen water bij de wijn en sluit ook geen compromissen. Maar Hij is ook niet uit op conflicten en provoceert zijn tegenstanders niet. Jezus trekt zich eerder wat terug. Hij stopt niet met zijn werk, maar laat het ook niet uitbazuinen.


Het is heel belangrijk dat we dat goed zien, voor we die passage met al die harde woorden binnengaan. Er vallen inderdaad straks harde verwijten en buitengewoon ernstige waarschuwingen, maar de Here Jezus heeft dit conflict niet gezocht, en het ook niet uitgelokt. Hij is hier enkel de genezer, de redder, de goede, die ook niet pronkt of provoceert met zijn genezingen, maar juist probeert ze als enkele gaven van goedheid te laten staan.


Zo begint dan ook het gedeelte waar onze tekst uit genomen is. Het begint met louter goedheid. Laten we dat toch goed voor ons zien. Mensen brengen bij Jezus een man die er vreselijk slecht aan toe is: meervoudig gehandicapt onder invloed van een duivelse geest. Blind en stom. Een stakker tot en met. En Jezus geneest hem. Hij spreekt en ziet. Prachtig, het licht van het leven gaat weer op in het leven van deze man. Hij mag zich warmen in de liefde van God, als een teken voor iedereen: zo, bevrijdend en genezend, is Gods liefde voor mensen in Jezus, de Heer, kom ook, láát je genezen, bevrijden, troosten, warmen.

En natuurlijk maakt dat indruk. Het gaat als een lopend vuurtje door het land. Mensen vertellen het elkaar door, verbaasd, verbluft: dit zal toch niet de Zoon van David zijn? De Messias? Let wel: de Here Jezus zegt niet: Ik ben de Messias, kijk maar. Hij provoceert niet, Hij neemt niet het initiatief voor het conflict. Nee, van zijn kant uit houdt Jezus alles zo rustig mogelijk. Het zijn de mensen die doorvertellen wat er is gebeurd, en zelf op de gedachte komen: dit zal toch niet de Messias zijn? Jezus is hier de goedheid zelf, warm en genezend, maar niet provocerend.


De provocatie komt van de kant van de Farizeeën. Die hoorden het, hoe en waar dan ook, wat er gebeurde en wat de mensen zeiden. En keihard reageerden ze: De Messias? Welnee, Beëlzebul, de overste van de duivelen zul je bedoelen, die is hier aan het werk. Wie is hier nu op een botsing uit, op conflict? Jezus? Welnee, Jezus is degene die die man, die stakker, blind en stom, geneest, bevrijdt, in de ruimte van het leven zet. Louter goedheid, vol van de warmte van de liefde van God. Maar de Farizeeën: oog in oog met de liefde kiezen ze keihard voor de haat. En zeggen dat ook: Welnee, de duivel zelf is hier. Het is allemaal een gevaarlijke truc van de satan: het lijkt wel mooi, maar trap er niet in. Want die Jezus, die zó met Mozes, die zó met onze wetten en regels omgaat, die kan niet van God komen. Zo lasteren ze Jezus, en spreken tégen de Mensenzoon.


Wat is hier het griezelige? Laten we dat eerst eens onder ogen zien, vóór we kijken naar al die enge woorden van Jezus. Nou, ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik vind het werkelijk huiveringwekkend om te zien dat mensen in staat zijn om zó, oog in oog met deze goedheid, keihard voor de haat te kiezen. En ik moet zeggen, ik herken daar wel iets van ook. Nee, niet bij anderen, maar bij mezelf. Als je eenmaal een hekel aan iemand hebt, als je je eenmaal door iemand bedreigd voelt, kun je het dan nog erkennen als-t-ie iets goeds doet, als-t-ie ergens echt goed in is. Zeggen wij dan ook niet zomaar: ja, dat zal wel, hij doet het allemaal toch alleen maar om er zelf beter van te worden, of zo? Als je eenmaal iemand haat, hoe makkelijk zeg je dan niet domweg slechte, diep slechte dingen over die ander, terwijl je eigenlijk best wel weet dat het onzin is. Maar de haat is zo groot.

Dát zien we hier gebeuren. De Farizeeën gaan aperte nonsens verkondigen, omdat ze Jezus haten. Ze lasteren Hem, omdat ze systematisch weigeren iets goeds over Hem te zeggen of te horen. Het maakt niet uit wat. Keihard. Oog in oog met zijn goedheid en zijn bevrijding kiezen ze voor hun haat.


