Matteüs 22:15-46

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 121,1-2
Psalm 121,3-4
lezen + tekst Matteüs 22:15-46
Psalm 119,37
Psalm 40,2.3
Psalm 145,5

Loenen-Abcoude 12/10/97
de preek is incompleet bewaard gebleven

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


We hebben het, denk ik, allemaal in de brievenbus gehad, vorige week, dit kleurige boekje met levensbelangrijke vragen. Ik hoorde op de radio, dat het de bedoeling is dat wij als christenen allemaal dit boekje gebruiken om in gesprek te raken met onze buren en bekenden. Dat is nu heel gemakkelijk, zei één van de mensen die het boekje hebben rondgestuurd. Je hoeft alleen maar te vragen: Heb jij dat boekje ook gekregen? En, wat vond je ervan? En ziedaar, een goed gesprek.

Toen ik dat hoorde op de radio, dinsdagavond, was het boekje nog niet bij ons binnen. Maar je wordt wel nieuwsgierig als je zulke dingen hoort. Ik weet niet hoe het u vergaan is, toen u het boekje eenmaal in handen had, maar mij viel het eigenlijk heel erg tegen. De kleurenfoto’s zijn mooi, dat wel, maar ik weet niet of ik mijn buren durf vragen of ze het ook gehad hebben. Je weet natuurlijk nooit hoe een koe een haas vangt, of, eerbiediger gezegd, hoe onze God met kromme stokken toch recht kan slaan, maar je hebt wel veel uit te leggen en veel te corrigeren als je over dit boekje in gesprek gaat met iemand die helemaal geen christen is.

Nu ga ik hier dit boekje natuurlijk niet bespreken. Eén ding wil ik er uit naar voren halen, juist in verband met de gesprekken van de Here Jezus die we net gelezen hebben. Levensbelangrijke vragen, staat er op de kaft. En bedoeld is: lezer, in dit boekje staan een aantal vragen die je jezelf moet stellen. Misschien heb je dat nog wel nooit gedaan, maar doe het nu eens: stel jezelf (en anderen) eens de vraag: bestaat God? spreekt God? Wie is God? Wie ben ik? Wat ging er mis? Hoe ernstig is de zonde? Waar ga ik heen? Is er een antwoord? Als je dat zo eens op een rijtje zet, kan het gaan opvallen: dit zijn allemaal vragen van mensen aan mensen, vragen van ons (tenslotte, het leven is vol vragen). En God? God is het antwoord. Jezus is het antwoord.

Heel kort gezegd: mensen, wij, mensen, stikken van de vragen, groot en klein, noem maar op, maar God is het antwoord. Bij ons, ja bij mensen in het algemeen, is de vraag, bij God is het aanbod, het antwoord. Ik ga nu maar even voorbij aan de suggestie van heel het boekje, die suggestie van: als je maar eenmaal christen bent, dan heb je op al je vragen een antwoord - wat verschrikkelijke nonsens is. Het gaat me om dat ene: God is het antwoord op onze vragen. Kortom: wij hebben God nodig.


Ja, maar wil God dat wel? Wil God wel het antwoord op onze vragen zijn? Wil God wel zo’n relatie met ons, zo’n relatie van nodig zijn? Ik moest denken aan onze tekst: niemand durfde de Here Jezus meer iets te vragen. En de Here Jezus is niet zomaar iemand. Wie Mij heeft gezien heeft de Vader gezien, zegt Hij. Zoals Jezus, zo is God. Het gedeelte van Matteüs dat we gelezen hebben is vol van vragen, vragen van mensen: ze bieden tegen elkaar op met hun vragen. Maar hier in Matteüs wordt het pas levensbelangrijk als de Here Jezus zelf vragen begint te stellen, en al die vragen in een ander licht zet.

In een ander licht - Jezus ontmaskert ze, de een na de ander. Er is meer aan de hand bij die vragen van mensen aan mensen. Dit soort vragen zijn maar niet gewoon vragen: er zit iets achter. Er zit een luchtje aan, het zweetluchtje van de zelfhandhaving. Het zijn vragen naar de bekende weg, de weg die mensen wel weten, maar niet willen gaan. Telkens weer heeft de reactie van de Here Jezus iets van: waarom stel je Mij die vraag eigenlijk? Dat weet je toch best?

God het antwoord op onze vragen? Het lijkt er niet op. Hij heeft ons eerst nog wel wat andere vragen te stellen. God het antwoord op onze vragen? Hij stelt zelf vragen, Hij is de levende God, die niet bereid is om die uiteindelijk heel minderwaardige rol te spelen van antwoord op onze vragen. Hij wil niet dat wij Hem dienen omdat we Hem nodig hebben. Hij wil dat wij Hem liefhebben zoals Hij is.


