Matteüs 21:23-22:14

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 92,1.2
Psalm 92,3
lezen Matteüs 21:23-32
Liedboek 177,1.2
lezen Matteüs 21:33-46
Liedboek 177,3.4
Lezen Matteüs 22:1-14
Liedboek 177,5-7
avondmaalsviering
formulier 1 t/m zelfbeproeving
Liedboek 358,1
t/m nodiging en terugwijzing
Liedboek 358,2
t/m gedachtenis
Liedboek 358,3
t/m onderwijzing
Liedboek 358,4
t/m belijdenis
Liedboek 358,5
na de opwekking (gereedmaken)
Liedboek 360,1
lezen Johannes 15,1-8; zingen Gezang 360,2
lezen Johannes 15,9-17; zingen Gezang 360,3
Liedboek 358,6

Loenen-Abcoude 01/11/98

<<<


Broeders en zusters,


Als inleiding op de viering van het avondmaal, wil ik vanmorgen eens niet een kort preekje houden, maar samen lezen en zingen. Lezen, eerst uit Matteüs, dan het lange avondmaalsformulier.


We beginnen met een lezing uit het evangelie naar Matteüs, vanaf hoofdstuk 21,23 tot en met hoofdstuk 22,14, afgewisseld met Gezang 177 uit het Liedboek. Dat lijkt misschien op het eerste gezicht een vreemde combinatie, maar laten we ons niet verkijken op dit stukje evangelie. In de discussie met de overpriesters en de oudsten van het volk kristalliseert zich Jezus’ veroordeling uit. In het tweede gedeelte, dat we zo meteen zullen lezen, staan we dan ook voluit voor het onuitsprekelijk wonder van het lijden en sterven van onze Heer.

Alles speelt zich af in Jeruzalem, en wel kort voor het paasfeest waarop de Here Jezus sterven zal. De vorige dag heeft de Here Jezus al die kooplui en geldwisselaars uit de tempel weggejaagd. En als Hij ’s morgens vroeg, vanuit Betanië, even buiten Jeruzalem, de stad weer binnenkomt treft Hij een vijgeboom zonder vrucht. Het is alsof die boom staat voor het volk en de leiders in Jeruzalem. Hun leven draagt geen vrucht in geloof. Ze verharden zich juist in ongeloof en in de afwijzing van Jezus als de Messias. Daarover gaat het eerste gedeelte, Matteüs 21,23-32.


-


Laten wij deze woorden meenemen in ons leven, en ons bedenken, dat ze ook voor ons van kracht zijn. We horen het evangelie, we zien het vanmorgen zelfs. Het is nu nog de tijd dat wij ons kunnen bedenken, berouw krijgen over ons kwaad en in onze lijdende Heiland geloven. Hij roept ook ons op om ook met de diepe en verborgen zonden in ons leven te breken, en ons over te geven aan Hem. Daarom willen we, heel bewust, samen zingen Gezang 177, vers 1 en 2.


-


Het onbegrijpelijk, het absurde, van de houding van zijn volksgenoten tekent de Here Jezus vervolgens in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters. Tegelijk staan we daarin voor het evengoed onbegrijpelijke, maar heerlijke wonder van de overgave van Christus voor ons. Ten laatste zonde Hij zijn zoon tot hen.


-


Het is hier heel duidelijk dat het bij Gods gave van zijn lieve Zoon gaat om een gave die we gebruiken moeten. Ja, in ons leven. Het gaat God om een volk dat de vruchten van zijn koninkrijk opbrengt. Maar hier allereerst wel in ons geloof, in ons vertrouwen. Na de gelijkenis zegt de Here Jezus het de overpriesters en Farizeeën bijna recht in het gezicht: ja, jullie gaan mij afkeuren, als ongeschikt, goddeloos bouwmateriaal, maar Ik ben die steen die tot een hoeksteen zal worden gemaakt door God. Laten we vanmorgen bij dit avondmaal opnieuw ons vertrouwen op Christus als de hoeksteen van ons leven vernieuwen, en in dat vertrouwen nu eerst zingen, Gezang 177, vers 3 en 4.


-


De overpriesters en Farizeeën hebben dit alles heel goed begrepen. Ze zijn woedend. Het enige wat hen nog belet Jezus gevangen te nemen en te doden is de menigte mensen die Jezus voor een profeet hielden. Het is duidelijk dat de Here Jezus in feite al veroordeeld is, en dat het wachten alleen nog is op een gelegenheid, op een kans. Déze Joden willen niet komen. Hen spreekt de Here Jezus dan direct aan met de gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal. ’En Jezus antwoordde’, zo begint hoofdstuk 22. Hij spreekt nóg een keer op hen in. Tegelijk reiken zijn woorden daar ver boven uit, ze reiken ook naar ons hart. Laten we luisteren.


-


Broeders en zusters, zo zitten we straks hier aan tafel, recht en slecht, een bij elkaar geraapt zootje mensen, bij elkaar geraapt door de roepstem van Gods genade. Laat ons dat ook wat waard zijn. Want dat was het hem met die ene man, nietwaar, die man zonder feestkleding. Het interesseerde hem niets, dat-ie zo maar geroepen was. Hij had het allemaal helemaal voor niks gekregen, hoefde er niets voor te doen. En hij deed er dus ook maar helemaal niks mee. Wij zien hier de slagschaduw van het kruis vallen over deze woordenwisseling in Jeruzalem. En we mogen het proeven en zien vanmorgen: het is weer goed tussen God en ons. We hoeven er iets voor te doen. Hij heeft het voor ons gedaan. Laten we aan tafel gaan, en naar de tafels kijken, met het vaste voornemen om met die grote gave van God wel degelijk iets te doen. Daarom willen we nu zingen Gezang 177, vers 5-7.


-


We gaan verder met de lezing van het formulier voor de viering van het avondmaal, dat begint op bladzijde 521 van ons kerkboek. We wisselen de lezing daarvan af met het zingen van een aantal verzen van Gezang 358. Bij de viering gaan we over op Gezang 360. Beide gezangen hebben een overbekende melodie. De woorden spreken voor zich. Zingt u ze vooral bewust. Ik zal telkens aangeven welk vers gezongen wordt.


<<<