En wat gaat de Here Jezus dan doen? Drijft Hij het conflict direct op de spits, even keihard? Nee, Hij laat hun zien wat ze aan het doen zijn en waarschuwt hen, nog een keer. Dát is de kleur van heel de rest van Matteüs 12, inclusief alle moeilijke woorden en uitspraken.


Zo begint het duidelijk in vers 25. De Here Jezus laat hen zien dat het niet kan wat ze zeggen. Dat het onzin is, die alleen voortkomt uit haat en niet uit de werkelijkheid van zijn optreden. Hoe kan dat nou, de duivel die de duivel uitdrijft? Dan is hij toch tegen zichzelf verdeeld? En trouwens, als jullie eigen mensen de duivels uitdrijven, door wie doen die het dan? Daar zeg je toch ook niet zulke onzinnige dingen? Denk daar nu eens goed over na.

En als Ik nu eens door de Geest van God zelf die duivelen uitdrijf, ja, dan is het koninkrijk van God over u gekomen. Ja, dat koninkrijk, dat jullie niet willen omdat het als een grote gave komt, waar al jullie eigen gerechtigheid en plichtsbetrachting en wetsonderhouding en goede werken geen betekenis voor hebben, ja dat koninkrijk, dat jullie niet willen, omdat het goed is, louter goedheid, genade, licht, genezing en bevrijding, zomaar, dat koninkrijk heeft jullie dan bereikt. Denk daar nu eens over na. Want het is er toch? Hoe kan het anders: hoe kan iemand het huis van een sterke binnengaan en zijn huis plunderen, als hij niet eerst die sterke gebonden heeft? Als Hij sterker is dan die sterke? Ja, als Ik dit nu eens door de Geest van God doe, sterker dan de duivel? Denk daar eens over na.

En zeg het dan vooral niet nog eens, dat hier Beëlzebul is!


Dat is de manier waarop de Here Jezus hier spreekt. Hij laat zien wat er bij die Farizeeën aan de hand is: haat, blinde haat. En Hij waarschuwt hen: jullie kunnen, als je eerlijk bent, niet ontkennen dat hier niet Beëlzebul, maar de Geest van God zelf werkt. Pas nu toch op. Van Mij kun je heel wat zeggen, je kunt een woord, een venijnig en slecht woord, spreken tegen de Mensenzoon. En daarmee is niet alles afgelopen. Maar zeg dat alsjeblieft niet keihard tegenover de Heilige Geest, houd dat niet vol. Want wie de Geest van God zelf van zich wegstoot, hoe zal die nog ooit vergeving kunnen ontvangen? Gered kunnen worden? Wanneer hier de krachten van het komende koninkrijk zijn, machtig en overwinnend in goedheid en liefde, en jullie stoten dat allemaal van je weg, hoe zul je ooit dat koninkrijk binnengaan? Oog in oog met mijn goedheid kiezen voor de haat, omdat je Mij haat, het is slecht, en jullie weten het ook. Maar kies nu niet oog in oog met Gods eigen goedheid voor de haat.

Nee, dat willen jullie niet. Jullie willen niet tegen Gods eigen Geest kiezen, jullie willen alleen maar van Jezus af. Maar als die Jezus nu eens door Gods Geest dit alles doet? En Jezus waarschuwt hen dat ze consequent zullen moeten zijn: Gods Geest goed, de boom goed? Oké, maar dan ook zijn vruchten: dan ook Jezus goed. Òf de boom slecht, inderdaad afstand nemen van de Geest van God zelf, en dan ook van Jezus.


Ziet u, als we dit woord hier over de lastering van de Geest in zijn eigen verband laten staan, dan krijgt het een heel eigen vulling. Het gaat om oog in oog met Gods eigen goedheid kiezen voor de haat, bewust en weloverwogen. Gods liefde geproefd hebben, ervaren hebben, zoals die bijvoorbeeld hier in die genezing van die dubbel gehandicapte stakker naar voren komt, en die ook bewust als Gods liefde geproefd hebben, en dan toch alles van je weg-stoten.