En daar zit hem nu net het probleem. Willen wij God liefhebben zoals Hij is? Of willen wij best God liefhebben, maar dan om wat Hij geeft? God als het antwoord op al onze vragen, dat hoort bij: God liefhebben om wat Hij geeft, wat Hij oplevert (in dit geval: antwoorden). Het hoort bij een verhouding van ’teren op de zak van God’. En dat is nu net de verhouding die God nooit accepteren wil. Hij wil graag als een Vader voor zijn kinderen zorgen, hen alles geven wat ze nodig hebben, maar God past er voor om gebruikt te worden, gebruikt als een rijke weduwe door een junk: machtig verslaafd aan het onze eigen gang gaan in ons leven, moet God ons daar de middelen voor verschaffen of tenminste opdraaien voor de gevolgen.

God wil niet dat we Hem alleen maar nodig hebben, Hij wil dat we Hem liefhebben. En daarom accepteert Hij niet zomaar alle vragen die mensen stellen. Kijk maar naar de Here Jezus in onze tekst. De vragen komen allemaal terug bij de stellers, voorzien van een klein, maar heel diepgaand extra vraagteken: wat wil je nu eigenlijk? Laten we maar eens kijken. We zullen zien: als de Here Jezus vragen begint te stellen komen onze vragen in een ander licht te staan, in een licht van eerlijkheid, van goedheid, en van liefde.


Het lijkt ergens wel een wedstrijd, dat gedeelte van Matteüs dat we net lazen. De Farizeeën beginnen met vragen te stellen, dan komen de Sadduceeën, vervolgens zijn de Farizeeën weer aan de beurt. Allemaal stellen ze vragen aan de Here Jezus. Het zijn de grote vragen van die dagen, ja de grote vragen van alle tijden.

Het begint meteen met de bekende vraag naar het belasting betalen aan de keizer. Dat was in die tijd een hot item. Allerlei mensen wilden de speciale belasting waar het hier om gaat niet betalen. Het was een extra belasting, die ieder huisvader persoonlijk moest afdragen aan de keizer. Zowat een maandloon moest ieder jaar worden opgebracht. En wat mensen vooral tegen de borst stuitte was de diepere lading die deze belasting had: de keizer deed in feite alsof al zijn onderdanen zijn eigendom waren, alsof hij alles over hen te zeggen had, ja alsof hij God was. Mocht je daar wel op ingaan? Of hoefde je zo ver niet door te denken, en kon je gewoon betalen? Of kon je zelfs wel wat schipperen tussen God en keizer?

Als je zo de vraag leest, dan zie je ook dat het hier eigenlijk gaat om een helemaal toegespitst voorbeeld van een heel algemeen probleem: hoe geef je je geloof in God vorm in je leven? Kun je dan nog meedoen met, laten we zeggen in onze tijd, de eigen dynamiek van de economie, de maatschappij? Kun je compromissen sluiten of moet je juist radicaal kiezen tegen alles wat met de macht van geld en goed te maken heeft? Kun je meedraaien in de politiek, in het spel van de macht, of moet je je daar ver van houden in een stil of een luidruchtig protest? Mag je meegaan in de grote trend van meer, meer, meer, hard werken, veel geld verdienen, concurrentie, desnoods over de rug van anderen, of niet? Wat moet je als arts of verpleegkundige in de wereld van de zorg, die ook zo haar eigen wetten heeft en haar eigen ontwikkelingen? Enzovoort, de vragen zijn hier te vermenigvuldigen.


Wat zegt de Here Jezus? Hij laat een belastingmunt halen, een denarie of een schelling. Wat staat er op? Ja, de kop is die van de keizer. Net als bij onze munten de kop die van koningin Beatrix is. En hij zegt: geef dan de keizer wat van de keizer is, en God wat van God is. Wat betekent dat? Nou, heel kort gezegd: wees eerlijk en denk na. Geef de keizer wat van de keizer is: het is nu eenmaal de situatie dat die keizer in Rome het recht heeft om zulke belastingen te heffen. Kijk maar naar de munt waar je mee betaalt: zijn hoofd staat er op. Betalen dus. Maar, eerlijk, laten we zeggen: als christen. Want de beeldenaar van de keizer staat niet op je leven. Hij is God niet. Gods merk en teken staat op je leven. Denk daar maar over na, en probeer je leven van daaruit vorm te geven: geef God wat van God is.


En als we even iets meer afstand nemen, dan heeft Jezus’ antwoord de lading van: wat wil je nu eigenlijk? Wil je dat Ik je een smoes geef om geen belasting te betalen? Of wil je dat Ik je een smoes geef om allerlei compromissen te sluiten, en wat aan te modderen in je leven? Wil je dat Ik je allemaal antwoorden geef, dat je zelf niets meer hoeft te doen of te bedenken? Wil je God gebruiken om links of rechts je leven in te dekken? Of wil je van God houden, open en eerlijk, en zo ook je weg zoeken in het leven, open en eerlijk? Wat wil je eigenlijk met deze vraag? Kijk maar naar die munt, je weet toch zelf het antwoord wel?


Ja. Dat klopt.


Dan zijn de Sadduceeën aan de beurt. Ook zij hebben hun vragen. Vooral deze: waar gaan wij heen? Wat gebeurt er na onze dood? Opstanding? Dat kan toch niet? Eén van de grote vragen van de mensen, wordt hier scherp gesteld door die Sadduceeën. Zij waren zeer redelijke mensen. Ze wilden zich strikt houden alleen maar aan de werkelijke geboden van God en niet speculeren of fantaseren. Eigenlijk wilden ze ook alleen maar accepteren wat voor ogen is, wat controleerbaar en zichtbaar is, wat te bewijzen valt. Heel herkenbare mensen voor ons tegenwoordig. Hun vraag probeert aan te tonen dat het absurd is om te denken dat mensen ooit zullen opstaan. Hoe moet het dan met die vrouw, met haar zeven mannen?

Ja, wat zegt de Here Jezus? Twee dingen: allereerst iets als: bij de opstanding is alles anders: dan zullen mensen zijn als engelen in de hemel. Redeneer dus niet vanuit wat je hier ziet over wat later komt. Maar dan nog iets: heb je niet gelezen dat God zegt: Ik ben de God van Abraham, van Isaak en Jakob? Hij is niet een God van doden, maar van levenden. Dat lijkt, als antwoord, op het eerste gezicht best flauw. Als God zegt: Ik ben de God van Abraham, Isaak en Jakob, dan wordt er toch niet meer bedoeld dan dat Hij de God van de aartsvaders is geweest en zo nog steeds met zijn volk wil omgaan? Ja, maar daar zit het hem niet in. Het gaat om wat dan volgt, dat de Here Jezus zegt: Hij is geen God van doden, maar van levenden.

En dat betekent: het past helemaal niet bij God om met de dood afscheid te nemen van de mensen van wie Hij houdt. Hij is geen machteloze God, die net zo goed als mensen, halt moet houden voor de dood. Hij is de machtige God, die de dood overwint. Levende mensen, dat past bij God, ook na de dood. Zo goed is God, dat zijn goedheid zelfs over de dood reikt.


En weer, als we wat afstand nemen, dan zien we de vraag van de Sadduceeën bij hen terugkomen, voorzien van een extra vraagteken: wat willen jullie nu eigenlijk? Jezelf groot houden? Alleen vasthouden aan wat voor ogen is? Alleen accepteren wat bewijsbaar is? Ja, ergens zelfs God ter verantwoording roepen voor de rechtbank van je verstand? De vraag van de Sadduceeën komt bij Jezus in een ander licht te staan, in het licht van de onoverwinnelijke goedheid van God, die alle mensen-eigenwijsheid aan de kaak stelt. Misschien is het best een levensbelangrijke vraag: waar gaan wij heen, na ons leven? Maar Jezus loopt daar overheen met een nóg levensbelangrijker vraag: wat denk je eigenlijk van God? Wat wil je eigenlijk van God? Moet God zich maar aanpassen aan jou, en aan jouw beperkte inzicht, of mag Hij ook nog zelf goed zijn, goed, over dood en graf heen?


Ja, daar moeten die Sadduceeën eerst maar eens over nadenken.


Dan zijn de Farizeeën weer aan de beurt. Zij stellen hun eigen vraag, de vraag naar de wet, naar het leven naar Gods geboden. Waar gaat het om in al die geboden? Wat is het hart, wat is de kern?

En ook dat is ten diepste weer een heel algemene vraag. Het is de vraag naar: wat moet je doen om werkelijk goed te leven? Alle mensen dragen die vraag met zich mee, en iedereen geeft er zijn eigen antwoord op. Maar ook hier is die vraag niet onschuldig. Het is een vraag naar de bekende weg. En de Here Jezus laat dat meteen zien, door ook het overbekende antwoord te geven: je moet God liefhebben, en je naaste als jezelf.

En juist dat overbekende van het antwoord doet het hem. Juist omdat de Here Jezus precies het antwoord geeft dat de Farizeeën zelf ook telkens weer geven, krijgt zijn antwoord de lading van: waarom vragen jullie dit eigenlijk aan Mij? Dat weet je toch best. Wat zit daar achter? Wil je soms jezelf rechtvaardigen? Zoek je soms een smoes?


Ja, en dat geldt niet maar voor die Farizeeën. Iedereen weet ten diepste dat het in zijn of haar leven hier om gaat: om liefde en liefhebben. De rest is bijzaak en vormgeving. En toch komt er o zo weinig van terecht. Maar dát toe te geven, is dát niet het probleem? Telkens weer als mensen vragen naar wat zij moeten doen in hun leven, wat goed is en wat kwaad, zit daar dan niet ook die lading in van: ja, wij weten dat wel, maar wij willen dat niet? Is de vraag zelf niet al een poging om aan de klem van de waarheid te ontsnappen? Zoek je soms een smoes?


Ja, mensenvragen zijn niet onschuldig. En daarom accepteert God ze niet zomaar. Hij heeft zijn eigen vragen te stellen.


tekst incompleet


<<<