Daar waarschuwt de Here Jezus de Farizeeën voor. Hij zegt niet: dat hebben jullie gedaan. Hij begint ook niet meteen te spreken over de lastering van de Geest. Nee, deze mensen hebben Jezus gelasterd, de Mensenzoon. En dat is gevaarlijk, maar nog niet dodelijk. Dodelijk is, als Jezus heeft laten zien dat het in zijn werk wel degelijk om de Geest van God zelf gaat, die lastering dan te herhalen. Het nog eens te zeggen, bewust, weloverwogen, oog in oog met de liefde van God zelf. Dát is dodelijk. Want het is zeggen: ik wil niet gered worden. Die liefde, waarmee God ook mij zoekt en redden wil, die wil ik niet. Het gaat bij wat wij dan kortweg wel de zonde tegen de Heilige Geest noemen niet om een bepaalde zonde, een bepaalde overtreding van een bepaald gebod, of zo. Nee, het gaat om het van je afslaan van de genade zelf, terwijl je weet wat je doet. Terwijl je de liefde van God voelt en ervaart, toch kiezen voor de haat: deze liefde wil ik niet.


Ja, en waarom zou je die anders niet willen, dan uit haat? Dat brengt de Here Jezus deze mensen dan ook direct onder ogen. Adderengebroed. Jullie spreken uit wat er in je hart leeft: slechte dingen. Omdat je me haat klets je onzin. Daar gaat het om bij dat ’elk ijdel woord dat mensen spreken’ en waarnaar ze geoordeeld zullen worden. Dat is maar geen lege praat op zich. Kletspraat, lege lol, onzin om maar wat te zeggen. Dat is ook niet goed, en de bijbel waarschuwt er herhaaldelijk tegen. Maar dat heeft niet de ernst die hier de toon zet. Het gaat hier om onzinnige woorden die mensen tegen beter weten in spreken, alleen maar omdat ze Jezus haten, omdat ze zich God zelf van het lijf willen houden, omdat ze zijn goedheid niet kunnen uitstaan.

Dat haalt de Here Jezus hier expres naar voren, niet om nu op zijn beurt die Farizeeën van zich af te stoten, maar juist om hen naar zich toe te halen. Hij dwingt hen tot eerlijkheid en wijst hen de weg naar redding: jullie zeggen dat omdat je me haat. Is daar reden voor dan? Zou je, als je eerlijk bent, niet heel iets anders moeten zeggen? Zou je dan geen woorden moeten spreken waardoor je gerechtvaardigd wordt? Zou je Mij dan niet moeten belijden als Zoon van David, tot behoudenis?


Een sinister stukje Matteüs? Ja, er zitten sinistere, griezelige trekken in dit verhaal. Maar die zitten niet bij Jezus. Als je goed leest, zie je Hem zoeken, zoeken naar openingen in de haat, zoeken naar de mensen die Hem van zich afslaan, zoeken naar hun hart, eerlijk en open, goed, zoals Hij is. Ook het geknakte riet van die Farizeeën, ook de walmende vlaspit van die Schriftgeleerden, Hij breekt ze niet, Hij dooft ze niet. Hij staat hier voor ons als de genade, de liefde, de goedheid van God in eigen persoon. En Hij waarschuwt: als dit nu eens de Geest van God zelf is, de genade en de liefde van God zelf, stoot ze niet van je weg, maar geef toe. Hij waarschuwt: je hebt van Mij gezegd: door de duivel zelf doet Hij dit. Maar geef het nu toe: het is de Geest. En zeg het dan niet nog eens! Zeg wat anders, alsjeblieft: want naar je woorden zul je gerechtvaardigd worden, en naar je woorden zul je veroordeeld worden.


En wij? Wij zijn die Farizeeën niet. Wij kennen de Geest van God van nog dichter bij dan zij. De genade van God is ons nóg dichter op de huid gekomen. Laten we die niet van ons weg-stoten, het is onze enige redding. Laten we niet zeggen: ik wil Gods goedheid niet. Maar laten we belijden, met mond en hart, met woord en daad: Jezus is onze redder, van Gods liefde in Hem willen we leven. Dan is er vast nog heel wat op ons aan te merken. Maar het bloed van Jezus maakt ons schoon van al onze zonden. Het bloed van déze Jezus, Gods knecht, de geliefde, op wie de Geest van God rust, die de heidenen vrijspraak verkondigt, die niet twist of schreeuwt, maar die de geknakte rietstengel niet afbreekt, en de walmende vlaspit niet uitdooft, de Redder, op wie wij hopen. Amen.


<<<